Dit artikel is bekroond met de Gouden WikiKids Award 2017!

Planten

Uit Wikikids
(Doorverwezen vanaf Plant)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Farm-Fresh bullet terug.pngTerug naar PIM-systeem
Planten
Plantae

Diversity of plants image version 6.jpg

Leefgebied Wereldwijd, behalve de polen
Leefomgeving divers
Behoort tot de Eukarya
Portaal Portal.svg Biologie

Planten (komt van het Latijnse woord Plantae) zijn levende wezens, dus organismen.

inleiding

De planten vormen samen een rijk, wat belangrijk is bij de indeling van organismen. Deze indeling wordt taxonomie genoemd. Planten groeien bijna overal. De meeste planten komen voor op het land, maar planten kunnen ook in het water groeien. Er zijn ongeveer 380.000 bekende plantensoorten, waarvan de overgrote meerderheid, zo'n 260.000, zaden produceert.

Planten zijn belangrijk voor het leven op aarde. Zonder planten zou dit niet kunnen bestaan. Bijna al ons eten komt van planten, vooral fruit en groente, maar zelfs vlees, want wij eten vlees van plantenetende dieren (herbivoren).

Allemaal verschillende planten

Ook kun je van planten allerlei andere dingen maken. Van het hout van bomen kun je bijvoorbeeld kasten maken en van het katoen van de katoenplant kun je weer broeken maken. Planten zijn door de natuur gemaakt.

De bouw van een plant

Delen van een plant

Als je een blad lang laat drogen, blijven er alleen nerven over. Deze voorzien het blad van water en voedingsstoffen.

Aangezien er een heleboel verschillende planten zijn, hebben veel planten een verschillende bouw. Als veel mensen aan planten denken, denken zei automatisch aan een plant met wortels, misschien een of meerdere stengels, bladeren en misschien ook nog één of een paar bloemen. Heel veel planten zien er inderdaad zo uit, maar ook een heleboel niet. Denk maar eens aan gras. Gras bestaat eigenlijk uit alleen maar blaadjes met wortels eraan vast. Een struik heeft geen stengels, maar takken, en een boom heeft ook nog eens een stam. In principe zijn stengels, takken en stammen vergelijkbaar met elkaar. Een stengels is over het algemeen iets minder sterk en minder breed dan een tak. Een stam is weer sterker en breder dan een tak en zit bijna altijd tussen de kroon en de wortels van een boom of een andere plant. Wortels houden de plant vast in de grond en zorgen ook dat de plant water en mineralen opneemt. Via de stengels, stammen en takken vervoerd de plant dit naar de bloemen en bladeren. De bladeren zorgen voor iets anders, fotosynthese (zie het kopje ,Fotosynthese). Zo kan een plant uit zichzelf voedsel aanmaken, glucose, een soort suiker. Als er te veel glucose is, maakt de plant hier zetmeel van en slaat dit ook op in de bladeren.

Niet alle planten hebben bloemen, en soms hebben planten ze maar een bepaalde tijd van het jaar. Bloemen worden gebruikt voor de voortplanting van planten. Dit kan via insecten, zoals bijen, maar ook via de wind. Daarnaast zijn er nog andere manieren waarop een plant zich kan voortplanten (zie het kopje voortplanting).

Een tekening (in het Nederlands) waarop een plantaardige cel is afgebeeld. Alle delen zijn benoemd.

Hierboven staan de bekendste delen van planten. Dit is meteen de beschrijving van zaadplanten (planten die zich voortplanten via het maken van zaden), waaronder bomen en struiken. Daarnaast hebben sommige planten een hele andere bouw, zoals mossen en algen. Algen groeien vaak in water wat stilstaat, bijvoorbeeld meren en sloten. Algen bestaan uit een of meerdere cellen en hebben geen wortels, bladeren en bloemen nodig. De cellen kunnen zelf water opnemen, ze liggen er immers in. Aangezien de cellen fotosynthese aankunnen maken, hebben ze geen bladeren nodig. Algen planten zich voort op de oudste manier die er bestaat, de cel in tweeën splitsen.

Cellen

Een plant bestaat, net als alle andere organismen, uit een of meerdere cellen. Deze piepkleine cellen bestaan weer uit delen, de zogenaamde organellen. De cellen van planten of plantaardige cellen, bevatten de volgende organellen. Als eerste is er een celwand, die geeft versteviging aan de cel. Aan de binnenkant van de cel zit nog een dun vliesje, het celmembraan. Soms kunnen er tussen cellen ruimtes zijn, die heten intercellulaire ruimten. In de cel zit een bepaalde vloeistof. Deze vloeistof heet cytoplasma of celplasma en houdt de cel stevig en in vorm. Vanuit de celkern in het cytoplasma wordt alles geregeld. In de celkern ligt ook het DNA opgeslagen. Plantencellen hebben ook een vacuole, om extra vocht (water) in op te slaan. De vacuole zorgt ook voor stevigheid. Alleen in de delen van een plant die groen zijn, zitten bladgroenkorrels in de cellen. Door bladgroenkorrels kan er fotosynthese plaats vinden. Plantaardige cellen zijn erg klein en niet met het blote oog te zien. Een cel is namelijk maar 0,5 tot 3 micrometer. In een millimeter passen 100 micrometers (erg klein dus!). Alleen met een microscoop kun je cellen zien.

Indeling

Vroeger dacht men dat algen ook konden bloeien, de zogeheten algenbloei zoals hierboven. Tegenwoordig weet men dat dit niet kan. Te veel algen in het water zijn slecht voor de andere dieren en planten en bovendien ook nog eens voor de kwaliteit van het water.

Heel erg lang geleden had de mens al door dat sommige planten ongeveer hetzelfde waren. Zo zijn de eik en de beuk allebei bomen en de narcis en de hyacint groeien allebei uit een bol. Het was Carl Linnaeus die heeft bedacht één groot systeem te maken voor alle organismen. De indeling voor planten is door de eeuwen heen een aantal keer veranderd. De taxonomie indeling van het leven bestaat uit drie domeinen.

  • Domein Bacteriën (Bacteria)
  • Domein eencellige micro-organismen (Archaea)
  • Domein meercellige organismen ofwel Planten en dieren (Eukarya)

Het huidige systeem dat in de wetenschap wordt gebruikt om het leven in te delen komt uit 2004. Dit bevat de 3 hiervoor genoemde domeinen. De meercellige organismen (Eukarya) zijn vervolgens onderverdeeld in 5 supergroepen:

Via de Zaadplanten kom je dus bij de naakt- en bedektzadigden. Ga je nog 'dieper' dan kom je bij de een- en 'Nieuwe' tweezaadlobigen. Deze zijn weer verder onderverdeeld in orden.

De orden hebben eigenlijk geen Nederlandse naam, alleen een Latijnse naam. Maar voor de duidelijkheid werkt WikiKids wél met Nederlandse ordenamen, die vervolgens weer zijn verdeeld in plantenfamilies. En zo kom je bij de geslachten (familienamen) en soorten.

Er is nu ook een lijst van planten beschikbaar.

Het is best moeilijk om planten goed in te delen. Vroeger gebeurde dat vooral op basis van dingen die je van buitenaf kunt zien (uiterlijke kenmerken), maar tegenwoordig doen ze dat ook op basis van DNA onderzoek. Wetenschappers die hier aan werken noem je een botanicus.

In het voortgezet onderwijs wordt een simpeler systeem gebruikt. Voor het indelen begint men dan altijd bij de organismen, die weer verdeeld zijn in vier rijken. De planten vormen er hier één van, en wordt daarom ook het plantenrijk genoemd. Het plantenrijk is weer verdeeld in stammen. De rest van de indeling is zowel op het systeem voor het onderwijs als het systeem voor de wetenschap hetzelfde. Het plantenrijk is verdeeld in drie stammen, dit zijn:

  • Zaadplanten - Tot deze groep behoren de bekendste planten, zoals de hortensia, de waterlelie en de dennenboom. Zaadplanten heten zo omdat ze zich voortplanten via het aanmaken van zaden, wat soms ook kan zitten in een vrucht (zoals een beukennootje of een appel). Sommige zaadplanten maken bloemen aan, om zo via de wind of insecten zaden te maken. Ander planten doen het weer op andere manieren.
  • Sporenplanten - Deze gebruiken weer een hele andere manier. In plaats van zaden gebruiken zij sporen. Deze sporen zijn ook een soort van zaadjes en liggen op hoopjes op de bladeren, de zogeheten sporenhoopjes. Ze kunnen zowel van geslachtelijke als van ongeslachtelijke voortplanting komen. Via de wind of voorbijkomende dieren wordt dit meegenomen naar de volgende plaats. Hier kan weer een nieuw plantje groeien. De bekendste sporenplanten zijn vrij uit varens.
  • Algen (of wieren) - Dan zijn er nog de algen. Algen leven vooral in het water. Ze planten zich voort via de oudste manier die er bestaat, het splitsen van één cel in tweeën.

Je ziet dus als je een plant wilt indelen je naar de manier van voortplanten moet kijken, via zaden, sporen of het splitsen van cellen.

Leven van planten

Fotosynthese en verbranding

Zie Fotosynthese voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De meest fotosynthese vindt plaats in de bladeren

Fotosynthese is één van de belangrijkste dingen voor een plant om te kunnen overleven. Fotosynthese vindt plaats in de delen van de plant die groen zijn. Hier zitten namelijk bladgroenkorrels in de cellen en die zorgen voor fotosynthese. Voor fotosynthese zijn er drie dingen nodig. Als eerste moet je zonlicht hebben, maar gewoon licht van elektriciteit kan ook. Ten tweede moet je koolstofdioxide oftewel CO² hebben, dit is het gas wat dieren uitademen. Als laatste moet je nog water hebben. Als je deze drie stoffen hebt vindt er fotosynthese plaats. Hierbij ontstaan twee stoffen. Dit zijn glucose, een suiker wat voedsel is voor de plant, en zuurstof. Zuurstof ontstaat als afval. De plant heeft het niet nodig en laat het los in de lucht via de huidmondjes. Deze zuurstof ademen wij.

De plant maakt tijdens een ander proces, verbranding, weer energie van glucose. Verbranding noem je met een ander woord assimilatie. Assimilatie betekent opbouwen/verzamelen. Als er te veel glucose is, maakt de plant er zetmeel van. Glucose is nu een brandstof, dit betekent dat de glucose wordt gebruikt voor het maken van andere stoffen. Zetmeel wordt opgeslagen en dient als reservestof. Zetmeel eten wij mensen ook en het zit in een hoop van ons voedsel, waarvan de aardappel het bekendst is. Met fotosynthese ontstaat ook zuurstof. Dit hebben dieren en mensen nodig om te kunnen ademen. Dieren ademen koolstofdioxide uit en dit heeft de plant weer nodig. Zonder planten kunnen dieren dus niet bestaan, maar omgekeerd ook niet.

De stappen van fotosynthese
In een aardappel zit veel zetmeel en wordt daarom ook door onder andere de mens gegeten, omdat het energie oplevert.

Verbranding vindt ook in planten plaats. Verbranding houdt in dat de plant van de glucose of zetmeel energie maakt. verbranding vindt plaats in de cellen. Voor verbranding zijn drie stoffen nodig, zuurstof, glucose (of zetmeel) en water. Je ziet dus dat een plant ook zelf zuurstof gebruikt, maar dit is maar een klein beetje. Tijdens de verbranding ontstaan er ook weer drie stoffen, namelijk energie in de vorm van de chemische stof ATP, water en koolstofdioxide. De energie wordt door de plant zelf gebruikt en het water kan worden hergebruikt door de plant.

Je ziet dus dat dieren eigenlijk ook nodig zijn om te zorgen dat planten kunnen bestaan. Dit alles heeft ook alleen al met de zuurstof en koolstofdioxide te maken. Als er alleen planten of alleen dieren zouden zijn, zou een van de stoffen op een gegeven moment op zijn en van de ander is een heel groot overschot. Om dit in evenwicht te houden hebben we beide soorten nodig, maar het geeft in principe niet erg veel als het iets schommelt, want er zijn grote voorraden van beide in de lucht om ons heen.

Levensduur

De Wawona Tree in 1962. In 1881 is door de boom een tunnel gehakt zodat er een weg kon worden aangelegd. In 1969 viel de boom, geschat wordt dat de boom rond de 2.300 jaar oud is. Nog steeds is de boom, alhoewel gevallen, te bekijken.

De levensduur van planten kan heel erg verschillen, vooral per soort. Sommige planten leven maar een jaar of zelfs maar een paar maanden, dit heet eenjariggoed. Dit betekent dus dat het elk jaar opnieuw ontstaat en doodgaat. Vaak zijn kleinere planten, zoals de bosviool, eenjariggoed. Eenjariggoed kan soms overigens het ook weleens twee of meer jaren doen, maar dat zijn uitzonderingen. Planten die maar een jaar leven, noemen we ook wel eenjarige planten. Ook zijn er planten die twee jaar kunnen leven, de tweejarige planten, en planten die meerdere jaren leven, meerjarige planten. Struiken, bomen en wat grotere planten zijn vaak tweejarig of meerjarig. Struiken kunnen lang leven doordat ze vanaf de wortel uit meerdere takken bestaan. Ook kunnen struiken door de grote reservestoffen in de wortels gesnoeid worden, waar de buxus een bekend voorbeeld van is. Bomen zijn er ook in verschillende maten. Vele grote boomsoorten, zoals de eik en de kastanjeboom, kunnen makkelijk honderd jaar oud worden. Er zijn zelfs bomen die al meer dan duizend jaar oud zijn. Bomen kunnen zo oud worden doordat ze erg stevig zijn door de stam en de wortels en iets mee kunnen bewegen met de wind. Het meebewegen van bomen met de wind diende overigens ook als inspiratie voor de bouw van flats.

Overigens zijn er ook bepaalde planten die maar een gedeelte van het jaar zichtbaar zijn, zoals de bloembollen in de lente. De rest van het jaar leeft de bloem overigens wel, alleen zit ze dan verstopt onder de grond. Bloembollen kunnen op deze manier jaren meegaan, omdat in de bol veel voedsel zit opgeslagen. Hierdoor is fotosynthese slechts een deel van het jaar nodig om de reserves weer aan te vullen. Ook de hosta en de cyclaam werken volgens deze methode, ook al zijn deze langer zichtbaar.

Fonteinkruid is een waterplant. Waterplanten halen nog wel water uit de bodem via hun wortels.

Algen leven maar een paar weken of maanden en dan meestal alleen rond de zomer. De rest van het jaar zitten ze verstopt of verspreid op of onder het water. Dit is niet te zien met het blote oog. Algen zullen dus nooit erg oud worden.

Transport van water

Water heeft ieder leven wezen nodig, dus ook planten. Water zit in de grond, door regen of een bijvoorbeeld een meer. Met de wortels halen de planten dit uit de grond. Dan nemen ze via het water meteen mineralen mee. Via de wortels komt dit terecht in de vaatbundels. Er zijn twee soorten vaatbundels, de stevig houtvaten en de slappere zeefvaten. In houtvaten zijn de cellen dood en zitten er geen "zeefjes" meer in de vaten, waardoor er alleen nog water doorheen stroomt. Door zeefvaten stromen ook nog eens mineralen en glucose als dit verplaatst moet worden. Zeefvaten danken hun naam aan de zeefjes in de vaten en ze bestaan uit levende cellen.

In bladeren zitten ook vaten, maar deze zijn beter bekend als nerven. Algen hebben geen vaten, aangezien ze in het water liggen.

Plagen en bestrijden

Bladluizen zijn wel één van de bekendste plagen.

Veel planten hebben te maken met plagen. Dit kunnen insecten zijn, zoals de bladluis, maar ook virussen, schimmels, bacteriën, wormen, slakken, spinnen, etc. Soms vormen andere planten zelf een plaag van een andere plant. Plagen bestaan in de natuur eigenlijk niet, dit is de naam die de mens eraan heeft gegeven. Eten en gegeten worden, zo gaat het eigenlijk in de natuur. De ene soort eet de andere soort, maar het vormt eigenlijk een soort van cirkel zodat alles min of meer gelijk blijft. Mensen gaven de namen plagen alles wat bijvoorbeeld hun gewas op at behalve hun zelf. Als een vogel een aalbes opat, heette dit geen plaag. Een plaag is veel groter, bijvoorbeeld dat vogels de helft van alle aalbessen opaten. Zo kan het ook met insecten, virussen, etc. Maar elke vijand heeft ook weer een vijand. Men kwam erachter om de oogst te redden via slimme trucjes, zoals het land 's winters onder water zetten zodat er geen muizen waren of het onkruid weghalen. Onkruid zorgde namelijk dat plant minder ruimte hadden, "in de verdrukking staan", en minder licht en water hadden. Later kwamen de bestrijdingsmiddelen, die veel beter werkten. Ze werkten echter zo goed dat bepaalde soorten haast werden uitgeroeid of sterk afnamen (zoals de bij). Ook werkten de bestrijdingsmiddelen niet alleen op de schadelijke beestjes, maar ook op de niet-schadelijke beestjes. Pas later is dit bekend geworden. Sommige bestrijdingsmiddelen zijn al verboden. Sommige mensen willen graag producten waar geen bestrijdingsmiddelen bij gebruikt zijn, de "biologische producten". Maar hoe worden plagen dan bestreden. Iedere plaag, heeft zelf ook weer een plaag. Via deze methoden en het gebruik van andere natuurlijk-vriendelijk bestrijdingsmiddelen, kunnen plagen ook worden bestreden. Een bekend voorbeeld is dat lieveheersbeestjes de schadelijke bladluizen opeten.

Voortplanten

Appels hebben zaden in hun zitten

Net als alles wat leeft, planten ook planten zich voort. Een stukje heb je misschien al gelezen onder het kopje (indeling). Hier zie dat de voortplanting van planten ook belangrijk is voor het indelen van planten. Natuurlijk planten planten zich op twee manieren voort. Als eerste is er geslachtelijke voortplanting. Dit doen eigenlijk alleen zaadplanten. Via bestuiving maken zij zaadjes aan. Veel zaadplanten hebben bloemen, waarin de vrouwelijke bloemdelen zitten (de stamper) en de mannelijke bloemdelen (de meeldraden). Soms zitten de twee soorten bloemdelen in dezelfde bloemen, soms op dezelfde plant en soms zelfs op een andere plant van dezelfde soort. In de meeldraden (de mannelijke bloemdelen) zit stuifmeel. De wind of insecten nemen dit mee en zo komt het op de stamper terecht. (pabo De bevruchting kan beginnen zodra er een rijpe stempel is bestoven. In het zaadbeginsel kunnen de zaadcel en de eicel versmelten. Zodra dit is gebeurd valt de rest van de bloem af. Uit het bevruchte zaadbeginsel ontwikkelt zich een zaadje met daarin een embryonaal plantje en een voorraad voedsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vracht die de zaden beschermt. De vruchten moeten daarna naar een andere plek verspreid worden zodat er een nieuwe plant kan groeien.) De stuifmeelkorrels en de eicellen van de stamper (de vrouwelijke bloemdelen) vormen een zaadje. Dit groeit verder tot een echt zaadje. Hieruit ontstaan weer nieuwe planten. De voortplanting is dus eigenlijk voor het behoud van de soort. Sommige planten stoppen hun zaden in of op vruchten. Dit is waarom er dus pitten in een appel zitten. Veel fruit en groenten zijn vruchten. Vruchten zijn bedoeld voor de verspieding van de zaden. Ook bessen en dennenappels zijn vruchten, daarnaast zijn er nog veel meer.

Boterbloemen hebben ook lopers. Mensen die graag een gazon willen hebben met alleen gras, halen onder andere dat eruit.

Daarnaast is er nog ongeslachtelijke voortplanting. Hiervoor is maar één plant nodig. Ongeslachtelijke voortplanting kan bijvoorbeeld via stekken. Dan haal je een takje van de plant af. Hieraan groeien nieuwe worteltjes en dat gaat groeien. Stekken kan niet bij alle planten, want sommige planten maken moeilijker worteltjes aan (ze wortelen lastiger). De meeste struiken, bomen en vaste planten kunnen gestekt worden. Een andere manier is door een plant te splitsen in twee of meerdere delen. Hierdoor gaat de plant weer groeien en kan ze als het groter is weer worden gesplitst. Niet met alle planten kan dit, vooral met vaste planten in groepen kan dit. Algen hebben ook een manier van ongeslachtelijke voortplanting, zij splitsen zich in twee. Hierdoor leven algen ook heel kort (een aantal uur of dagen). Verder zijn er nog lopers. Hierdoor probeer de planten zich op meerdere plaatsen te krijgen. Vanuit de oorspronkelijke plant groeien lopers naar andere delen. Aan de loper groeien wortels op een bepaalde plek en bladeren. Als de loper kapot gaat, ontstaan er twee nieuwe planten. Een loper is eigenlijk gewoon een stengel. Daarnaast is er ook de ondergrondse variant van, de wortelstok. Deze doen precies hetzelfde, maar dan ondergronds.


Bestuiving

Het mannelijke stuifmeel dat wordt gemaakt in de meeldraden moet op de vrouwelijke stamper terechtkomen. Dan pas kan een plant bevrucht worden en zich voortplanten. Planten kunnen alleen planten van hun eigen soort bestuiven. Elke soort heeft namelijk zijn eigen specifieke stuifmeel.

Bestuiving door de wind; Veel loofbomen worden door de wind bestoven. Grassen worden altijd door de wind bestoven. De helmknoppen van deze planten bevinden zich vaak buiten de bloem, waardoor het stuifmeel beter bereikt kan worden door de wind. Een deel van het stuifmeel dat door de wind wordt meegenomen gaat verloren, het komt op een verkeerd deel van bloem terecht, een verkeerde bloem. De stampers hangen vaak uit de bloem, de stampers zijn vaak kleverig waardoor ze het stuifmeel beter kunnen opvangen. Soms bestuiven planten zichzelf. Dit is handig als er geen soortgenoten in de omgeving staan. Het nadeel is echter wel dat er geen erfelijk materiaal wordt uitgewisseld en er dus geen variatie ontstaat.

Bestuiving door dieren; Bloemen die door dieren worden bestoven zijn vaak opvallend, felgekleurd en ze geven soms geur af. Het stuifmeel en de nectar die bloemen produceren zijn een lekkere maaltijd voor dieren. Insecten zijn belangrijke bestuivers. Door het eten van het stuifmeel en de nectar komt er op het dier het stekelige of kleverige stuifmeel. Doordat een dier daarna naar de volgende bloem gaat, geeft hij daar het stuifmeel af.

Zaadverspreiding

Planten maken een groot aantal zaden aan, omdat niet uit iedere zaad een nieuwe plant komt.

Zaadverspreiding kan worden gedaan door de plant zelf.Planten die droge, harde vruchten hebben zodra zij rijp zijn knappen open, omdat zij onder spanning komen te staan. De zaden worden dan weggeslingerd en komen verderop terecht waar ze een nieuwe plant kunnen vormen.

Zaadverspreiding kan ook worden gedaan door dieren. Dieren die zaden verspreiden zijn: vogels, muizen, konijnen, eekhoorns, mieren en groetere zoogdieren. Dieren die een wintervoorraad aanleggen eten niet alles op, daardoor heeft bijvoorbeeld de eikel de tijd en kans om uit te groeien tot een nieuwe boom. Zo gaat dit bij alle vruchten die voor een winterslaap worden meegenomen. Vogels komen op velgekleurde vruchten af en eten deze op. Doordat zij op een andere poepen komt het zaad weer in de aarde en groeit het uit tot een nieuwe boom/plant. Vruchten met weerhaakjes worden ook verspreid door dieren, doordat het makkelijk in de vacht van bijvoorbeeld konijnen kan blijven hangen.

Zaadverspreiding door de wind; Planten met lichte zaden worden door de natuur verspreid. Denk hierbij aan de paardenbloem. Sommige planten hebben een busje met daarin zaden. Die zaden worden verspreid doordat de wind het busje leeg waait.

Groei

Ontkieming is de eerste groei van planten. Daarna groeien planten door fotosynthese.Het groeien van een plant begint bij het zaadje. In een zaadje zit een klein kiempje. Het kiempje heeft een steeltje, worteltje en een blaadje. Ook bevat het zaadje al een kleine beetje voedsel. Dat voedsel heet de plant nodig om door de aarde naar boven te groeien. Het plantje kan alleen groeien als het ook water krijgt.

Als het plantje ontkiemt groeit er een klein worteltje de grond in. Dit worteltje zuigt water en voedingsstoffen voor het plantje op. Het kiemplantje vormt ook een klein stengeltje dat omhoog groeit. Het stengeltje groeit boven de grond uit en brengt de eerste blaadjes boven de grond. Hierbij zitten zaadlobben, in zaadlobben zit reservevoedsel voor de plant. Als een plant extra voedsel nodig heeft gebruikt de plant het reservevoedsel.

Als het kiempje uitkomt, heeft de plant meer voedsel nodig. Het plantje kan zelf voedsel gaan maken met zijn wortels en blaadjes. Via fotosynthese kan het plantje zelf voedsel maken. Daar heeft het plantje water, zonlicht en kooldioxide voor nodig.

Het verder groeien van een plant wordt beïnvloed door zes factoren. Deze zes factoren noem je groeifactoren. De groeifactoren zijn:

Als aan een van deze groeivoorwaarden niet voldaan is, kan de plant niet goed groeien. De meest beperkende factor bepaald de groei van een plant: Als een plant alles heeft behalve genoeg licht of water dan kan het plantje niet optimaal verder groeien. Dit is te koppelen aan biotische en abiotische factoren.

Niet alle soorten planten groeien op dezelfde manier, kijk bijvoorbeeld maar eens naar de de groei van bedektzadigen.

Nutriënten

Voor een goede plantengroei moet de bodem waarin de plant staat voldoende zouten bevatten met daarin koolstof, waterstof, zuurstof, kalium, calcium, magnesium, stikstof, fosfor, zwavel en ijzer. Hierin worden twee groepen onderscheidden, de micronutriënten en de macronutriënten. Van de micronutriënten heeft de plant minder dan 100 gram per kilogram droog gewicht nodig. Sommige nutriënten zijn in de plant mobiel. Wanneer er een tekort optreed, kan de plant deze nutriënten uit de oudere planten halen en ze in jonge bladeren stoppen. Zo kan de plant blijven groeien, zelfs bij een tekort. Bij immobiele nutriënten kunnen de voedingsstoffen niet worden verplaatst.

Licht

Om optimaal te kunnen groeien hebben planten licht nodig. Planten groeien altijd in de richting van het licht. Als een bloempot op zijn zij wordt gelegd dan groeien de planten krom richting het licht.

Licht wordt opgevangen door bladgroenkorrels. Deze noem je met moeilijke worden ook we;: chloroplasten of chlorofyl. De bladgroenkorrels zitten in de cellen van een plant. Op de afbeelding: plantencel structuur is deze te zien!

Wanneer het licht op het blad terecht komt en de bladgroenkorrels vangen het licht op, dan begint de lichtreactie. Het belangrijkste doel, het hoofddoel van de lichtreactie is om energie te krijgen. De belangrijkste plek waar energie uit te halen is ATP. ATP is een drager van energie. De donkerreactie zorgt ervoor dat de glucose wordt gemaakt uit koolstofdioxide. De energie uit ATP wordt nu gebruikt om glucose te maken.

De lichtreactie en de donkerreactie zijn afhankelijk van elkaar, dit betekent dat zij elkaar nodig hebben.

Water

Een plant neemt water op met zijn wortels. In die wortels zitten haarwortels. Dit zijn kleine haartjes in de wortels die ervoor zorgen dat de plant meer water op kan nemen. Bij een te grote watertoevoer wordt het zuurstof van een plant in de bodem opgelost. Hierdoor rotten de wortels en sterft de bloem af in een paar dagen tijd.

In het water dat de plant opzuigt zitten ook opgeloste stoffen die de plant gebruikt als voeding. Het water moet vanuit de wortels naar de bladeren van de plant worden gebracht, dit noemen we vervoeren. Het vervoeren van het water gaat via de vaatbundels van de plant. De vaatbundels zijn te verdelen in bastvaten en houtvaten. Bastvaten vervoeren glucose van de bladeren naar de wortels toe. En houtvaten vervoeren water en mineralen van de wortels naar de bladeren toe.

Koolstofdioxide

Een blad heeft huidmondjes. Via de huidmondjes komen stoffen de bladeren in en uit. Als de huidmondjes openstaan dan kan koolstofdioxide het blad inkomen. Zuurstof en water gaan via de huidmondjes uit de plant. Een huidmondje bestaat uit twee sluitcellen, deze werken eigenlijk als een soort deur. Als een plant water wil besparen dan sluit hij de huidmondjes zodat er geen water uit de plant kan gaan.

Temperatuur

Temperatuur heeft invloed op de snelheid van het groeien van een plant. Als het te warm is (boven de 30 graden Celsius) kan de groei worden tegengehouden. Als het te koud is vertraagd de groei, het vormen van vruchten en de bloei van de plant.

Luchtvochtigheid

Dit is de hoeveelheid vocht dat in de lucht zit. Bij een te hoge en een te lage luchtvochtigheid kan groei worden tegengehouden. Bij een te hoge luchtvochtigheid kan er minder water uit de bladeren. Daardoor kan er minder water en voedingsstoffen worden gestuurd door de wortels. Ook is er een grote kans dat er schimmel ontstaat. Bij een te lage luchtvochtigheid zou er meer verbranding ontstaan wat kan zorgen dat een plant zijn bladgroenkorrels verliest.

Invloed van seizoenen op de groei van planten

Lente

De dagen worden langer en de temperatuur wordt hoger. De bomen en planten vormen nieuwe bladeren en bloemen. De voorjaarsbloeiers zoals tulpen, komen uit de bollen en knollen die in de herfst en winter gemaakt zijn. In knollen en bollen zit reservevoedsel dat gebruikt wordt wanneer groeifactoren niet optimaal zijn. Wanneer je steeds dichterbij de lente komt, neemt het aantal zonuren toe (de zon schijnt langer). Er zullen steeds meer planten groeien. Ook komen de insecten tevoorschijn en helpen met het bevruchten van planten en het verspreiden van zaden.

Zomer

In de zomer vindt de fotosynthese veel plaats doordat de zon veel op de bladeren schijnt. Hierdoor krijgt een plant genoeg bouwstoffen om bloemen te gaan maken. De stoffen die nodig zijn om in de winter te overleven, worden tijdens de zomer opgeslagen in de vorm van bollen of knollen. Om in de zomer te overleven hebben planten voldoende water nodig om te blijven groeien. Als er te weinig regen valt sluiten planten de huidmondjes om water te besparen. Blijft het een lange tijd droog dan sterven de planten.

Het insectenlarven komt nog meer op gang, er komen nog meer insecten. Niet alleen insecten helpen met het bevruchten van planten en het verspreiden van zaden. De wind en dieren helpen ook mee.

Vruchten die in de herfst worden gemaakt zijn bijvoorbeeld kastanjes.

Herfst

In de herfst is er steeds minder zonlicht en de temperatuur daalt. De bladeren vallen uiteinelijk van de bomen af. Dit doen de bomen zodat ze geen voeding meer hoeven te geven aan de bladeren en dus de voeding voor andere delen kunnen gebruiken. Dit is een voorbereiding voor op de winter. Bladeren kunnen in de winter ook bevriezen en dan kan de hele boom dood gaan. In de zomer zijn de bloemen bestoven en in de herfst worden vruchten van de bloemen gevormd. Vruchten worden gemaakt zodat de boom zijn zaad kan verspreiden.

Winter

De groeifactoren zijn niet optimaal en hierdoor is er weinig of geen fotosynthese. De groei stopt op wordt heel erg tegengehouden. Aan het eind van de winter zie je veel kale bomen en bijna geen planten. Maar als je goed kijkt zie je de eerste knopjes aan de bomen alweer komen. Dit zijn beschermlagen voor de bladeren die straks weer in de lente zullen komen groeien.

Veel planten ontkiemen in het voorjaar en bloeien in de zomer, in de winter sterven ze. Dit noemen we eenjarige planten. Ze overleven in de winter in een vorm van een zaad. En later begint de groei opnieuw bij de ontkieming.

Maar er zijn ook planten die we tweejarig noemen. Deze planten ontkiemen in het ene jaar en bloeien in het volgende jaar. Ze moeten de winter dus zien te overleven! Het grootste gevaar voor de plant is dat ze uitdrogen of bevriezen. Hierdoor streven delen van de plant die boven de grond zitten af.

Wat gebeurt er nog meer met de groei van planten in de winter?

Het grootste deel van het jaar zijn de blaadjes aan de bomen groen. De groene kleur komt door de bladgroenkorrels die in de cellen van planten zitten. Bladgroenkorrels zijn gevoelig voor licht. Planten moeten steeds opnieuw bladgroenkorrels aanmaken om fotosynthese door te kunnen laten gaan.

Wanneer de sterkte van het licht en het hoeveelheid licht minder worden, wordt het voor de plant steeds moeilijker om genoeg bladgroenkorrels te blijven maken. Wat doet de plant dan? De plant zorgt ervoor dat de nerven worden afgesloten. De bladeren krijgen steeds minder water en de bladgroenkorrels verdwijnen uit de balderen. De bladeren vallen van de plant en nu bespaart de plant water voor de rest van zijn plantendelen.

De temperatuur veranderd in de winter en hierdoor kunnen planten ook schade bij zichzelf aanrichten. Het maken van glucose gaat met hulp van een enzym. Een enzym is een soort eiwit dat een gebeurtenis, in dit geval de fotosynthese, sneller kan laten verlopen. Een zijn super veel verschillen soorten enzymen! Het enzym waar we het nu over hebben, is gevoelig voor temperatuur. Dus op zonnige maar koude dag wordt de fotosynthese tegengehouden! Dit beschadigd de plant omdat er geen glucose gemaakt kan worden. Toch wil de plant zijn energie kwijt en gaat nu andere stoffen maken die de plant kapot maken.

Leefgebieden

Omdat de woestijn te droog en te heet is, groeien er haast geen planten.

Net als in elk ander leefgebied andere dieren leven, is dit ook zo met planten. In warme klimaten, zoals het Amazone-regenwoud, leven weer andere planten als op de savanne van Afrika. Op sommige plekken komen ook veel meer (soorten) planten voor, dan op andere plekken. Er zijn zelfs plekken waar helemaal geen planten voorkomen, zoals de noordpool. Hier komen geen planten voor omdat het hier simpelweg te koud is en de zon hier slechts de ene helft van het jaar schijnt en de andere helft niet. Ter vergelijking leven erin het regenwoud bijvoorbeeld zoveel verschillende soorten planten, dat we nog steeds niet weten hoeveel het er precies zijn en worden daarom nog steeds soorten en rassen ontdekt. De planten die van naturen in een bepaald gebied voorkomen noemen we vegetatie. Onder meer klimaat en de hoeveelheid water in een gebied hebben ermee te maken welke planten er voorkomen. Een palmboom uit Spanje zal in Noorwegen geen lang leven hebben, net als een tomatenplant (die heel veel water nodig heeft) in de woestijn (waar het aan water ontbreekt). Welke planten in een gebied voorkomen, is onder andere belangrijk voor welke dieren er in een gebied leven. Van naturen is er eigenlijk bepaald welke planten in een bepaald gebied leven. Door de verandering van het klimaat (wat ook van naturen gaat) kunnen planten "verplaatsen" of zelf uitsterven. Sommige planten kunnen ook in andere gebieden leven, waar de omstandigheden ongeveer hetzelfde zijn. Ook kunnen planten zich aanpassen naar de nieuwe omstandigheden. De mens is ook belangrijk geweest bij de verplaatsing van planten. Tijdens ontdekkingstochten naar nieuwe delen van de wereld, kwam men nieuwe planten tegen. Deze werden terug naar huis gestuurd voor onderzoek erna (zie voor meer info het kopje In de tuin).

In het regenwoud is veel water en een goed klimaat, (tien)duizenden soorten planten komen er maar liefst voor.

Later vonden mensen dit zelf ook mooie planten en namen ze het in hun tuin of in een apart gebouwtje (een serre of kas). Vroeger hadden alleen rijke mensen hier geld voor, maar tegenwoordig is het voor bijna iedereen betaalbaar. Deze planten komen dus vaak uit andere gebieden. In Vlaamse of Nederlandse tuinen zijn soms weleens palmbomen te vinden. Deze komen oorspronkelijk ergens anders vandaan, maar kunnen in zomermaanden in de tuin staan. In de winter moet de plant dan wel binnen staan of afgedekt worden. Bijvoorbeeld orchideeën komen oorspronkelijk uit het regenwoud van onder andere Zuid-Amerika, maar ze zijn nu een geliefde kamerplant.

Gebruik van planten

Op het land

Tegenwoordig gaat de landbouw soms weleens heel anders dan vroeger, met irrigatiesysteem en broeikassen

Eén van de belangrijkste dingen waarvoor mensen planten gebruiken is de landbouw. Vaak worden de planten hier gewassen genoemd. Men gebruikt deze gewassen als voedsel voor hun zelf of voor hun dieren. Ook kunnen gewassen (als katoen) later verwerkt worden tot producten (als kleding). Wanneer de landbouw precies is ontstaan, verschilt per plaats. Vroeger joegen de mensen op dieren en zochten naar eetbare planten. Later ging men de wilde dieren omringen met een hek (nu was het vee) en planten werden in rijtjes gepland, zodat je er meer kwijt kan. Deze overgang noemen we de Landbouwrevolutie. In de landbouw worden planten zowel in kassen als op akkers verbouwd. Planten die gewent zijn aan een warmer klimaat (zoals paprika of tomaten) staan meestal binnen. Bijkomend voordeel is dat de planten, door middel van lampen, dag en nacht van licht kunnen worden voorzien. Hierdoor kunnen ze beter groeien. Ook kunnen planten minder snel beschadigd raken (zoals bij tomaten) en veel gewassen kunnen ook in de winter gekweekt en gegeten worden. Vroeger waren er alleen de akkers. Hier groeiden vaak alleen gewassen die in die streek groeiden. In Nederland en Vlaanderen waren dit bijvoorbeeld wortels en spinazie. Aardappels komen, via de vroegere Nederlandse kolonie in New York City, uit de Verenigde Staten. Elk gewas krijgt op het land zijn eigen behandeling. Dit is om te zorgen dat er een zo'n groot mogelijke oogst is en dat de gewassen goed smaken. Tegenwoordig kweken boeren vaak één gewas en gebruiken ook veel machines en weinig mensen. Dit heet moderne landbouw. Het tegenovergestelde, traditionele landbouw, gebeurt met weinig machines en veel mensen.

Maar in veel armere landen gaat de landbouw nog steeds als eeuwen geleden, zoals op de rijstvelden in Bangladesh.

Het meeste fruit komt van struiken en bomen. Deze staan in boomgaarde. Bekende voorbeelden hiervan zijn appels, peren, druiven en kersen. Sommige gewassen worden verder verwerkt in voedsel. Zo wordt van druiven wijn gemaakt en van graan komt brood. In de wereld is er veel handel om gewassen. Hierdoor kennen ze in andere landen ook gewassen die daar niet groeien, zoals bananen in Nederland. Wereldwijd zijn een aantal gewassen het belangrijkst, hier wordt het meest in gehandeld. Dit zijn tarwe, rijst, maïs, katoen, bladeren van de koffie- en theeplant, tabak (van de tabaksplant) en cacao van de cacaoboom.

Geneeskunde

Al heel erg lang worden planten gebruikt in de geneeskunde. Geneeskunde is een wetenschap, dat zich bezig houdt met het genezen van mensen of dieren. Planten werden toen vooral gebruikt als geneesmiddel (medicijn). Kruiden en specerijen werden bijvoorbeeld gebruikt als geneesmiddel. Een voorbeeld is de kruidnagel, deze werd gebruikt bij kiespijn. Tegenwoordig kunnen we kiezen naar tandarts en zijn er beter werkenden of goedkopere medicijnen, dus kruidnagel wordt niet meer daar voor gebruikt. Wel wordt het nog gebruikt als deel van een verdoving voor een wortelkanaalbehandeling. Sinaasappelen werden weer gebruikt voor iemand met een tekort aan vitamine D. Sommige mensen hebben hier in de winter last van, omdat de zon niet meer schijnt, en sinaasappelen hebben dit in zich. Alcohol (gemaakt van gegiste druiven) werd bij operaties gebruikt. Alcohol maakt de instrumenten namelijk helemaal steriel (helemaal schoon, zonder bacteriën of schimmels). Ook kan het nog worden gebruikt tijdens het schoonmaken van wond.

Vaak wordt, net als vroeger, een tekening gemaakt van een plant. Zo zijn details beter zichtbaar dan op foto's.

Tegenwoordig zijn er nieuwe medicijnen voor bepaalde ziekten, dan vroeger. Tegenwoordig worden dan ook de meeste medicijnen gemaakt in laboratoria, waar vaak scheikundige en natuurkundige stoffen worden gebruikt.

Overigens niet alleen planten gebruikt als geneesmiddel, ook schimmels, bacteriën en zelfs delen van dieren werden als medicijn gebruikt.

Plantkunde

Een andere wetenschap waar planten natuurlijk in gebruikt worden is plantkunde (ook wel botanie). Plantkunde is ook vernoemd naar planten, maar bij plantkunde wordt niet alleen maar onderzoek gedaan naar planten. Ook schimmels en sommige hele hele kleine organismen vallen er ook onder. Vroeger werd namelijk gedacht dat dit ook planten waren, maar tegenwoordig is dit niet meer zo. Toch valt het officieel nog onder plantkunde. Bij plantkunde wordt onder meer gekeken naar de bouw van planten, de eigenschappen en de levensverschijnselen (ademhaling, voortplanting, groei). Maar ook wordt gekeken wat de rol van de plant is in het gebied waar het staat en waarom het daar staat. Er zijn ook speciale soorten plantkunde. Zo is er een plantkunde naar fossiele planten en een naar ziekten bij planten. Ook bestaat er plantkunde naar een bepaald soort plant, zoals varens of mossen. Plantkunde bestaat er eigenlijk om ons meer inzicht te geven in het leven van planten. Ook kan plantkunde een hulpmiddel zijn bij de geneeskunde. Als blijkt dat een speciaal soort vrucht helpt tegen een bepaalde ziekte, kan dit gebruikt worden in de geneeskunde. Planten voor plantkunde op universiteiten worden ook vaak in een botanische tuin of de univerteitstuin gehouden.

Soortbehoud en natuurgebieden

Staatsbosbeheer beheert in Nederland natuurgebieden, zoals hier de Utrechtse Heuvelrug.

Planten zijn belangrijke wezens voor mens en dier. Door planten is er voedsel en zuurstof, en daarom is het eigenlijk noodzakelijk om te behouden. Eeuwenlang duurde het voordat mensen de maatschappij ontwikkelde. Heel lang had de natuur hier weinig tot geen last van. Het innemen van stukken natuur door de mens en ze veranderen in landbouwgrond ging vrij langzaam. Sinds de Industriële Revolutie ging dit sneller. Er kwamen meer mensen en al deze mensen hadden voedsel nodig. Sinds de vorige eeuw werden auto's, vliegen met het vliegtuig en veel spullen goedkoper. Hierdoor werd het voor steeds meer mensen betaalbaar. Aan deze voordelen, zitten ook nadelen. De natuur en het milieu heeft veel te verduren gehad. De zeespiegel steeg, waardoor er waterplanten verdwenen, bomen werden gekapt en door de landbouw verdween ook nog eens een hoop natuur.

De Nesiota elliptica, beter bekend als de St. Helena Olive Tree, is in 1994 uitgestorven in het wild en in 2003 helemaal. Toen deze plant ontdekt werd, waren er al weinig.

Tegenwoordig is dit probleem nog steeds aan de gang, maar het is veel bekender. Door de opwarming van de aarde verdwenen soorten uit gebieden. Sommige soorten stierven uit of verdwenen. Ook de stijging van de zeespiegel, de groei van steden, de industrie en het verdwijnen van drinkwater heeft hiermee te maken. Tegenwoordig zijn er ook een aantal soorten kwetsbaar geworden, zoals de orchidee. Een ander voorbeeld is de edelweiss, dit bloempje was in grote hoeveelheden te vinden in Alpen. Doordat Alpenbeklimmers steeds de bloemen plukten, kwamen er geen nieuwe. Oostenrijk greep in en heeft de bloem beschermd verklaard. Wie ze nu plukt, krijgt een hoge boete. De edelweiss is er wel door gered. In natuurgebieden worden planten en dieren beschermd. In natuurgebied mag dan ook geen bebouwing komen te staan, hoewel er wel vaak kleinere "gebouwtjes" te vinden zijn. Zo proberen natuurliefhebbers en veel overheden soorten te behouden.

Niet alleen in natuurgebieden gebeurt dit. Een ander voorbeeld in een botanische tuin (ook wel Hortus botanicus). Botanische tuinen werden vroeger veel gebruikt voor wetenschap of de geneeskunde. Tegenwoordig hebben ze vaak een nieuw doel, het behoud van soorten. Planten worden hier gekweekt, maar ze zijn staan er ook voor het publiek. Zo proberen mensen andere mensen meer te laten weten over het behoud van planten. Veel landen hebben een rode lijst, hierop staan alle dieren en planten die in hun land bedreigd of kwetsbaar zijn. Planten die leven in weilanden, langs de berm of in sloten worden vaak bedreigd. Daarnaast zijn er nog meer ideeën om planten te beschermen. Zo zijn er tegenwoordig ook landgoederen die bedreigde planten bezitten. Planten die bedreigd zijn, mogen nooit meegenomen uit hun leefgebied. Ze worden vaak uitgewisseld tussen botanische tuinen, landgoederen, openbare tuinen, universiteiten en soms zelfs dierentuinen.

In de tuin

Veel mensen met een tuin, hebben er planten in staan. Vroeger waren tuinen iets voor rijkeren. De eerste tuinen ontstonden de oudheid. Tijdens de middeleeuwen kregen ook veel kerken en kathedralen een tuin. In tuinen werden toen al planten neergezet. Dit waren vaak planten uit anderen streken, al waren het tijdens de middeleeuwen meer planten uit eigen omgeving. Tijdens de renaissance kwamen er ook planten uit andere delen van de wereld. Uit Indië en Amerika onder andere. Universiteiten kregen ook een tuin, de botanische tuin of universiteitstuin. Men deed onderzoek toen naar planten en hun eigenschappen. Steeds meer soorten werden bekend. Veel vorsten hadden ook tuinen, grote tuinen. De Franse koning heeft bijvoorbeeld een enorme tuin om het Kasteel van Versailles gebouwd. Toen ongeveer ontstonden de eerste tuinstijlen.

Bekend is de Franse tuinstijl: veel heggetjes, grote paden, veel vijvers en beelden. In China was er de Chinese tuinstijl, met bloesembomen en prieeltjes. Niet ver daarvandaan zat de Japanse tuinstijl, die daar veel op leek. Franse tuinen waren een echte hit in Europa. Iedereen die het kon betalen wilde opeens zo'n tuin. Later kwam de Engelse landschapstuinstijl, met minder kleuren en kleinere, slingerende paadjes. Hierbij hoeven het minder uitbundig en was er meer groen. Ook komt het wild tuinen of wild gardening uit Engeland. Hierbij liet je de natuur zijn eigen gang gaan, zolang de tuin maar begaanbaar was.

Een Franse koning liet een enorme Franse tuin aanleggen rond het Kasteel van Versailles.

Omstreeks de twintigste eeuw waren mooie tuinen niet alleen iets voor de rijkeren, maar ook de "normale" mensen konden het betalen. Tegenwoordig zijn er misschien wel duizenden tuinstijlen en zijn er soms zelfs mixen van. Tegenwoordig zijn tuinen niet alleen meer voor de wetenschap of mee te pronken, maar ook om te relaxen. Sommige mensen vinden het leuk om zelf groenten te kweken, dit heet een moestuin. Soms hebben mensen ook een aparte kruidentuin.

Naast de tuin, zijn er ook op balkons, (dak)terrassen en veranda's planten te vinden. Mensen die geen eigen tuin hebben, kunnen een volkstuin hebben. Sommige scholen kunnen een schooltuin hebben.

Bronnen

Edelweiss is tegenwoordig een van de bekendste Oostenrijkse symbolen, het staat onder meer op een van de euromunten van dat land.
  • Het artikel op Wikipedia
  • Diverse andere artikelen op Wikipedia ter ondersteuning
  • Lesboek Biologie Interactief
  • Lesboek Biologie voor jou
  • Boek 425 jaar Hortus Botanicus Leiden (voor onder andere plantenkunde en soortbehoud)
  • Boek Natuur Onderwijs Inzichtelijk
  • Tijdschrift Tuinieren
  • Tijdschrift Home & Garden
  • •Canrinus-Moezelaar, R. (2019, September 13). Bekijk: “Betere fotosynthese levert meer voedsel op.” Nemokennislink fotosynthese

•Huidmondjes. (n.d.). Biologielessen Huidmondjes
•Fiers, N. (2013, October 16). Waarom herfstbomen – net als wij mensen – uiteindelijk een kale kruin krijgen. Scientias Kale kruin
•Kersbergen, C., & Haarhuis, A. (2015). Natuuronderwijs inzichtelijk (4e druk ed.). Bussum, Nederland: Coutinho.
•Planten in de winter. (n.d.). Natuurinformatie
•SLO. (2018, January 1). Tussendoelen natuuronderwijs. SLO
•Transport in de plant. (n.d.). Biologielessen Transport in de plant
•van der Schoot, E. J., & Leegwater, A. N. (2016). Samengevat HAVO biologie (6e druk ed.). Amersfoort, Nederland: ThiemeMeulenhoff bv.


Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Planten&oldid=870196"