Gebruiker:MrGys/Kladblok
Dit is mijn kladblok waar ik dingen uitprobeer en waar ik grote artikelen voorbereid. Deze pagina alsjeblieft niet bewerken.
Latijn is een dode taal. Je kan Latijn nog wel steeds leren op de middelbare school, als je op het Gymnasium zit. Frans, Spaans, Portugees en Roemeens (de taal van Roemenië) stammen allemaal van het Latijn af. Deze talen noem je Romaanse talen.
Er is nog maar één land ter wereld met Latijn als officiële taal: Vaticaanstad. Het Latijn is ook de taal van de Rooms-Katholieke Kerk. Maar de Latijn die wordt gebruikt in de Rooms-Katholieke Kerk is zo erg aangepast, dat het bijna een aparte taal geworden is. De Bijbel is ook grotendeels in het Latijn geschreven. De Bijbels die wij kennen van nu, zijn vertalingen uit onder andere het Latijn.
Geschiedenis
Latijn is oorspronkelijk de taal van de Latijnen (ook wel de Latini). Dit volk leefde in Latium, een streek in Midden-Italië. Rond 750 voor Christus bouwde zijn de stad Roma (Rome). De inwoners van Rome waren goede vechters en ze wilden meer macht. Ze vochten met de volkeren in Italië totdat ze heel Italië hadden veroverd. Maar dat was voor hun niet genoeg, ze veroverden bijna heel Europa en stukken land daar om heen. Dit noemen we nu het Romeinse Rijk. Door het Romeinse Rijk is Latijn door heel Europa verspreid.
Grammatica
Zelfstandige naamwoorden
In het Latijn heb je net zoals in elke andere taal ook zelfstandige naamwoorden. Het veranderen van de uitgang van een zelfstandig naamwoord noem je verbuigen. De zelfstandige naamwoorden uit het Latijn worden ingedeeld in 3 groepen, afhankelijk van hun uitgang in de nominativus:
- Groep 1: Woorden die eindigen op -a
- Groep 2: Woorden die eindigen op -us of -um (ook een paar uitzondering die eindigen op -er en -ir)
- Groep 3: Alle andere woorden
Woorden die eindigen op -a zijn meestal vrouwelijk, woorden die eindigen op -us zijn meestal mannelijk en woorden die eindigen op -um zijn meestal onzijdig. De woorden in groep 3 kunnen mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn, maar de woorden in groep 3 worden anders verbogen dan de woorden in groep 1 of groep 2.
Naamvallen
In het Latijn zijn er 6 naamvallen:
- Nominativus, voor het onderwerp en het het naamwoordelijk deel van het gezegde.
- Genitivus, voor bijvoegelijke bepalingen.
- Dativus, voor het meewerkend voorwerp en komt achter sommige voorzetsels (ook als dativus van bezit en dativus object).
- Accusativus, voor het lijdend voorwerp en komt achter sommige voorzetsels.
- Ablativus, voor bijwoordelijk bepalingen.
- Vocativus, is de vorm gebruikt als je iemand aanspreekt.
De uitgang van een zelfstandig naamwoord geeft aan in welke naamval het zelfstandig naamwoord staat en of het enkelvoud of meervoud is.
Verbuigingen
Verbuigingen van de zelfstandige naamwoorden in het Latijn | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Getal | Naamval | Groep 1 | Groep 2 | Groep 3 | ||
v | m | o | m/v | o | ||
enkelvoud | nominativus | ros-a | domin-us | bell-um | rex | nomen |
genitivus | ros-ae | domin-i | bell-i | reg-is | nomin-is | |
dativus | ros-ae | domin-o | bell-o | reg-i | nomin-i | |
accusativus | ros-am | domin-um | bell-um | reg-em | nomen | |
ablativus | ros-a | domin-o | bell-o | reg-e | nomin-e | |
vocativus | ros-a | domin-e | bell-um | rex | nomen | |
meervoud | nominativus | ros-ae | domin-i | bell-a | reg-es | nomin-a |
genitivus | ros-arum | domin-orum | bell-orum | reg-um | nomin-um | |
dativus | ros-is | domin-is | bell-is | reg-ibus | nomin-ibus | |
accusativus | ros-as | domin-os | bell-a | reg-es | nomin-a | |
ablativus | ros-is | domin-is | bell-is | reg-ibus | nomin-ibus | |
vocativus | ros-ae | domin-ite | bell-a | reg-es | nomin-a |
Bijvoegelijke naamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden
In een Latijnse zin ontbreekt het onderwerp meestal als het een persoonlijk voornaamwoord is. Je moet dan uit de werkwoordsvorm opmaken welk onderwerp je erbij moet denken. Maar als een persoonlijk voornaamwoord niet de functie heeft van onderwerp, dat wil zeggen geen directe band heeft met het gezegde (zoals in: hij gaf een koekje aan mij), dan heb je wel persoonlijke voornaamwoorden:
- Ik: ego; mij: me
- Jij: tu; jou: te
- Hij: is; hem: eum
- Zij: ea; haar: eam
- Het: id; het: id
- Wij: nos; ons: nos
- Jullie: vos; jullie: vos
- Zij (m/v): ei; hun (m/v): eos
- Zij (m): eae; hun (m): eas
- Zij (v): ea; hun (v): ea
In het Latijn heb je ook de vorm aan mij of aan ons, dat is een dativus (meewerkend voorwerp).
Werkwoorden
Werkwoorden in het Latijn bestaan net als in de meeste talen uit een stam en een uitgang. In het latijn zijn er net als in het Nederlands 6 werkwoordstijden:
- Plusquamperfectum (voltooid verleden tijd)
- Imperfectum (onvoltooid verleden tijd)
- Perfectum (voltooid tegenwoordige tijd)
- Praesens (onvoltooid tegenwoordige tijd)
- Futurum (onvoltooid toekomende tijd)
- Futurum exactum (voltooid toekomende tijd)
Plusquamperfectum
Het plusquamperfectum (spreek uit als in het Latijn: ploeskwamperfektoem) is de voltooid verleden tijd, als ik had gewoond in het Nederlands. Het plusquamperfectum (ppf) is qua schrijfwijze het zelfde als het imperfectum, alleen zijn de tussenletters era. Dit zet je tussen elke persoonsuitgang en stam, bij welke soort stam dan ook. Maar er zijn altijd uitzonderingen. Zie: uitzonderingen. Nu krijg je: habitaveram, habitaveras, habitaverat, habitaveramus, habitaveratis en habitaverant. Dit wordt: ik had gewoond, jij had gewoond, hij had gewoond, wij hadden gewoond, jullie hadden gewoond en zij hadden gewoond.
Imperfectum
Het imperfectum is de onvoltooid verleden tijd (het o.v.t.) in het Nederlands: ik woonde, de verleden tijd dus. In het Latijn kun je weer aan de uitgang zien dat het het imperfectum heet. Omdat deze uitgangen bij het imperfectum erg lijken op die van het praesens, hebben ze tussen de stam en de persoonsuitgang ba of eba gezet, zodat je het verschil kunt zien. Dus: habitabam, habitabas, habitabat, habitabamus, habitabatis en habitabant. Dat wordt: ik woonde, jij woonde, hij woonde, wij woonden, jullie woonden en zij woonden. Er zijn ook uitzonderingen, het hangt er namelijk vanaf op welke letter je stam eindigt. Eindigt de stam op een a? Dan zet je tussen de uitgang en de stam ba. Eindigt de stam op een e? Dan zet je er ook ba tussen. Eindigt de stam op een i? Dan zet je er eba tussen. Eindigt de stam op een medeklinker (let op: sommige stammen die op een e eindigen zijn ook als medeklinker vermeld. Het maakt namelijk uit hoe je het uitspreekt. Is het een stomme e? Dan is het een medeklinker-stam. Anders is het een e-stam. Deze regel geldt ook voor het praesens, het perfectum en het plusquamperfectum, verder op)? Dan zet je er ook eba tussen.
Perfectum
Naast het praesens heb je ook andere vormen van werkwoorden. Je hebt namelijk ook de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.). Dat is in het Nederlands als: ik heb gewoond. In het Latijn heb je dat ook, alleen noem je dat dan het perfectum. Zoals je las in de voorbeeldzin, zie je dat je twee werkwoorden hebt. Heb, en gezeten. Gezeten is een voltooid deelwoord (dat kan je ook opmaken uit: voltooid tegenwoordige tijd), en heb een hulpwerkwoord. In het Latijn gebruik je het hulpwerkwoord niet. Je moet dus uit het woord zelf halen, dat het een voltooid tegenwoordige tijd (perfectum) is. Ook nu weer kan je door middel van de laatste letters zien, dat het een bepaalde tijd is: habitavi, habitavisti, habitavit, habitavimus, habitavistis en habitaverunt. Die v is een tussenmedeklinker, omdat de Romeinen twee klinkers naast elkaar niet mooi vonden klinken. Deze werkwoorden betekenen: ik heb gewoond, jij hebt gewoond, hij heeft gewoond, wij hebben gewoond, jullie hebben gewoond en zij hebben gewoond.
Praesens
Het woord habitare is wonen, een werkwoord dus. Een woord dat eindigt op -re is altijd een infinitief, een heel werkwoord. In het Latijn wordt een infinitief een 'infinitivus' genoemd. Maar woorden die op -re eindigen zijn niet de enige werkwoorden. Je hebt habitare namelijk ook als: habito, habitas, habitat, habitamus, habitatis en habitant. Dit zijn in het Nederlands op volgorde: ik woon, jij/je woont, hij/zij/het woont, wij wonen, jullie wonen en zij wonen. Die vormen noemen we het praesens (zeg: het preesens), in het Nederlands noemen we die persoonsvormen (de onvoltooid tegenwoordige tijd, o.t.t.). Je hebt nog meer 'uitgangen', zoals je de laatste 1 á 5 letters aan het eind van een woord in het Latijn noemt.
Futurum
Futurum exactum
Telwoorden
Telwoorden in het Latijn | ||
---|---|---|
Cijfer | Hoofdtelwoorden | Rangtelwoorden |
1 | unus | primus |
2 | duo | secundus, alter |
3 | tres | tertius |
4 | quattuor | quartis |
5 | quinque | quintis |
6 | sex | sextus |
7 | septem | septimus |
8 | octo | octavus |
9 | novem | nonus |
10 | decem | decimus |
Vergelijken
In deze tabel zie je de overeenkomst tussen het Latijn, Nederlands en de andere (belangrijke) Romaanse talen.
Nederlands | Latijn | Frans | Italiaans | Portugees | Roemeens | Spaans |
---|---|---|---|---|---|---|
water | aqua | eau | acqua | água | apă | agua |
goed | bonum | bon | buono | bom | bun | bueno |
ik | ego | je | io | eu | eu | yo |
tien | decem | dix | dici | dez | zece | diez |
man | homo | homme | uomo | homem | om | hombre |
uur | hora | heure | ora | hora | oră | hora |
zon | sol | soleil | sole | sol | soara | sol |