Geschiedenis van de computer
De geschiedenis van de computer gaat eigenlijk terug naar de tijd dat de eerste mensen die begonnen met tellen hun vingers gebruikten, zoals jonge kinderen dat vandaag de dag ook doen. Later kwam in de tijd van de Oude Grieken er het telraam. Een hulpmiddel om sommen te maken. Het zou tot de 19e eeuw duren voor er mechanische apparaten kwamen die hielpen bij het rekenen. Met toetsen en hefboompjes kon men bijvoorbeeld herhaald optellen, wat in feite vermenigvuldigen is. Je stelde het apparaat bijvoorbeeld in op 5 en elke keer dat je de toets indrukte, telde het apparaat er 5 bij op. Je moest zelf nog het aantal keer dat je de handeling deed meetellen.
Ook de rekenliniaal kun je als voorloper van de computer zien. Tot de jaren zeventig in de twintigste eeuw werden deze nog in het voortgezet onderwijs gebruikt. Toen kwamen de eerste zakrekenmachines.
Voor de Tweede Wereldoorlog ontstonden de eerste transistoren. De thermionische triode, is een vacuümbuis uitgevonden in 1907. Die maakte versterkte radiotechnologie en langeafstandstelefonie mogelijk. Deze waren zeer kwetsbaar. Deze glazen 'lampen' werden opgevolgd door de geïntegreerde schakelingchip. Dit leidde tot een reeks doorbraken, te beginnen met transistorcomputers en vervolgens computers met geïntegreerde schakelingen, waardoor digitale computers analoge computers grotendeels vervingen. De ontdekking dat metaal en geoxideerd silicium (metaal-oxide-halfgeleider veldeffecttransistor) werkte als een soort schakelaar waarmee je de elektrische stroom als een soort kraan kan regelen. Dit was het begin van de ontwikkeling van de chip.
Vroege apparaten
Apparaten worden al duizenden jaren gebruikt om berekeningen te ondersteunen, eerst meestal met behulp van de vingers. Het vroegste telapparaat was waarschijnlijk een vorm van tel-stok. Het Lebombo-bot uit de bergen tussen Eswatini en Zuid-Afrika is misschien wel het oudst bekende wiskundige voorwerp. Het komt uit 35.000 v.Chr. en bestaat uit 29 verschillende inkepingen (sneetjes) die opzettelijk in de kuitbeen (bot) van een gestorven baviaan zijn gesneden. Latere hulpmiddelen voor het bijhouden van gegevens in de Vruchtbare Halve Maan waren onder andere de zogeheten calculi (bollen van klei, kegels, enz.) waarmee je dingen kon tellen, zoals vee of bakken met graan. Daar komt ook het woord calculeren (tellen, berekenen) vandaan. Het telraam werd al vroeg gebruikt voor rekentaken. Wat we nu het Romeinse telraam noemen, werd al in Babylonië gebruikt ergens tussen 2700–2300 v.Chr. Sindsdien zijn er vele andere vormen van rekenborden of -tafels uitgevonden. In een middeleeuws Europees telhuis werd een geblokt kleed op een tafel gelegd en werden er volgens bepaalde regels markeringen op bewogen, als hulpmiddel bij het berekenen van geldsommen. Deze methode kun je zelf ook proberen met een schaakbord waarbij je in elk vakje bijvoorbeeld telkens 5 rijstkorrels legt. Zo krijg je bij het eerste vakje 1 x 5, tweede vakje 2 x 5 enzovoorts. Met een pion beweeg je rij voor rij van links naar rechts. Zo weet je waar je gebleven bent. Dat klinkt nu misschien simpel, maar het was toen een hele stap vooruit. Ook hier is het een vorm van herhaald optellen, de basis van logaritmen.
In de oudheid en de middeleeuwen werden verschillende analoge (niet digitale) 'computers' gebouwd om astronomische berekeningen uit te voeren. Een voorbeeld hiervan is het astrolabium en het Antikythera-mechanisme uit de Hellenistische wereld (ca. 150–100 v.Chr.). Een soort verkleinde weergave van het heelal op een koperen plaatje, waarmee je de bewegingen van de sterren kon volgen. In Romeins Egypte maakte Hero van Alexandria (ca. 10-70 n.Chr.) mechanische apparaten, waaronder klokachtige automaten en een programmeerbare wagen. Ook de laat middeleeuwse klokken zijn analoge apparaten die hielpen bij het begrijpen van het heelal en het aflezen van de tijd. Het latere planetarium van Eise Eisinga in Franeker is daar een mooi voorbeeld van.
Rond 1630 ontstonden de eerste rekenlinialen. Een gewone liniaal is een plankje met streepjes met tussenruimtes van telkens 1 mm. Als je goed kijkt herken je er de tafel van 10 in (elke cm is immers 10 mm). Door op een slimme manier een andere indeling erop te maken en er een gelijke indeling naast te leggen en deze te verschuiven kreeg je het antwoord. Op de afbeelding zie je een voorbeeld waarbij je telkens verdubbeld (1, 1+1=2, 2+2=4, 4+4=8, 8+8=16, 16+16=32 enzovoorts.) Leg je een gelijke indeling eronder waarbij je de onderste 1 bij de bovenste 8 schuift, dan kun je bij de onderste 4 het antwoord erboven (8 x 4 =) 32 aflezen.
Blaise Pascal was een van de eersten die met tandwielen in 1642 een rekenapparaat maakte. De Pascaline. Hij ontwierp de machine om twee getallen direct op te tellen en af te trekken en om vermenigvuldigingen en delingen uit te voeren door herhaaldelijk optellen of aftrekken.
Gottfried Leibniz vond zijn Leibniz-wielen uit na 1671, nadat hij had geprobeerd een automatische vermenigvuldigingsfunctie aan de Pascaline toe te voegen. Leibniz hield zich ook al bezig met het binaire telsysteem (zit bit), dat de basis is voor de huidige computer. Tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werden vergelijkbare telmachines in winkels en kantoren gebruikt.
Galerij
Van ponskaarten tot magneetband
In 1804 ontwikkelde de Franse wever Joseph Marie Jacquard een weefgetouw waarin het patroon dat werd geweven werd bestuurd door een ponsband gemaakt van ponskaarten. In een strook papier of karton werden gaatjes gemaakt die door 'voelende pennetjes' kon worden 'gelezen'. De papieren tape kon worden vervangen zonder het weefgetouw zelf te veranderen. Dit was een mijlpaal op het gebied van programmeerbaarheid. Zijn machine was een verbetering ten opzichte van vergelijkbare weefgetouwen. Dergelijke papieren rollen of kartonnen boeken met gaatjes en sleuven zie je ook terug bij automatisch spelende piano's (pianola) en draaiorgels. Het idee van een gaatje (open) en het papier of karton (dicht) dat een mechanisme aan of uit zet, ligt samen met het binair tellen aan de basis van de latere processor.
Eind jaren 1880 vond de Amerikaan Herman Hollerith data-opslag op ponskaarten uit die vervolgens door een machine konden worden uitgelezen. Om deze ponskaarten te verwerken vond hij de tabulator en de keypunch machine uit. Zijn tabelleermachines lazen en vatten gegevens op ponskaarten samen. Zijn machines gebruikten elektromechanische schakelaars (relais) en tellers. De methode van Hollerith werd gebruikt in de volkstelling van 1890 in de Verenigde Staten. Die volkstelling werd twee jaar sneller verwerkt dan de vorige volkstelling. Het bedrijf van Hollerith werd uiteindelijk de kern van International Business Machines Bedrijf (IBM) - (1924).
De ponskaarttechnologie ontwikkelde zich tot een krachtig hulpmiddel voor zakelijke gegevensverwerking. Tegen 1950 waren ponskaarten heel gewoon geworden in de industrie en bij de overheid.
De ponsband werd ook gebruikt om telex berichten te coderen en decoderen.
In 1965 verscheen er een machine die de gegevens met behulp van magnetisme kon vastleggen. In die tijd had je ook de eerste magneetbanden waarop muziek kon worden opgenomen. Ook het latere cassettebandje werd als opslagmedium gebruikt om computergegevens te bewaren en weer in te lezen (ca. 1980).
Galerij
Eerste echte elektronische rekenmachines
's Werelds eerste volledig elektronische desktopcalculator was de Britse Bell Punch ANITA, uitgebracht in 1961.
De getallen werden getoond met een soort roodkleurige lampjes. Elk lampje kon de cijfers 0-9 vormen. Dit heette een Nixie-buis.
In die tijd had je al zwart-wit TV's waarbij achter het werkelijke beeldscherm een beeldbuis zat die elektronen schoot tegen de achterkant van het scherm en er op dat plekje een lichtpuntje verscheen. De elektronen werden heel snel regel voor regel tegen het scherm geschoten. Al die 'aan of uit' puntjes vormde het beeld waar je naar keek, iets wat je ook ziet bij krantenfoto's. Kleine schermpjes van dat type (CTR) werden in 1964 ook toegepast om de elektronisch gevormde cijfers te tonen.
Galerij
Ingewikkelde berekeningen
Ondertussen waren er ook steeds ingewikkelder analoge apparaten ontwikkeld die naast optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen ook andere wiskundige vraagstukken konden berekenen.
Charles Babbage, een Engelse werktuigbouwkundig ingenieur en polymath (veelzijdig geleerde), bedacht het concept van een programmeerbare analoge computer. Hij wordt beschouwd als de "vader van de computer". Zo vond hij de eerste mechanische computer uit in het begin van de 19e eeuw. Deze machine kon bijvoorbeeld ook wortels berekenen. Naast de ponskaarten gebruikte hij ronddraaiende trommels met pennetjes erin gestoken (het programma of een bepaalde rekenroutine), een mechanisme dat al gebruikt werd bij carillons en speeldoosjes. De programmeertaal die door gebruikers moest worden gebruikt, was verwant aan moderne assembleertalen. Er werden drie verschillende soorten ponskaarten gebruikt: een voor rekenkundige bewerkingen, een voor numerieke constanten zoals het getal pi en een voor laad- en opslagbewerkingen, waarbij getallen van de opslag naar de rekenkundige eenheid of terug werden overgebracht. Er waren drie aparte lezers voor de drie soorten kaarten.
De machine was zijn tijd ongeveer een eeuw vooruit. Het project werd echter vertraagd door verschillende problemen, waaronder ruzie met de hoofdconstructeur die er onderdelen voor bouwde. Alle onderdelen voor de machine van Babbage moesten met de hand worden gemaakt - dit was een groot probleem voor een machine met duizenden onderdelen. Uiteindelijk strandde het project vanwege de kosten.
Galerij
Bij de analoge computers zie je telkens dat er grootheden worden gebruikt die vertaald worden in tandwielen met een bepaalde afstand, de streepjes op de rekenliniaal en de positie van de gaatjes in de ponskaarten. Zo kun je ook optellen met gewichten en maatbekers met water. Dit wordt ook wel modeldenken genoemd. Zo zie je in klokken grote en kleine tandwielen. De grote wijzer draait immers in een uur een hele ronde, terwijl de kleine wijzer daar 12 uur over doet. Iets dergelijks werd ook in de analoge computers toegepast rond 1927, waardoor nog moeilijkere sommen konden worden berekend (zoals differentiaalvergelijkingen die je in het voortgezet wetenschappelijk onderwijs krijgt).
Eerste elektronische computers
De ENIAC (Electronic Numerical Integrator and Computer) was de eerste Amerikaanse programmeerbare, elektronische, algemene digitale computer, voltooid in 1945. Het apparaat was in eerste instantie bedoeld om de ballastische (gebogen) banen van kanonskogels te kunnen berekenen. ENIAC werd op 15 februari 1946 formeel in gebruik genomen aan de Universiteit van Pennsylvania, had $ 487.000 gekost (omgerekend ongeveer $ 6.200.000 in 2021), en werd door de pers een "Giant Brain" genoemd. Deze machine kon 1000 keer sneller rekenen dan de voorgaande analoge machines.
Tegen het einde van zijn werkzame bestaan in 1956 bevatte ENIAC 18.000 vacuümbuizen ('lampen'), 7.200 kristaldiodes, 1.500 relais (elektrische schakelaars), 70.000 weerstanden, 10.000 condensatoren en ongeveer 5.000.000 met de hand gesoldeerde verbindingen. Het woog meer dan 27.000 Kg, was ongeveer 2 m x 1 m x 30 m) groot, besloeg 170 m2 en verbruikte 150 Kilowatt elektriciteit. Het verhaal gaat dat als de machine werd ingeschakeld, de lampen in Pennsylvania zachter gingen branden. 40 jaar later kon een zeer kleine silicium computerchip van 7,44 mm bij 5,29 mm worden gebouwd met dezelfde capaciteit als de ENIAC.
De Invoer was mogelijk via een IBM-kaartlezer en een IBM-kaartponser werd gebruikt voor uitvoer. Deze ponskaarten werden ook gebruikt voor externe geheugenopslag. In 1953 werd een geheugen met magnetische kern van 100 woorden, gebouwd door de Burroughs Corporation en toegevoegd aan ENIAC.
Een van de eerste programmeurs van de ENIAC waren een aantal vrouwen. Ondanks hun belangrijke werk werden ze ondergewaardeerd. Vele jaren later kregen ze pas erkenning voor hun werk. De ENIAC machine deed ook berekeningen voor de eerste waterstofbom.
Een volledig elektronische analoge computer werd gebouwd door Helmut Hölzer in 1942 in het Peenemünde Army Research Center. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd in Duitsland de Z3 gebouwd door Duitse ingenieur Konrad Zuse. Deze is verloren gegaan door bombardementen in 1943 door de geallieerden.
In het Verenigd Koninkrijk werd in het geheim tijdens de Tweede Wereldoorlog de Colossus ontwikkeld. Deze computer zou een belangrijke rol spelen bij het ontcijferen van berichten door de Duitsers. Colossus was in staat om binnen enkele uren de gecodeerde berichten te breken wat voorheen enkele weken had geduurd. Naast de ontwikkeling van de Colossus bouwde Alan Turing een eigen decodeerapparaat waarmee de morseberichten van de Duitsers ontcijferd konden worden die de Duitsers met de Enigma maakten (codeerden). Turing was ook degene geweest die het principe beschreef van de moderne computer. Hij zette het idee uiteen in zijn baanbrekende schrijven uit 1936.
De tweede type Colossus (Mark 2) werd in gebruik genomen op 1 juni 1944, net op tijd voor de geallieerde invasie van Normandië op D-Day. De Z3 en de Colossus werkten beide al met een binair systeem (zie bit) zoals de huidige CPU's ook doen.
Tegen de jaren vijftig betekende het succes van digitale elektronische computers het einde voor de meeste analoge computermachines.
Galerij
In 1937 werd de eerste digitale computer gebouwd door George Robert Stibitz. Dit was de eerste binaire opteller. Daarvoor werd er nog met het decimale (tientaligge) telstelsel gewerkt. In de VS vond Arthur Dickinson (IBM) in 1940 de eerste digitale elektronische computer uit. Dit rekenapparaat was volledig elektronisch - zowel voor de besturing, de berekeningen en de uitvoer (het eerste elektronische display). Deze computers staan nu bekend als computers van de eerste generatie.
Van vacuümbuis- naar Transistorcomputers
Na de Tweede Wereldoorlog werd de zogeheten bipolaire transistor uitgevonden in 1947. Ook ontwierp Von Neumann in een door hem geschreven document. Dit document beschrijft een ontwerparchitectuur voor een elektronische digitale computer, waar de delen bestaan uit een centrale verwerkingseenheid (CPU), met daarin een rekenkundig-logische eenheid (Logische Reken Eenheid) en een processorregister. Daarnaast is er een besturingseenheid (Controle Eenheid), bestaande uit een instructieregister en programmateller, een computergeheugen (Memory Unit of geheugen) om zowel data als de instructiesets op te slaan en ten slotte externe massaopslag en input en output-mechanismen. Dit konden ponsbanden zijn, harde schijven (HDD's) en later ook magneetbanden. In grote lijnen wordt dit idee (concept) nog steeds gebruikt. Vanaf 1955 vervingen transistors de vacuümbuizen in computerontwerpen, wat leidde tot de "tweede generatie" computers. Vergeleken met vacuümbuizen hebben transistors veel voordelen: ze zijn kleiner, verbruiken minder stroom dan vacuümbuizen en geven dus minder warmte af. Silicium-overgangs-transistors waren veel betrouwbaarder dan vacuümbuizen en hadden een langere levensduur. De computers met transistoren konden tienduizenden zogeheten binaire logische circuits bevatten in een relatief kleine ruimte. Getransistoriseerde elektronica verbeterde niet alleen de CPU (Central Processing Unit), maar ook de randapparatuur.
De schijfgegevens-opslageenheden van de tweede generatie konden tientallen miljoenen letters en cijfers opslaan. In die tijd ontstonden ook de eerste harde schijven (HDD's) waar data kon worden opgeslagen. De eerste modellen waren zo groot als een koelkast met daarin 52 harde schijven. Een lees/schrijfarm verplaatste zich over de schijf net zoals bij een grammofoonplaat. Bovendien verplaatste het zich tussen de 52 schijven. Er kon 3,75 Mb aan gegevens worden opgeslagen en het apparaat woog bijna 910 kg. Ook kwamen er vergelijkbare wisselbare eenheden. Ook de magneetband deed kort daarna zijn intrede.
Met behulp van een telex, kon er ook op afstand met de computer gewerkt worden. Het programma werd elders eerst op een ponsband geschreven. Dan werd er contact gemaakt met de telexontvanger bij de computer. Het programma werd als bericht verstuurd via de telefoonlijn en kon vervolgens door de computer vanaf de ponsband worden ingelezen. Hiermee was eigenlijk de basis gelegd van het latere internet. Rond 1951 ontwikkelde de Britse wetenschapper Maurice Wilkes het concept van microprogrammering vanuit het besef dat de centrale verwerkingseenheid (CPU) van een computer kon worden bestuurd door een miniatuur, zeer gespecialiseerd computerprogramma in snelle ROM. Met microprogrammering kan de basisinstructieset (vaak terugkerende opdrachten) worden geprogrammeerd of uitgebreid met ingebouwde programma's (nu firmware of microcode genoemd). Dit concept vereenvoudigde de CPU-ontwikkeling aanzienlijk.
Begin jaren '60 werd de Atlas gebouwd. Daarvoor waren er al enkele modellen geweest zoals de EDSAC en de EDVAC, met telkens nieuwe vindingen. Een vergelijkbare machine is ook geleverd aan Shell- labs in Amsterdam. De Atlas was een gezamenlijke ontwikkeling van de Universiteit van Manchester, Ferranti en Plessey, en werd voor het eerst geïnstalleerd aan de Universiteit van Manchester en officieel in gebruik genomen in 1962 als een van 's werelds eerste supercomputers. Dit was de eerste computer met een modern besturingssysteem. Destijds werd de Atlas gezien als de krachtigste computer ter wereld. Een paar jaar later was dat de CDC 7600 tussen 1964 en 1969. Zo zachtjes aan begon men ook in te zien dat computers interessant waren voor bedrijven.
Galerij
Computers met geïntegreerde schakelingen
De "derde generatie" digitale elektronische computers gebruikte chips met geïntegreerde schakelingen (IC) als basis van hun logica. Deze IC's konden werken met logische poorten. Het idee van een geïntegreerde schakeling is bedacht door een radarwetenschapper die werkt voor de Royal Radar Establishment van het Ministerie van Defensie, Geoffrey WA Dummer. Een geïntegreerde schakeling (integrated circuit, IC) is een samenstelling van verschillende piepkleine elektronische onderdelen (zoals transistors, weerstanden en condensatoren) op een enkel stuk halfgeleidermateriaal. Grotere IC's noem je een chip of microchip. IC's vind je tegenwoordig in bijna alle elektrische apparaten die een beetje ingewikkelder zijn (computers, mobiele telefoons, wasmachines, auto's). Ook vind je een microchip in een betaalkaart, de OV-chipkaart en in zogeheten transponders die geïnjecteerd worden onder de huid van huisdieren, zodat men met een soort scanner (bijvoorbeeld van de dierenambulance) kan aflezen om welk huisdier het gaat.
De eerste werkende geïntegreerde schakelingen werden uitgevonden door Jack Kilby van Texas Instruments en Robert Noyce van Fairchild Semiconductor in 1958. Een jaar later was er al een betere versie.
Begin jaren '60 verschenen de eerste commerciële computers. Er werden later ook exemplaren gebruikt zoals de Apollo Guidance Computer of AGC die werd gebruikt in het Apollo programma van NASA. Met zijn 32 kg en 61 cm x 32 cm x 17 cm afmeting zou je het de eerste Personal Computer (PC) kunnen noemen. Eén AGC bevond zich in het moederruimteschip en één in de maanlander. Ze gebruikten silicium chips.
In 1959 werd de MOSFET (metaal-oxide-halfgeleider veldeffecttransistor of MOS-transistor) uitgevonden door Mohamed M. Atalla en Dawon Kahng bij Bell Labs. Het was een willekeurig geheugen dat we nu kennen als RAM geheugen.
Microprocessor-computers
De "vierde generatie" digitale elektronische computers gebruikte microprocessors (CPU's) als basis van hun logica. De microprocessor vindt zijn oorsprong in de MOS geïntegreerde schakeling (MOS IC) chip. Tegen het einde van de jaren zestig konden er al honderden transistors op een enkele MOS-chip worden gemaakt.
Het ontwerp van welk apparaat met de eerste microprocessor is niet helemaal duidelijk. Dat hing ook af wat je onder een microprocessor verstaat. De eerste single-chip microprocessor was de Intel 4004, ontwikkeld op een enkele PMOS LSI-chip. Het werd ontworpen en gemaakt door Ted Hoff, Federico Faggin, Masatoshi Shima en Stanley Mazor bij Intel, en uitgebracht in 1971. Tadashi Sasaki en Masatoshi Shima van Busicom, een fabrikant van rekenmachines, hadden het eerste inzicht dat de CPU een enkele MOS LSI-chip zou kunnen zijn, geleverd door Intel.
De microprocessor leidde tot de ontwikkeling van microcomputers, kleine, goedkope computers die eigendom konden zijn van particulieren en kleine bedrijven. Microcomputers, waarvan de eerste verscheen in de jaren zeventig, werden een steeds normaler verschijnsel in de jaren tachtig en daarna.
De Altair 8800 was een microcomputer ontworpen in 1974 door MITS en gebaseerd op de Intel 8080 CPU. De Altair wordt algemeen erkend als de vonk die de microcomputerrevolutie deed ontbranden als de eerste commercieel succesvolle personal computer (PC). Microsoft werd op 4 april 1975 opgericht door Bill Gates en Paul Allen om BASIC-tolken (Een BASIC-interpreter) voor de Altair 8800 te ontwikkelen en te verkopen. Halverwege de jaren tachtig domineerde het de markt voor besturingssystemen voor pc's met MS-DOS, gevolgd door Windows. Vanaf 1993 kom men met Windows 3.11 internetten.
In april 1975 presenteerde Olivetti op de Hannover Messe de P6060, 's werelds eerste complete, voorgemonteerde personal computersysteem. Het concurreerde met een soortgelijk product van IBM dat een externe floppydiskdrive had. De thuiscomputer als de Apple 1 verscheen in 1976. De Tandy TRS-80, de Acorn BBC Micro, de MSX en de Commodore 64 volgden snel daarna. Ze hadden een los beeldscherm. De gebruiker maakte in Basic een programma en kon deze op een cassettebandje opslaan. De machines draaiden op MS-Dos (Microsoft disk operating system) of varianten daarop. IBM kwam als eerste met de 8 inch (203,2 mm) floppydisk. De diskdrive voor een 5,25 inch en de 3,5 inch floppydisk volgden later. Ook kon er een dot matrix printer op aangesloten worden. Je had een opstartschijf nodig waarmee de computer kon worden opgestart.
Sommigen werkten met kleur, anderen monochroom. Ze werden ook op scholen gebruikt.
De ZX Spectrum is een 8-bit homecomputer die is ontwikkeld door Sinclair Research. Het werd op 23 april 1982 in het Verenigd Koninkrijk uitgebracht en werd de best verkochte microcomputer van Groot-Brittannië.
Op de Nederlandse radio en TV kwamer er programma's over het werken met computers. Er werden ook cursussen aangeboden. Via het radioprogramma Hobbyscoop was het zelfs mogelijk om door anderen gemaakte programma's op een cassettebandje op te nemen en deze in je eigen PC te laden. Software werd later steeds vaker voorgecompileerd (voorgeprogrammeerd) en verzonden op diskette of via bulletin board-systemen die toen al gebruik maakten van internet waarop je van begin jaren '70 kon inbellen. De eerste modems zijn ook uit die tijd.
Galerij
Opkomst van laptops, internet en office
Ook de eerste laptops worden ontwikkeld vanaf ca.1972. De Osborne 1 wordt door de meeste historici beschouwd als de eerste echte mobiele computer. Adam Osborne richtte Osborne Computer op en produceerde de Osborne 1 in 1981. De Compaq Portable was de eerste pc-compatibele draagbare computer die in 1982 werd gemaakt. De eerste laptops werkten veelal op oplaadbare nikkel-cadmiumbatterijen. Als serieuze tekstverwerkings- en spreadsheettoepassingen waren ze echter onpraktisch, vooral door het kleine scherm.
Het WorldWideWeb ontstond in 1990 en kwam in augustus 1991 beschikbaar voor het grote publiek. Het werd geschreven door Tim Berners-Lee die bij CERN werkte.
WordPerfect was één van de eerste tekstverwerkingsprogramma's die op MSdos draaide (1979). Concurent Wordstar lukte het niet om die overstap te maken. WordPerfect was marktleider, maar verloor die positie snel door de komst van Microsoft Windows (20 november 1985), dat eerder ook al z'n eigen Microsoft Word had (25 oktober 1983). Deze werd opgevolgd door Microsoft Office.
Vanaf dan bestaat de ontwikkeling van de computer vooral uit toenemen van rekensnelheid doordat er steeds meer geheugencapaciteit mogelijk wordt (zie RAM). Ook komt er de vaste harde schijf, ofwel SSD, die steeds meer opslagcapaciteit heeft. Buisbeeldschermen worden plasma- of LED- beeldschermen. Ook deze worden steeds groter en beter van kwaliteit. Het aanbod van programma's en apps neemt enorm toe. Zelf programmeren is eigenlijk niet meer nodig. Internet neemt ook een enorme vlucht, maar kent ook nadelen als cybercriminaliteit en cyberpesten.
Opkomst van de smartphones en tablets
De telefonie is van begin af aan een onderdeel geweest van de ontwikkeling van de computer (zie telex). Ook het internet maakt voor een zeer belangrijk deel gebruik van het telefoonnetwerk (in Nederland KPN). Daarnaast is de ontwikkeling van de TV en de beeldschermen verbonden met dat van de computer. Stop deze componenten bij elkaar en je krijgt de smartphone en de tablets. De eerste smartphone verscheen in 1996. Dat was de Nokia 9000. Eigenlijk was dat een mobiele telefoon met wat reken- en agendafuncties (PDA). In 1999 combineerde Qualcomm de PDA-taken van de mobiel compleet in de CDMA Digital PCS Smartphone. Apple kwam in 2007 met de Iphone en de HTC dream was de eerste Android telefoon die in 2008 verscheen. Het Android-besturingssysteem werd ontwikkeld door Andy Rubin en de kosten waren onder andere voor Google. Ook bij de smartphones en tablets zit de verdere ontwikkeling vooral in geheugencapaciteit en snelheid. Mede door de komst van wifi (In 1991 werd in Nieuwegein het IEEE 802.11 netwerk-protocol uitgevonden) is het een handige 'zak-pc'.
Het eerste idee voor een tablet was de DynaBook, bedacht door Alan Kay eind jaren zestig en begin jaren zeventig. In 1989 werd door het bedrijf GRiD Systems Corporation de GRiDPad uitgebracht. Deze kan worden gezien als de eerste tabletcomputer op de consumentenmarkt. Het apparaat woog 2 kilo en kostte ruim 2400 dollar. Het draaide op MS-DOS en beschikte over een monochroom lcd-scherm. De eerste keer dat de "kleine touchscreen-computers" massaal over de toonbank gingen was dat in de vorm van de inmiddels niet meer verkrijgbare Personal Digital Assistants (PDA). Deze werkten met een pennetje (stylus) waarmee je het scherm aanraakte. Dat was nodig omdat de aanraakschermen nog niet zo nauwkeurig waren. Het bedrijf GO introduceerde het PenPoint-besturingssysteem in 1991. Microsoft 'pikte' dit concept en kwam in 1992 met PenPoint OS (als Microsoft Windows 3.1 voor Pen Computing 1.0). De tablet PC van Microsoft verscheen in 2001. Samsung volgde in 2006 met de UMPC dat overging in de notebook. Rond die tijd verschenen ook de eerste E-readers zoals de Amazon Kindle. Het waren tablets waarop je boeken en kranten kon lezen. De eerste e-reader is trouwens de SoftBook uit 1998. De Apple iPad verscheen in 2010.
Galerij
Invloed van de computer
De computer heeft een enorme verandering teweeg gebracht op diverse gebieden als: