Draaiorgel
Draaiorgels, pierementen of straatorgels zijn mechanische muziekinstrumenten. Ze bestaan uit een balg en een of meer rijen pijpen die zijn ondergebracht in een kast, meestal van hout, en vaak rijk versierd in een rococo -achtige stijl. Het basisprincipe is hetzelfde als een traditioneel pijporgel, maar in plaats van dat het wordt bespeeld door een organist, wordt het draaiorgel in gang gezet door een persoon die aan een slinger of rad draait, of door een uurwerk dat wordt aangedreven door gewichten of veren, door een stoommachine of door een motor.
Ze worden niet rechtstreeks bespeeld, maar maken geluid door een bewegend muziekpatroon die is aangebracht op een draaiende cilinder of rol met pennen, op een schijf met pennen, een geponst kartonnen boek, geponst papier of via een MIDI speler.
Werking
Door het draaien aan het orgelwiel wordt ook door de blaasbalg voor een constante hoeveelheid lucht gezorgd die door een netwerk van slangetjes wordt gepompt. In alle gevallen wordt de muziek eerst door een arrangeur omgezet in een muziekpatroon op een rol of in een boek. Het bespelen van een mechanisch muziekinstrument gebeurt dus indirect door de man (of vrouw) achter de tekentafel! Door de pennetjes op de rol of gaten in het orgelboek worden de toetsen (een soort schakelaartjes) omgezet die op hun beurt kleppen (ventielen) open zetten zodat er lucht kan naar de bedoelde pijp. Voor elke baan op de rol waarin zich pennetjes, of in het boek waar zich gaten bevinden, is er een pijp verbonden die bij het passeren van de pen of het gat dus lucht krijgt vanaf de blaasbalg. Is er even geen pennetje of gat, dan is de toets of klep gesloten en is de desbetreffende pijp stil. Zeg maar hetzelfde systeem als bij computers; die werken met enen en nullen, ofwel aan en uit. In plaats van een pijp kan er bijvoorbeeld ook een trommelstok op een trommel in actie worden gezet.
Tegenwoordig zijn er ook draaiorgels die niet het muziekpatroon krijgen van een rol of het draaiorgelboek, maar vanuit een kleine computer waarin een MIDI programma draait. Op een gewone computer of laptop kan een MIDI-file worden gemaakt waarin de muziek via een muziekprogramma is geprogrammeerd. De kleine 'orgelcomputer' stuurt bij het afspelen van de MIDI-file signalen naar de verschillende elektronische kleppen als deze open en dicht moet gaan. Bij elk van deze kleppen behoort weer een orgelpijp of fluit die vervolgens de toon speelt.
Elke rol of boek bevat een eigen melodie en een baspatroon en eventueel ook een slagwerk patroon. Dit is afhankelijk van de grootte van het draaiorgel en de aanwezige pijpen en andere instrumenten die zijn ingebouwd. Draaiorgels zijn er dan ook in verschillende maten: van een kist tot een zo groot als een woonkamer, zoals de danszaalorgels. Naast de straatorgels had je ook kermisorgels, vaak in combinatie met een draaimolen. Hierbij kun je aan de carrousel van de Efteling denken. Om een andere melodie te kunnen afspelen, moet de rol of het boek gewisseld worden.
Materiaal
De orgelpijpen zijn veelal van metaal of hout. Afhankelijk van de lengte en doorsnede krijg je hoge of lage tonen. Grote brede pijpen geven een lage tonen, kleine smalle pijpen een hoge toon. Met een soort van zuigertje kan de lengte van de luchtkolom afgesteld worden om de pijp te kunnen stemmen. De lucht vanaf de blaasbalg gaat als de klep open is naar de pijp en wordt via een lip onderaan de pijp gesplitst en brengt de lucht in de pijp in trilling. Dit geeft een toon. Dit werkt ongeveer hetzelfde als het mondstuk van een blokfluit.
Het verschil in hout of metaal geeft ook weer verschillende klanken. In de orgelkast zitten bij de grotere draaiorgels ook slaginstrumenten gemonteerd, zoals xylofoons, trommels, bellen, bekkens en dergelijke. Deze zijn gemaakt van de gebruikelijke materialen.
De kast en de krullende versieringen zijn veelal van hout. Het rad is vaak van metaal. De blaasbalg kun je vergelijken met die van een accordeon, maar dan veel groter. Soms zie je de accordeon zelfs als instrument ingebouwd. De lucht wordt via slangen en pijpen getransporteerd. Tegenwoordig zijn die vaak van plastic.
Bloeitijd
De bloeitijd van de mechanische muziekinstrumenten ligt tussen ongeveer 1850 en 1920. De oorsprong ervan zou in Italië zijn. Aan het begin van de jaren twintig was Mortier het overheersende merk op de voet gevolgd door Gaudin uit Parijs - opvolgers van Marenghi. Ook in Amsterdam werden er orgels gebouwd, bijvoorbeeld door de familie Perlee. Ook de Duitser Carl Frei is een bekende in Nederland. Na de opkomst van de grammofoonplaat en radio werden ze langzamerhand verdrongen. Er zijn echter nog veel liefhebbers, die belangstelling hebben voor de buitengewoon interessante technische, muzikale en historische zaken van mechanische muziekinstrumenten. Bij de straatorgels zie je vaak een orgeldraaier met een mansbakje waarin je het geld kunt gooien. Vroeger hadden de café-orgels ook een een automaat waarin je een muntje kon gooien. Zeg maar de voorloper van de Jukebox.
In Nederland is de kring van draaiorgelvrienden sinds 1954 nog steeds actief en zet zich in voor het behoud van draaiorgels. Ook zijn er musea voor mechanische muziek, onder andere in Haarlem en in Utrecht.
Externe weblinks
- Museum van speelklok tot Pierement in Utrecht
- Draaiorgelmuseum Haarlem
- Kring van draaiorgelvrienden
- Willem Wever (YouTube) - Uitleg werking draaiorgel
- Muziekweb - Draaiorgel
- YouTube - Draaiorgel welke op MIDI speelt, Draaiorgel, Danszaalorgel, Kermisorgel