Slak

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Slakken of buikpotigen
Gastropoda

Helixpomatia2.jpg

Leefgebied Vrijwel wereldwijd
Leefomgeving zowel op land (vochtige plekken) als in het water
Behoort tot de Weekdieren (Mollusca), Dieren
Portaal Portal.svg Biologie

Slakken (Gastropoda) zijn kleine dieren en vallen onder de stam weekdieren (zij hebben een zacht lichaam zonder botten). Slakken zijn de enige weekdieren die soms op het land leven. Ze houden van frisse koele plekken en vochtig weer. Je vindt ze daarom vaak tussen planten en hout.

Soorten

Er zijn zo’n 60.000 tot 75.000 verschillende soorten slakken bekend. Deze soorten kun je op verschillende manieren indelen. Zo zijn er slakken met een huisje (huisjesslakken) en slakken zonder huisje (naaktslakken). Er zijn slakken die via longen ademen (landslakken) en slakken die via kieuwen ademen (waterslakken). Ook zijn er slakken die planten eten (herbivoren), slakken die vlees eten (carnivoren) en slakken die restjes van andere dieren opeten (aaseters). In Nederland is de wijngaardslak het bekendst. Deze slak is vaak te vinden in de tuin.

Slakkenhuis

Het lichaam van de slak is zacht en kwetsbaar. De meeste slakken hebben daarom een schelp of een slakkenhuis. Dit beschermt de slak tegen uitdroging en tegen vijanden, zoals vogels of kikkers. De slak kan bij gevaar in zijn huisje kruipen en het huisje zelfs afsluiten met een speciaal slijm. Het huisje groeit met de slak mee.

Voortbewegen

De slak beweegt zich voort met zijn voet (een grote sterke spier in het lichaam van de slak). Door die spier samen te trekken en te ontspannen komt de slak vooruit. De slak glijdt over een laagje slijm dat hij zelf heeft gemaakt. Dit beschermt hem tegen harde stukjes op de ondergrond. Daarom zie je vaak een slijmerig slakkenspoor achter een slak.

De anatomie van een slak 1 = schelp 2 = hepatopancreas 3 = long 4 = anus 5 = ademopening 6 = oog 7 = tentakel 8 = hersenknoop 9 = speekselbuis 10 = mondopening 11 = krop 12 = speekselklier 13 = geslachtsopening 14 = penis 15 = vagina 16 = slijmklier 17 = eileider 18 = pijlzakje 19 = voet 20 = maag 21 = nier 22 = mantel 23 = hart 24 = zaadleider

Kijken, voelen en eten

De slak heeft vier voelsprieten: twee grote en twee kleine. Hiermee tast de slak de omgeving af. Op de twee grote voelsprieten bevinden zich de ogen van de slak. Met de kleine voelsprieten kan de slak ruiken. Ook heeft de slak een mond. Op zijn tong zitten wel duizend kleine tandjes. Hiermee kan de slak bladeren of dieren (zoals wormen) vermalen.

Voortplanten

Slakken zijn tweeslachtig. Dat betekent dat elke slak zowel mannelijk als vrouwelijk is. Elke slak kan dus elke andere slak bevruchten. Sommige slakken kunnen zelfs zichzelf bevruchten. Een slak legt eitjes. Wanneer de eitjes uitkomen, hebben de jonge slakken al een dun, zacht huisje.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Slak&oldid=801750"