Laatpaleolithicum
Het Laat-Paleolithicum of Boven-Paleolithicum, ook wel het Late Steentijdperk genoemd, is de derde en laatste periode van het Paleolithicum of het Oude Steentijdperk. In het algemeen ligt deze periode tussen de 50.000 en 12.000 jaar geleden (het begin van het Holoceen). Volgens sommige archeologen valt deze periode samen met het verschijnen van modern gedrag bij vroegmoderne mensen, tot de komst van de Neolithische Revolutie en landbouw.
Deze periode valt samen met de uitbreiding van de moderne mens vanuit Afrika in Azië en Eurazië, wat ook heeft bijgedragen aan het uitsterven van de Neanderthalers. Op het laatst moeten leden van de moderne mens (Homo Sapiens) gemeenschap hebben gehad met leden van de Neanderthalers. Want nog altijd zit in ons DNA nog een klein deel Neanderthaler DNA.
Eerste nederzettingen
Het Boven-Paleolithicum heeft het vroegst bekende bewijs van georganiseerde nederzettingen, in de vorm van een soort kampen met hutten van hout of botten, bedekt met huiden, takken en stro, sommige met opslagputten. Er werd ook veel in holen geleefd. Artistiek werk bloeide verder op, met grotschilderingen, rotstekeningen, houtsnijwerk en gravures op been of ivoor. Het eerste bewijs van menselijke visserij is ook gevonden, aan de hand van voorwerpen in vindplaatsen zoals de Blombos-grot in Zuid-Afrika. Er ontstonden ingewikkelder sociale groeperingen, ondersteund door meer gevarieerde en betrouwbare voedselbronnen en gespecialiseerde soorten gereedschap. Dit heeft waarschijnlijk bijgedragen aan het vergroten van groepsidentificatie of etniciteit. Dat wil zeggen dat elke groep of stam meer en meer een eigen cultuur kreeg.
De eerste bevolking van Australië vond hoogstwaarschijnlijk zo'n 60.000 jaar geleden plaats vanuit wat we nu Indonesië noemen. Men moet toen een soort van boten hebben gehad. Het noorden Europa werd bevolkt tot in Siberië, zo'n 45.000 jaar geleden. De bevolking van Amerika vond daarna in deze periode plaats, met bevolkingsgroepen uit Oost- en Centraal-Azië die de Bering-landbrug (nu Beringstraat) bereikten na ongeveer 35.000 jaar geleden en zich uitbreidden naar Amerika, ongeveer 15.000 jaar geleden.
Nederzettingen bevonden zich vaak in smalle valleien, mogelijk vanwege de jacht op passerende kuddes dieren. Sommigen van deze kampen kunnen het hele jaar door bewoond zijn geweest, hoewel ze vaker in het seizoen lijken te zijn gebruikt; mensen verhuisden tussen de plekken om verschillende voedselbronnen op verschillende tijdstippen van het jaar te gebruiken. Jagen was belangrijk, vooral op wilde rendieren (zoals de rendierjagers nu).
Verfijning van de werktuigen
De vroegmoderne mensen die zich uitbreidden naar Europa, gewoonlijk de Cro-Magnons genoemd, lieten veel verfijnde stenen werktuigen achter, gesneden en gegraveerde stukken op been, ivoor en gewei, grotschilderingen en zogeheten Venus-beeldjes. Dergelijke beeldjes werden gesneden uit zachte steen (zoals steatiet, calciet of kalksteen), been of ivoor, of gevormd uit klei en gebakken, waarmee de eerste keramiek ontstond. Deze beeldjes worden erkend als enkele van de vroegste werken van prehistorische kunst.
Het maken van vuursteengereedschap wordt steeds verfijnder. Je kunt zelfs spreken van industrieën (soort werkverdeling) die in staat waren om hele fijne scherpe bladen te maken in plaats van eenvoudigere en kortere scherven. Beitels en schrapers werden gebruikt om been, gewei en huiden te bewerken. Vuurstenen worden niet alleen van de grond geraapt, maar men gaat er ook onder de grond naar graven, waarbij de eerste mijnen ontstaan.
In deze periode verschijnen ook geavanceerde (nog slimmer uitgewerkte) pijlpunten en harpoenen, (gecombineerd met een werpstok), samen met de vishaak, de olielamp, het touw en de naald met oog, waardoor ook betere kleding kon worden gemaakt. Met het touw werden ook de eerste netten gemaakt. Vissen op vissoorten en het bevaren van de open oceaan blijkt uit vindplaatsen als Timoren Buka (Salomonseilanden). Ook werd de eerste pijl en boog ontwikkeld. Ook de eerste muziekinstrumenten verschijnen, zoals een fluit gemaakt uit bot. ook het zogeheten snorrebot is een soort zoemend muziekinstrument.
Ook ontstaan er gepolijste stenen waar ook graan mee wordt gemalen. Er is dus een toename van de technologie. Er is bijvoorbeeld ook een soort kerfstok teruggevonden met daarop kerven die hoeveelheden aangeven.
Naast de wrijf- of maalsteen zijn er ook de eerste vijzels gevonden. Een uitgeholde steen waarin kruiden, bladeren en bessen kunnen worden fijngewreven. Mogelijk ook voor medicijnen.
Door het ontstaan van touw en het weefgetouw kon men stoffen gaan maken in plaats van het gebruiken van huiden. Doordat men het vuur beter kon beheersen, ontstaan het eerste brood, waarschijnlijk gebakken in de as en ook het pottenbakken komt op gang.
Klimaatverandering
De veranderingen in menselijk gedrag zijn door de wetenschappers toegeschreven aan veranderingen in het klimaat, waaronder een aantal wereldwijde temperatuurdalingen. Deze leidden tot een verergering van de toch al bittere kou van de laatste ijstijd (in de volksmond is dit ten onrechte de laatste ijstijd genoemd). Grote dieren sterven uit.
Dergelijke veranderingen hebben mogelijk de aanvoer van bruikbaar hout verminderd en mensen gedwongen naar andere materialen te kijken. Bovendien wordt vuursteen broos (breekt makkelijker) bij lage temperaturen en heeft mogelijk niet meer als gereedschap of vuurstenen wapen gefunctioneerd.
Noord-Europa is (opnieuw) bedekt met een ijskap, maar die ligt een stuk noordelijker. Ten zuiden ervan heerst er een toendraklimaat.