Neolithische revolutie
In Nederland
Ongeveer 12.000 jaar geleden kwamen de rendierjagers naar Nederland. Ze leefden in de oude steentijd. De naam zegt het eigenlijk al. Deze mensen jaagden op rendieren. De rendieren waren een van de voornaamste voedingsmiddelen.
De rendieren leverden veel bruikbare middelen op:
- Huiden: Werden gebruikt voor kleding, tenten en dekens.
- Geweien en botten: Werden gebruikt om wapens en werktuigen mee te maken.
- Pezen: Werden gebruikt om huiden aan elkaar te naaien of om een boog mee te maken.
- Vlees: Werd gebruikt om op te eten.
Rondtrekken
De jagers werden ook wel nomaden genoemd. Dit kwam omdat ze een rondtrekkende levensstijl hadden. Als de rendieren naar een andere plek gingen, gingen de rendierjagers mee. Ze verzamelden ook ander voedsel en middelen zoals, hout, vuursteen en vissen. Deze raakten op een gegeven moment ook op. De jagers gingen als het ware hun voedsel achterna. Ze konden niet veel spullen hebben omdat ze dit na ieder jachtseizoen weer mee moesten nemen. Dit is ook de reden dat de jagers in tenten woonden. Deze konden ze weer makkelijk afbreken en meenemen.
Werktuigen
De werktuigen van de jagers waren vrij eenvoudig. De belangrijkste werktuigen werden gemaakt van vuursteen, zoals, pijlpunten, speerpunten, beitels en bijlen. Ze gebruikten vaak een harpoen om de rendieren op de grond te krijgen. Deze was ook gemaakt van vuursteen. De botten van de rendieren werden gebruikt voor harpoenen, naalden en vishaken.
Begin van de revolutie
Ongeveer 10.000 jaar geleden begon de overgang van het nomadische leven naar de landbouwsamenleving, oftewel de neolithische revolutie. Maar waarom gebeurde dit?
Er was sprake van een klimaatverandering. Het was het einde van de laatste ijstijd en de aarde warmde op. Hierdoor verdwenen de wilde kuddes, de voornaamste voedselbron van de jagers. Ze moesten dus een andere manier gaan vinden om aan voedsel te komen. Ze trokken daarom meer naar de rivieren waar vruchtbare gronden waren. Daar konden ze vis gaan vangen. Ze ontdekten toen dat de granen die daar groeide eetbaar waren. Ze gingen deze oogsten. Ze kwamen erachter dat ze meer moesten doen met plantaardig voedsel. Ook kwamen ze erachter dat het meer oplevert als je dieren houdt dan op ze jaagt. De producten die ze opleverden, konden meerdere keren gebruikt worden omdat ze terugkwamen. Dit was het begin van de neolithische revolutie. Een nadeel was wel dat het voedsel eenzijdige was en dat oogsten konden mislukken.
De eerste boeren
De eerste boeren in Nederland verschenen rond 5300 v.Chr. Dit waren mensen van de bandkeramiekcultuur. Ze leefden in de nieuwe steentijd. Deze boeren hielden zich vooral bezig met het maken en versieren van aardewerk, of te wel bandkeramiek. Vandaar dat ze zo genoemd worden. De bandkeramiekers zochten plaatsen om te wonen met vruchtbare lössgronden, beken en rivieren. Zo is er bij Elsloo in Zuid-Limburg een dorp opgegraven van deze cultuur. Zij hebben daar enkele honderden jaren gewoond en geleefd.
Ze bouwden stevige huizen en gingen op één plek wonen. Hout was het belangrijkste bouwmateriaal. Er kwam een strodak op. Ze leefden in grote, rechthoekige huizen, ook wel boerderijen genoemd. Ze leefden ook in gemeenschappen of dorpen. De bevolking groeide veel sneller dan bij de jagers omdat ze in de tijd van de boeren aan meer voedsel konden komen. De jagers moesten steeds rondtrekken en konden weinig spullen meenemen. Daardoor bleef de groep ook klein omdat er niet genoeg spullen of voedsel was voor meer. Bij de boeren was dit niet het geval omdat zij akkers maakten en gingen oogsten. Hierdoor was er veel voedsel en konden er meer mensen van leven. Ook bleven de boeren op één plek waardoor zij genoeg middelen konden maken aangezien ze toch niet weg hoefden.
Ze begonnen aan akkerbouw en veeteelt. De dieren die werden gehouden waren vaak varkens, geiten en schapen. Met wol werd kleding gemaakt en met de melk kon je pap, boter en kaas maken. Ook gebruikten ze de dieren om zich voort te planten waardoor ze ook dieren konden slachten en eten. In het aardewerk dat ze maakten, zoals potten, konden de granen en ander voedsel in bewaard worden. Zo konden de insecten er niet bij.
Doordat de boeren in dorpen leefden, leefden ze met veel mensen samen. Dit leidde er toe dat ze zich konden specialiseren. Sommige hielden zich alleen maar bezig met het hoeden van de schapen en sommige hielden zich alleen maar bezig met oogsten van het graan. Door de grotere groepen mensen konden er ook meer spanningen onderling ontstaan. Dit had ook met bezittingen te maken. Dit kon zelfs tot gevechten met dodelijke afloop leiden.
Werktuigen
De werktuigen van de boeren waren verbeterd. Met in het bijzonder de ploeg. De ploeg bespaarden de mensen veel en zwaar werk. Ze gebruikten dieren om de ploeg te trekken. Het oogsten ging ook een stuk sneller waardoor er een aanzienlijke voedselverhoging was.
Voorbeelden van andere werktuigen van de boeren:
- Sikkels: Deze werden gebruikt om graan mee te oogsten.
- Stenen bijlen: Hiermee konden ze beter bomen omhakken. Dit was noodzakelijk voor het bouwen van de huizen en akkers.
- Hakken: Werd gebruikt om de grond mee los te woelen.
- Maalstenen: Hiermee werden de graankorrels gemalen.
Groot verschil
De boeren hadden het best zwaar. Ze moesten de hele dag door blijven werken. De jagers hadden momenten rust als ze niet aan het jagen waren. De boeren moesten de hele tijd bezig zijn met de dieren en de akkers. Ze liepen ook ieder seizoen weer groot risico. Hun oogst kon mislukken en dat had grote gevolgen. Een mislukte oogst kon leiden tot een hongersnood. Ze waren ook erg afhankelijk van het weer. Het kon niet te warm zijn want dan kwamen ze water te kort maar het kon ook niet te regenachtig zijn. Dan zouden de akkers verzuipen in het water. Het menu van de boeren was door het gebruik van landbouw minder gevarieerd.
Bronnen
Wilschut, A. (2009). De tijd van jagers en boeren. Waanders.
van Hulzen, D. A. (1988). Vaderlandse geschiedenis deel 1 (4de editie). Wolters-Noordhoff Groningen.
Bruin, R., & Bosua, M. (2017). Geschiedenis geven (4de editie). Koninklijke Van Gorcum.