Lijst van uitdrukkingen en gezegden K-O
Versie door Harry.spoelstra (overleg | bijdragen) op 18 mrt 2010 om 22:22 (foto geplaatst en spreekwoord)
|
|
kaart
- Open kaart spelen
- Eerlijk zeggen wat je bedoeling is.
- Je kaarten op tafel leggen
- Laten weten over welke middelen je beschikt om iets gedaan te krijgen.
- Je in je kaart laten kijken.
- Je tegenspeler een extra kans geven om het spel te winnen.
- Op de kaart zetten
- Gemaakt tot iets waar rekening mee gehouden wordt. Bijvoorbeeld in "het baanbrekende werk van deze arts heeft onze oogkliniek op de kaart gezet".
- Een doorgestoken kaart.
- Er is heel duidelijk iets mis! Hier is getracht om iemand te laten geloven dat er bij toeval iets gebeurt, terwijl het in feite van tevoren gearrangeerd is.
kaas
- Zich het kaas van het brood laten eten
- Zich laten ontnemen waar men recht op heeft.
- Er geen kaas van hebben gegeten.
- Niet in staat zijn iets te doen. Zie ook: brood
kan
- Het is in kannen en kruiken.
- Het is allemaal voor elkaar
kanon
- Met een kanon op een mug schieten
- Overdreven zware maatregelen nemen.
kapitein
- Geen twee kapiteins op één schip.
- Er moet maar één persoon de leiding hebben, anders gaat het niet goed.
kast
- Van het kastje naar de muur sturen
- Steeds weer naar een andere instantie of loket doorsturen, zonder iemand werkelijk te helpen.
- Iemand op de kast jagen.
- Iemand zijn goede humeur doen verliezen door plagen.
kastanje
- De kastanjes uit het vuur halen.
- Een moeilijk klusje oplossen
kat
- Als een kat in een vreemd pakhuis.
- Voelt zich niet op zijn gemak.
- Als de kat om de hete brij (draaien).
- Een netelig vraagstuk vermijden, niet ter zake komen
- De kat uit de boom kijken.
- Afwachten
- De kat op het spek binden.
- Iemand in verleiding brengen
- De kat bij de melk zetten.
- Iemand in verleiding brengen
- De kat de bel aanbinden.
- Een onplezierig klusje
- Een kat in de zak kopen.
- Een miskoop doen.
- Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken.
- Als je daarmee om wil gaan, neem dan voorzorgsmaatregelen!
- Die is niet voor de poes
- Die moet als tegenstander niet onderschat worden.
kattenkwaad
- Kattenkwaad uithalen.
- Kwajongensstreken.
kennen
- Zijn pappenheimers kennen
- De eigenaardigheden kennen van de mensen waarmee men te maken heeft (bijvoorbeeld een leraar zijn leerlingen).
Keulen
- Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd.
- Houdt er rekening mee dat het lang duurt om dit tot stand te brengen. (Keulen en Aken zijn twee steden met beroemde kathedralen)
- Kijken of je het in Keulen hoort donderen.
- Aan je gezicht zichtbaar laten zijn dat je zeer verbaasd bent / er niets van begrijpt.
kerfstok
- Heel wat op zijn kerfstok hebben
- Veel dingen misdaan hebben (afgeleid van het gebruik om schulden bij een café te registreren door kerfjes in een stok te snijden).
kiezen
- Kiezen of delen.
- Slaat op het Salomo oordeel over de twee vrouwen, die dezelfde baby opeisden en voor de keus werden gesteld, dat ze of elk een halve baby konden krijgen of één van hen de hele baby.
kip
- De kip met de gouden eieren slachten
- Ten behoeve van een gering korte-termijn voordeel een eind maken aan een groot voordeel voor de lange termijn.
- Er was geen kip
- Er was niemand
- Kip, ik heb je.
- Ziezo, dat is gelukt
- Geen kip meer kunnen zeggen.
- Zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd.
- Er als de kippen bij zijn.
- Meteen met de neus er bovenop!
- Met de kippen op stok gaan.
- Vroeg naar bed gaan
Klaas
- Een houten Klaas.
- Een houterig, zich onhandig bewegend persoon.
Klad
- De klad zit in dat bedrijf.
- Het gaat daar niet goed.
kleding
- Dat gaat je niet in de kouwe kleren zitten.
- Dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring).
klein
- Op de kleintjes letten
- Zuinig zijn. Ook de kleine uitgaven proberen terug te dringen.
klok
- Hij heeft de klok wel horen luiden, maar hij weet niet waar de klepel hangt.
- Hij heeft een vaag idee van wat er aan de hand is, maar hij weet niet hoe het eigenlijk zit. Zie ook:Kok
- Iets aan de grote klok hangen.
- Iets dat enkelen betreft in de openbaarheid brengen.
klomp
- Iets op zijn klompen aanvoelen
- Iets heel duidelijk aanvoelen. Bijvoorbeeld: "Je kunt op je klompen aanvoelen, dat ze hem niet als gelijke accepteren".
- Nu breekt mijn klomp.
- Dit had ik niet verwacht.
- Met de klompen op het ijs komen
- Met de klompen in het gelag komen
- Beide: Onvoorzichtig handelen, zich wagen op een terrein, waar men niet thuis hoort, zich op domme wijze verpraten.
kluit
- Met een kluitje in het riet sturen
- Iemand die met een verzoek komt, niet echt helpen maar met een smoesje doorsturen.
kluts
- De kluts kwijt zijn
- Helemaal in de war zijn
knoop
- De knoop doorhakken
- Een beslissing forceren. (Afgeleid van het verhaal van de Gordiaanse knoop).
knie
- Hij/zij heeft het probleem onder de knie.
- Het probleem is opgelost.
- Over de knie leggen.
- Een pak slaag geven.
knuppel
- De knuppel in het hoenderhok gooien
- Opschudding veroorzaken met een voorstel of uitspraak, met de bedoeling om een discussie op gang te brengen, of veranderingen op gang te brengen.
koe
- Oude koeien uit de sloot halen
- Reeds afgedane kwesties uit het verleden opnieuw ter sprake brengen
- De koe bij de horens vatten
- Actief beginnen met de oplossing van een bepaald probleem (bv. doordat zich een gebeurtenis voordoet die een extra impuls geeft om nu actie te ondernemen)
- De auto is voor velen een heilige koe.
- iets heiligs, waar je niet aan mag komen.
- Over koetjes en kalfjes praten
- Over van alles en nog wat praten
koek
- Een koekje van eigen deeg gepresenteerd krijgen.
- Het slachtoffer worden van een streek, op dezelfde wijze als men voorheen anderen een streek leverde.
- Het is niet koek en ei.
- Er ontbreekt iets aan de situatie.
- De koek is op.
- Op is de koek, en weg zijn de dubbeltjes.
- Het maximaal haalbare is bereikt, meer zit er niet in.
koets
- Uit de koets stappen.
- Overlijden
kok
- Hij heeft de kok wel horen fluiten, maar hij weet niet waar de lepel hangt.
- Hij weet dat er iets gaande is, maar niet wat.
kolen
- Op hete kolen zitten.
- ongeduldig wachten.
koop
- Te koop lopen/staan.
- Er bespottelijk uitzien
kop
- Een kopje kleiner maken
- Vermoorden
- Zich wel voor de kop kunnen slaan.
- Kwaad zijn op zichzelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft.
- Kop op!
- Houd moed!
koper
- Hij is voor zijn roodkoperen
- Het is allemaal piekfijn in orde
koren
- Dat is koren op zijn molen.
- Dat komt hem goed uit.
krent
- De krenten uit de pap halen.
- De meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk.
- Een krent.
- Een gierig persoon.
- Op zijn krent zitten.
- Niets uitvoeren.
krokodillentranen
- Krokodillentranen huilen.
- Verdriet veinzen.
krijt
- In het krijt staan.
- Een geld schuld hebben.
- Herkomst: de winkelier of waard schreef de schuld van een klant in het krijt op een lei.
- Met dubbel krijt schrijven.
- Teveel berekenen.
laan
- De laan uitgestuurd worden.
- Ontslagen worden.
laars
- Aan je laars lappen.
- Geen notitie nemen van regels, wet of voorschriften.
lachen
- Hij lacht als een boer die kiespijn heeft.
- Hij lacht, maar het is zichtbaar dat hij niet echt blij is.
- Lach als je begraven wordt.
- Dat is geen reden om te lachen.
- De lachende derde.
- Persoon die buiten een conflict staat, maar profiteert van de uitkomst.
laken
- De lakens uitdelen
- De werkelijke macht in handen hebben
- Van hetzelfde laken een pak
- Dezelfde soort aanpak of respons. (Laken duidt hier niet op beddegoed, maar op een soort wollen stof).
lamp
- Tegen de lamp lopen.
- Betrapt worden, gesnapt worden.
land
- Het land hebben aan iets/iemand
- Een hartgrondige afkeer hebben.
- Er is geen land met hem te bezeilen.
- (Zie Zeilen)
lariekoek
- Dat is lariekoek
- Dat heeft iemand verzonnen
Latijn
- Aan het eind van zijn Latijn zijn.
- Uitgeput zijn. Al zijn ideeën voor oplossingen uitgeprobeerd hebben.
- Visserslatijn.
- Grootspraak.
Leiden
- Zich er met een Jantje van Leiden van af maken.
- Een taak slordig uitvoeren, zonder er zijn best voor te doen. Afgeleid van Jan Beukelszoon (ook Jan van Leiden genoemd)(1509-1536) uit Leiden, een van de leidende figuren van de Wederdopers. Hij stond bekend om zijn mooipraterij en ontwijkende praatjes.
- Dan is Leiden in last.
- Dan zijn er problemen!
les
- Iemand de les lezen
- Een standje uitdelen.
- Hij heeft zijn lesje wel geleerd
- Die fout maakt hij niet weer.
leven
- Het levenslicht zien
- Geboren worden
- Een leventje als een luis op een zeer hoofd
- Een heerlijk leventje
- Leven in de brouwerij brengen
- Zorgen voor actie, plezier
licht
- Het licht zien.
- Begrijpen wat men daarvoor nog niet begreep (doorbraak)
- Geen groot licht zijn.
- Niet al te slim zijn.
- Iemand het licht in de ogen niet gunnen.
- Erg jaloers zijn.
- Zo snel als het licht.
- Heel snel.
- Het licht doen zien.
- Publiceren
lier
lift
- De economie zit in de lift.
- De economie groeit.
lijk
- Over lijken gaan.
- Doordouwen zonder oog voor ethiek of moraal.
- Een lijk in de kast.
- Een onaangename erfenis.
- Over mijn lijk.
- (Engels:Over my dead body.)
- Ik zal mij daar met alle kracht tegen verzetten.
lijn
- Aan het lijntje houden
- Niet eerlijk zeggen dat men iemand niet zal helpen, maar steeds met een smoesje laten wachten.
- Zijn lijn vasthouden.
- Voortgaan volgens de vanaf het begin gehanteerde aanpak.
- Zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet.
- Handel voorzichtig, dan mislukt het niet.
- In grove lijnen.
- Met vooral aandacht voor de hoofdzaken.
lik
- Lik op stuk krijgen/geven.
- Afgestraft worden/afstraffen
loef
- Iemand de loef afsteken.
- In een concurrentiesituatie, iets doen waardoor je in een betere positie dan de ander komt.
lont
- Lont ruiken.
- Argwaan krijgen.
lood
- Dat is lood om oud ijzer.
- Dat komt op hetzelfde neer; dat brengt geen werkelijke verbetering
- (uit de tijd dat lood en oud ijzer hetzelfde waard waren)
- (ook werden ijzeren objecten in kruitmagazijnen omwikkeld met lood om vonkvorming te voorkomen)
- Het loodje leggen.
- Overlijden.
maandag
- Een blauwe maandag
- (Zie Blauw)
maat
- De maat is vol.
- Het wordt niet langer getolereerd
- Met twee maten meten.
- Meer van een ander verwachten, dan je zelf bereid bent te geven.
- Geen maat weten te houden.
- Onbeheersd doorgaan waarmee ben begonnen is.
malen (eten)
- Wie het eerst komt, het eerst maalt.
- Het wordt toegekend aan degene(n) die het eerst komt
- Ergens niet om malen.
- Iets onbelangrijk vinden.
man
- Zijn mannetje staan
- Op ferme wijze zijn taak vervullen.
- Met man en muis vergaan.
- Schipbreuk zonder overlevenden.
mand
- Door de mand vallen.
- Van een lager niveau blijken te zijn dan de buitenwereld tot dan toe had gedacht.
melk
- Hij heeft iets in de melk te brokkelen.
- Hij heeft daar invloed.
- De melk optrekken.
- Je woord terugnemen, je belofte niet vervullen.
metten
- Korte metten maken (met...)
- Snel en grondig een einde aan iets maken.
- ‘Dit drukt uit, iets haastig en loopswijze afdoen, gelijk de Moniken, die hunne metten (lectiones matutinae) uitrabbelen, om ras gedaan te hebben’ (Tuinman I, 26)
midden
- Het juiste midden vinden
- Een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtstaat te handhaven.
- Het maar in het midden laten.
- Niet argumenteren.
molen
- Door de molen halen
- Een zeer uitgebreide procedure doen ondergaan
- Dat is koren op zijn molen
- Hij zal dat meteen gebruiken als argument voor wat hij toch al wilde.
- Met molentjes lopen.
- Niet goed wijs
- Hij heeft een klap van de molen gekregen.
- Hij is niet goed meer bij zijn verstand
mond
- los in de mond zijn.
- zichzelf goed kunnen uitdrukken en gedachten kunnen verwoorden.
- Zij is niet op haar mondje gevallen.
- Zij is goed in staat om zich met woorden te verdedigen. Zij praat veel.
- Een grote mond hebben/opzetten.
- Brutaal zijn
- De mond snoeren
- Tot zwijgen brengen
- Ergens de mond van vol hebben
- Bijna onafgebroken over dat onderwerp of die gebeurtenis praten
- Hij kan goed zijn mondje roeren.
- Hij zorgt er goed voor dat zijn mening wordt gehoord.
- Iemand naar de mond praten.
- Iemand iets zeggen waarvan je weet dat hij het er mee eens is.
- Instemmend reageren omdat het van je verwacht wordt.
- Met een mond vol tanden staan.
- Niet weten wat te zeggen.
monnikenwerk
- Zoiets is monnikenwerk.
- Een saaie, harde, langdurige taak.
mosterd
- Hij weet waar Abraham de mosterd haalt.
- Hij is een slimme jongen.
- Dat komt als mosterd na de maaltijd.
- Dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft
mug
- Met een kanon op een mug schieten
- Overdreven zware maatregelen nemen.
mus
- De mussen vallen (dood) van de daken.
- Het is snikheet
- Een echte huismus
- Iemand die het thuis naar zijn zin heeft, geen uitgaanstype
- Iemand blij maken met een dode mus
- Iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn
muur
- Tegen de muur zetten.
- Doodschieten
- De muren hebben oren.
- Je weet niet wie er meeluistert
- Een muur van onbegrip.
- Een hardnekkig gebrek aan begrip.
- Met de rug tegen de muur staan.
- Geen mogelijkheid meer zien om het probleem op te lossen.
muziek
- Dat klinkt als muziek in je oren
- Dit vind je wel fijn, dit vind je heel leuk.
naad
- Het naadje van de kous willen weten
- Van iemand verlangen dat hij alle details vertelt
naald
- Heet van de naald
- Nog heel nieuw (van een product)
- Door het oog van de naald kruipen.
- (zie ' oog ')
naam
- Het mag geen naam hebben
- Het is onbetekenend (bijvoorbeeld een verwonding)
nek
- De nek uitsteken
- De eigen achting in de waagschaal durven stellen
net
- Achter het net vissen.
- Pech hebben, net een gelegenheid missen.
neus
- Het gaat aan zijn neus voorbij.
- Hij loopt iets mis.
- Een goede neus voor iets hebben.
- Erg gevoelig zijn voor iets; iets goed kunnen herkennen. (bv.: een voetbalscout moet een goede neus voor talent hebben).
- Ergens een neusje voor hebben.
- Precies aanvoelen hoe iets moet of gaat.
- Iemand bij de neus nemen.
- Iemand op aanvankelijk stiekeme wijze nadelig behandelen.
- Iemand met de neus op de feiten drukken.
- Iemand iets zó onder de aandacht brengen, dat hij het niet langer kan negeren.
- Zijn neus voor iets ophalen
- Iets minderwaardig achten
- Een frisse neus halen.
- Naar buiten gaan om verse lucht in te ademen.
- Het neusje van de zalm.
- Het beste deel
- Met zijn neus in de boter vallen.
- Precies op het juiste moment ergens aanwezig zijn.
- Doen alsof je neus bloedt.
- Doen alsof men nergens wat vanaf weet.
- Zijn neus overal insteken.
- Zich overal mee bemoeien.
- Verder kijken dan je neus lang is.
- Goed kijken.
nood
- Van de nood een deugd maken.
- Een les trekken uit moeilijke omstandigheden.
noot
- Veel noten op zijn zang hebben.
- Hij heeft veel te vertellen
nummer
- Iemand op zijn nummer zetten
- Iemand zeer nadrukkelijk op zijn fouten wijzen, op een wijze die voor die persoon beschamend is.
olie
- Olie op de golven gooien
- De gemoederen kalmeren.
- Het is olie op het vuur
- Een reeds zeer gespannen situatie wordt door 1 extra gebeurtenis of opmerking tot een uitbarsting gebracht.
- Het werkt als Haarlemmerolie
- Iets dat overal voor te gebruiken is.
onderspit
- Het onderspit delven
- Er het ongunstigst aan toe zijn.
ons
- Ons kent ons.
- Betrekkelijk afgesloten clubje mensen dat onderling de zaken regelt.
- Wachten tot je een ons weegt.
- onmogelijk lang wachten
oog
- Iets/iemand op het oog hebben
- Voor zichzelf al iets/iemand hebben uitgekozen
- Hoge ogen gooien.
- Geluk hebben.De ogen zijn de stippen op dobbelstenen. Dubbel zes wint altijd!
- Een oogje op iemand hebben
- Tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren
- Een oogje dichtdrukken
- Niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen.
- Een oogje toeknijpen
- idem
- Door het oog van een naald
- Ternauwernood ontsnapt aan gevaar.:
- (Herkomst: het oog van een naald was een nauwe poort in een oude middeleeuwse Oosterse stadsmuur, net wijd genoeg om een kameel door te laten, die gebruikt werd nadat de stadspoorten waren gesloten 's avonds. Jezus gebruikte deze uitdrukking toen hij zei dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke om in de hemel te komen (Mattheus 19:24).
- Ergens oog voor hebben.
- Iets waarderen.
- Iemand de ogen uitsteken
- Iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt.
- Zijn ogen in zijn zak hebben
- Niet opmerkzaam zijn
oor
- Nog niet droog achter de oren zijn
- Nog uiterst onervaren zijn, zodat men er niet over mee kan praten
- Zich achter de oren krabben
- Door een onverwachte, zorgelijke ontwikkeling tot nadenken gestemd zijn.
- Op een oor na gevild.
- Bijna gereed.
- Iemand een oor aannaaien.
- Iemand oplichten
- Er wel oren naar hebben.
- Wel zin hebben in een voorstel.
oortje (munt)
- Hij kijkt of hij zijn laatste oortje versnoept heeft
- Hij kijkt heel ongelukkig (een oord is een oude munt)
overstag
- Overstag gaan
- Zich ten slotte toch laten overreden om aan een verzoek te voldoen. Een andere weg inslaan.