Bedektzadigen

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Bedektzadigen
Angiospermae

Flower poster.jpg

Leefgebied Vrijwel wereldwijd, behalve de polen
Leefomgeving divers
Behoort tot de Zaadplanten
Portaal Portal.svg Biologie

Bedektzadigen of bloemplanten (Angiospermae) is de naam voor alle planten die zich voortplanten door middel van bloemen. Daarnaast stoppen ze hun zaden in een vrucht.

Ze zijn veruit de meest diverse groep landplanten met 64 orden , 416 families , ongeveer 13.000 bekende geslachten en 300.000 bekende soorten. Bedektzadigen behoren samen met de naaktzadigen bij de zaadplanten.

De voortplanting van bedektzadigen

Er zijn twee vormen van voortplanting, geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting.

Ongeslachtelijke voortplanting

Laten we ons eerst richten op de ongeslachtelijke voortplanting en hoe deze planten daaraan aangepast zijn. De ongeslachtelijke voortplanting kunnen we weer in 3 soorten onderscheiden. Bloembollen, knollen en uitlopers. De bollen van bijvoorbeeld uien, tulpen en narcissen slaan in het voorjaar al voedsel op in nieuwe bolrokken. De oude bolrokken vormen een beschermend vliesje om de nieuwe bol heen. er zijn ook zijknoppen die op zichzelf weer nieuwe bollen kunnen ontwikkelen. Onder de ongeslachtelijke voortplanting vallen ook de knollen. Er wordt dan in een stengelknol reservevoedsel opgeslagen. Deze knol groeit in de lente uit tot een nieuwe plant. Een aardappelplant is hiervan een goed voorbeeld. Je kunt goed zien hoe deze planten aangepast zijn aan deze vorm van voortplanting. Bij een aardappel zie je soms van die pitten zitten. Dit zijn 'knoppen' die kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant. Dan heb je nog de uitlopers. Een voorbeeld hiervan is de aardbeienplant. Er komen nieuwe stengels uit de oude plant en krijgt knoppen. Uit deze knoppen kunnen wortels groeien waardoor er nieuwe planten ontstaan.

geslachtelijke voortplanting

Kievitsbloem.jpg

Hier zijn talloze voorbeelden van. Het gaat bij geslachtelijke voorplanting vooral om de bloem. Dit zie je bijvoorbeeld goed aan de bouw van de bloem. In een bloem vind je bijvoorbeeld de stamper (vrouwelijk geslachtsorgaan). Die bestaat uit verschillende onderdelen: de stempel, stijl, vruchtbeginsel. De helmdraden met de helmknoppen, samen de meeldraden genoemd (mannelijk geslachtsorgaan). De vorm van de bloem is aangepast aan de manier waarop bestoven wordt. Op het plaatje hiernaast kun je de onderdelen van de bloem goed zien.

Er zijn twee manieren van bestuiven. Bestuiving door insecten en bestuiving door de wind. Bloemen die door insecten worden bestoven hebben een mooie kleur, vorm en ruiken erg lekker. Zij zijn dus zo aangepast dat insecten ze makkelijk en snel kunnen vinden. Door de kleur en geur trekken ze de aandacht van insecten. De vorm van de bloem is zo tactisch dat insecten zeker de meeldraden aanraken als zij de bloem bezoeken om nectar te halen. De stempel is dan juist weer plakkerig en kleverig zodat als het insect op de volgende bloem gaat zitten de stuifmeelkorrels juist aan de stempel blijven plakken. Bij bestuiving door de wind zie je meestal dat de bloemen klein en groen zijn en dat zij niet zo opvallen. De helmknoppen zijn groot en anders dan bloemen die door insecten bestoven worden, hangen deze uit de bloem. Hierdoor kan de wind het stuifmeel makkelijk meenemen zodat het aan de stempel van een andere bloem blijft plakken. Bloemen die bestoven worden via de wind produceren meer stuifmeel en het stuifmeel is lichter zodat de wind het makkelijk mee kan namen. Een voorbeeld hiervan is de Hazelaar.

Bevruchting

Zodra een stempel bestoven is door stuifmeel van een andere soortgenoot, kan er bevruchting plaatsvinden. Het oppervlak van de stempel is kleverig en dat houd de stuifmeelkorrel op zijn plek. Op de stempel groeit er vanuit de stuifmeelkorrel een buisje dat door de stijl naar het vruchtbeginsel groeit. Ten slotte dringt de stuifmeelbuis door in een van de zaadbeginsels en kan er versmelting plaatsvinden. Nadat de vrouwelijke geslachtscellen bevrucht zijn, verschrompelen de kelk- en kroonbladeren, de meeldraden, stempel en stijl en dan vallen deze af. Het bevruchte zaadbeginsel gaat nu groeien en wordt steeds groter. Uit het zaadbeginsel groeit een zaad dat een embryonaal plantje bevat. Het omhulsel van het zaadbeginsel wordt hard en stevig en vormt de zaadhuid, een beschermende laag om het embryo. Het omringende vruchtbeginsel groeit mee en vormt de vrucht waarin de zaden zich bevinden. Het plantje bestaat uit zaadlobben. Dit is een minuscule wortel en stengel en een of twee bladeren. Dit bevat meestal een kleine voorraad reservevoedsel. Dit reservevoedsel heeft het plantje nodig om te groeien, direct na de ontkieming. Na de bevruchting heeft het vruchtbeginsel een vrucht. Bij sommige bloemplanten wordt de vrucht hard en/of houtachtig. Bij andere bloemplanten is de vrucht zacht en sappig.

Zaadverspreiding

Bij verspreiding van zaden kun je drie manieren onderscheiden: verspreiding door dieren, de wind of de plant zelf. Vruchten spelen een belangrijke rol bij de zaadverspreiding. De wijze van zaadverspreiding van een bloemplant zie je terug in het uiterlijk van de vruchten

Zaadverspreiding door dieren

Sappige en opvallend gekleurde vruchten trekken vogels aan. De vogels eten de vruchten op en verteren alles behalve de zaden. Deze poepen ze ergens uit. Hiermee dragen ze bij aan zaadverspreiding. Dieren zoals een eekhoorn, Vlaamse gaai of veldmuis eten de zaden op en kunnen deze ook verteren. Deze dieren leggen in de herfst voorraadjes aan op verschillende plaatsen in het bos. De dieren vergeten wel eens zo’n voorraadje waardoor ze meehelpen met de zaadverspreiding. Sommige vruchten hebben weerhaakjes, hierdoor blijven ze makkelijk aan de vacht van dieren kleven. Ook zo helpen de dieren aan zaadverspreiding.

Zaadverspreiding door de wind

Neem bijvoorbeeld de paardenbloem en de esdoorn. De paardenbloem vormt kleine vruchten met een soort parachute eraan. De vruchten van een esdoorn hebben ‘vleugels’. Hierdoor blijven ze langer in de lucht zweven als de wind ze meevoert.

Paardenbloem

Een klaproos vormt een zaaddoos als vrucht. Daarin zitten losse en lichte zaden. De zaaddoos heeft gaatjes aan de bovenkant. Als de zaaddoos door de wind beweegt, worden de zaden er door de openingen uitgeschud.

Zaaddoos van een klaproos.


Zaadverspreiding door de plant zelf

Sommige bloemplanten kunnen hun zaden een eindje weg schieten. Zij hebben vruchten die droog en hard zijn geworden op het moment dat de zaden rijp zijn. Doordat de vruchten uitdrogen, komen de naden van de vrucht onder spanning te staan. De vrucht springt dan met veel kracht open en dan worden de zaden weggeslingerd. Ook zaden als een eikel of walnoot kunnen een eindje weg rollen of stuiteren als ze van een grote hoogte van een tak naar beneden vallen.

Indeling

Min of meer bedektzadigen (Basale angiospermen)

  • Amborellen (Amborella)
  • Bloeiende waterplanten (Nymphaeales)
    • Kleine bloeiende waterplanten (Hydatellaceae), voornamelijk in Australazië en India
    • Kruidachtige bloeiende planten of waterschild (Cabombaceae), waaronder Brasenia schreberi en Cabomba (aquariumplant)
    • waterlelies (Nymphaeaceae )
  • Austrobaileyales, soorten houtachtige planten die groeien als bomen, struiken en lianen. Waaronder steranijs (Illicium verum)

Kern bedektzadigen (Mesangiospermae), 99,95% van de bloeiende planten

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Bedektzadigen&oldid=783564"