Westerse kostuumgeschiedenis
Werk in uitvoering! Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt. Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren. De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel. Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken. |
Dit artikel is nog niet af. |
Bij de Westerse kostuumgeschiedenis gaat het over de mode van de klassieke oudheid tot heden in de Westerse wereld.
De gewone burgerkleding komt wellicht minder aan bod. Het was dan ook de hogere klasse (adel) die lang de toon zette. In de negentiende eeuw kreeg je de Haute Couture die in feite ook voor de hogere klasse werd ontworpen en gemaakt. De kleding was soms zelf bizar en weinig draagbaar. De burgerkleding is altijd een soort vereenvoudigde versie geweest van wat er aan het hof gedragen werd en verscheen pas na verloop van tijd. Het volgen van trends is eigenlijk iets van de laatste eeuw.
Veel over de oude mode is men te weten gekomen door archeologische opgravingen en later ook aan de hand van schilderijen uit de desbetreffende periode. Je kunt op de afbeeldingen klikken voor een vergroting.
Klassieke oudheid en vroege middeleeuwen (3000 v.C. tot 1000 n.C.)
Het oude Egypte (3300 v.Chr. - 332 v.Chr.)
In de Egyptische maatschappij had je een streng klassenstelsel en aan de kleding kon je zien tot welke stand iemand behoorde. Egyptenaren in de oudheid droegen vanwege het warme weer weinig kleding. Vrouwen droegen kokervormige kleden van de oksels tot de enkels. Over de jurken werd soms een soort poncho gedragen, met of zonder mouwen, of alleen maar met twee draagbanden. De mannen waren gekleed in zogeheten heupschorten (shentis). Bij de hooggeplaatste personen zijn deze in een driehoek geplisseerd (zigzag gevouwen). De sieraden zijn van goud en halfedelstenen. Men liep op blote voeten of op sandalen. Het haar werd toen als onrein beschouwd en bij mannen afgeschoren; vandaar dat ze pruiken droegen en zelfs aangeplakte baarden hadden.
Hellenistische periode (Griekenland, 323 v.Chr. – 146 v.Chr.)
Bij de oude Grieken staat het lichaam in hoog aanzien; zelfs naakt zijn in het openbaar (zoals bij sporten) is dan normaal. De kleding bestaat voornamelijk uit gewikkelde en gedrapeerde (losjes gedragen) doeken, met als basis twee rechthoekige lappen stof. De kleding is vaak gekleurd met een design (figuren). Vrouwen en mannen dragen de gedrapeerde chiton. Dit is een kort of lang hemd uit twee stukken stof, vastgezet op de schouders met een speld (fibula) en gedragen met een gordel (soort riem). Over die gordel is de stof soms wat opgetrokken. De vrouwen dragen ook de wollen peplos. Dit is een rechthoekige lap die zodanig om het lichaam wordt geslagen dat die aan één zijde open blijft en waarvan de bovenzijde wordt omgeslagen en versierd tot bolero (soort kraag). De vrouwen dragen een pruik of een kunstig gevormd kapsel, bijvoorbeeld met een chignon (soort knot). Mannen dragen ook gedrapeerde lappen, of een lap werd gewoon omgeslagen en vastgespeld. Mannen hebben lang, en later kort haar. Veel (oudere) mannen hebben een baard. Bijna iedereen uit het oude Griekenland loopt op sandalen.
Romeinse Rijk (753 v.Chr. - 476 n.Chr.)
Bij de Romeinen komen rangen en standen ook weer tot uiting in de kleding. Als basis droeg men een tunica. Dit is een lang (vaak nog mouwloos) kledingstuk, gedragen tot op de knieën, gemaakt van linnen of katoen, bijeen gehouden met een gordel. De vrouwen dragen daaroverheen een wollen gewaad (de stola). Deze werd bijeengehouden met een speld, dat een fibula heet. De rijke vrouwen hebben ingewikkelde kapsels. De vrije Romeinen droegen bij officiële gelegenheden een toga over de tunica heen. Dit is een lange lap stof die op een ingewikkelde manier om het lichaam wordt gedrapeerd. De Romeinse man had kort haar en dat was evenwijdig aan de wenkbrauwen geknipt, zonder baard. De haarverzorging is zeer verfijnd (netjes). Bijna iedereen draagt leren sandalen. In de Romeinse tijd zijn er vele soorten militaire kleding. Veelal bestaat dat uit het leren 'kuras' met metalen schubben. Romeinen – en dan vooral de soldaten – dragen caligae als schoeisel. Ook waren ze bekend met de techniek van het quilten. Na contacten met ‘barbaarse’ volken uit het koudere noorden werden er later door soldaten ook broeken gedragen.
De vrouw draagt bij haar huwelijk een lange, witte jurk. Op die jurk draagt ze een wollen gordel om haar middel, geknoopt met de zogeheten Herculesknoop. Dit werd toen gezien als een teken van vruchtbaarheid. Ze draagt ook een oranje sluier, maar haar gezicht blijft zichtbaar. Op haar hoofd draagt ze een krans van zelf geplukte bloemen. In haar haren draagt ze zes vlechten met wollen linten, de scheiding van de vlechten zou zijn gemaakt door een speerpunt gedoopt in bloed van een stervende gladiator. Over de huwelijkskleren van de man is slechts weinig bekend. Onderzoekers weten alleen dat hij ook bloemenkransen droeg, soms zelfs meerdere.
Byzantijnse en Europese volkeren (vroege middeleeuwen 300 - 1000 na Chr.)
De Byzantijnen van het Oost-Romeinse rijk droegen kleren die lijken op die van de Romeinen, maar ze zijn veel stijver en met minder vorm door de vele versieringen. Het West-Romeinse rijk valt in 476 o.a. door de inval van de noordelijke ‘barbaarse’ stammen. Bij de Merovingers (481 – 752) dragen de mannen een knielange tunica en broeken (braies), en de vrouwen een lange tunica (stola) met een langwerpige sjaal (palla). Iedereen heeft lang haar. Hierna komen de Karolingen aan de macht (768 – 950) en ontstaat het feodalisme, met boeren, edelen (ridders) en de kerk en kloosters (monniken, priesters). De man draagt een lange broek, een boerenkiel met mouwen, en een mantel. Hun haar is kort. Vrouwen dragen een knielange tunica (cotte), met daaroverheen een lange overtunnica (surcot) met gordel. Jonge vrouwen hebben hun haar los hangen; naarmate het christendom meer doordringt dragen de vrouwen het haar gedekter, wat wil zeggen dat ze het in een staart of vlechten dragen of met een doek bedekt. In Gallië (Frankrijk) en Germanië (Duitsland en Nederland) bestaat kleding uit dierenhuiden, linnen of wol. De man draagt een broek, kiel (hemd) tot de heupen, een mantel en leren schoenen. De vrouwenkleding bestaat uit een rok, jakje, mantel en schoenen. Het haar is lang en wordt los of in een knot gedragen. De sieraden van brons en koper zijn vaak spiraalvormig en doen Keltisch aan. In de 9e en de 10e eeuw vallen Vikingen (Noormannen op zee) Europa binnen. De Vikingman draagt een strakke wollen broek, een linnen blouse met lange mouwen, daarover een wollen shirt of vest, leren schoenen, en een helm (overigens zonder hoorns!). Vikingvrouwen dragen een lange linnen jurk met daarover een schort, en lang haar onder een hoofddoek. Er worden veel sieraden gedragen.
Monniken dragen een grouw-grijze pij dat ook wel habijt wordt genoemd. Het is een afgeleide van de tunica rijkend tot aan de voeten en met een soort kap of capuchon. Het voorpand en het achterpand zijn aan de zijkanten aaneen genaaid.
Late middeleeuwen (1000-1500)
Romaanse tijd (1000-1200)
Als de invallen van de Vikingen zijn opgehouden en de Europese bevolking groeit, komt de economie en cultuur weer tot bloei. De kruisvaarders (1096 – 1271) die naar het huidige Israël trekken, brengen stoffen en kleding daarvandaan mee terug. De steden komen in opkomst en de vrije burgers vestigen zich daar. In die steden komen gilden, waaronder kleermakers- en schoenmakersgilden.
Er ontstaat een nieuwe Romaanse kledingstijl: deze is eenvoudig, degelijk en stevig, met een verticale lijn en rijk versierd. Vrouwen dragen zedige kleding, bestaande uit een lang onderhemd (chainse), een onderkleed (cotte) en een iets korter strak overkleed (bliaud). De ronde halslijn krijgt later een diepe split. De nadruk komt op de taille (bij de heupen) en boezem te liggen door gebruik te maken van een elastisch taillestuk met kruislingse koorden. De mouwen worden steeds wijder. Ongehuwde vrouwen dragen het haar in lange vlechten; gehuwde vrouwen dragen een hoofddoek of ze slaan een stuk van een mantel over hun hoofd. De mannenkleding bestaat uit hemd, kleed, een korter overkleed, een gordel en mantel, en een soort broek of kousen die beenlingen of hosen worden genoemd. Mannen hebben (half)lang haar met baard en snor. Rijke mannen dragen leren Laarzen en vrouwen veelal schoenen. Het gewone volk loopt op blote voeten of op houten zolen met riemen (patins), zeg maar de voorloper van de klompen. Veel gebruikte designs in de Romaanse tijd zijn cirkels, vierkantjes, palmettes (soort palmblad) en acanthus (gekruld blad). Randen zijn geborduurd. De kleuren van de kleding zijn fel en primair: rood, geel, blauw, en groen. Soldaten dragen een maliënkolder, een soort pantser, gemaakt van vele kleine metalen ringetjes.
Een standbeeld van een vrouw met een bliaud
Gotiek (1200-1500)
Vanaf ongeveer het jaar 1200 begint de Gotiek. In de bouwstijl krijg je verticale lijnen die omhoog reiken naar de hemel. De kerk krijgt grote invloed op het dagelijks leven. De rijke families onderscheiden zich met heraldische emblemen en kleuren op kleding. Deze zijn links en rechts verschillend (in mi-parti). De adel onderhouden contacten door heel Europa. Daardoor krijgt de mode een internationaal karakter. In de 14 en 15e eeuw heeft Europa zwaar te lijden van de pestepidemie en de Honderdjarige oorlog. Dit zie je terug in de kleding, want men wil de ellende vergeten; de mode wordt steeds luxer en verfijnd en benadrukt de lichaamsvormen. Door de bloeiende kleermakersgilden en rijk geworden (stedelijke) burgers komt fraaie kleding voor steeds meer mensen beschikbaar. De adel draagt felgekleurde kleding: in rood, groen, blauw, en goud. Voor het plattelandsvolk zijn er doffere kleuren zoals bruin en grijs.
De kleding van de vrouw bestaat uit een onderhemd, een kleed (cotte of soort jurk) met lange mouwen, en daar overheen een overkleed (surcot) zonder mouwen. De vorm is van boven smal, en naar onder wijd uitlopend. In het overkleed ontstaan zeer wijde armsgaten, die ‘hellevensters’ worden genoemd. Rond 1380 verschijnt de houppelande, een lang en wijd overkleed met hoge taille (versmalling) en versierde of geschulpte randen. Na 1460 worden de lijnen steeds meer verticaal. De vrouw draagt een korset (lijfje dat ingesnoerd wordt), een japon met decolleté (lager uitgesneden zodat de boezem meer zichtbaar wordt) en lange strakke mouwen, een hoge gordel, een punthoed (atour), en platte puntschoenen. Door de komst van het knoopsgat kan kleding strakker worden getailleerd (aangetrokken). Er zijn veel verschillende haardrachten en hoofddeksels, zoals een haarband met kinband, sluiers, opgerolde vlechten in rollen of hoorntjes, en hartvormige of puntige hoofddeksels. De haargrens, en soms ook de wenkbrauwen, worden weggehaald voor een modieus dik en glad gezicht.
Mannenkleding is kleurig, kort en nauw. Het kleed met lange mouwen reikt tot de knie. Het overkleed is er in allerlei modellen: kort of lang, los of met gordel, met of zonder mouwen. Na ca. 1330 komen zeer wijde mouwen in de mode (liripipes). Opvallend zijn de kousen, meestal mi-parti. Verder wordt er een cape (tabbaard) gedragen. Aan het einde van de 14e eeuw wordt de mode stoer en breed, en komt de houppelande in de mode. Later worden de jakken steeds korter, smal bij de heupen en breed bij de schouders, en met wijde pofmouwen. Nieuwe is de broekklep of schaamklep: een zakje om het gat aan de voorkant tussen de kousen (hosen) op te vullen. Het haar is halflang, kort op het voorhoofd en gekruld, daarna een pagekop; later wordt het haar weer wat langer. De mannen dragen een hoofdband, muts, baret, tulband, hoed, of kaproen met lange punt. Verder puntige (toot)schoenen, laarzen, patijnen, of een leren zool onder de hosen (soort kousen, die wat lijken op hedendaagse maillots). De soldaten en ridders dragen ook nu een maliënkolder met daar overheen een kleed. Later krijg je het harnas.