Latijn

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Bestand:Lapis niger.jpg
De Lapis niger (Zwarte Steen), waarschijnlijk de oudste Latijnse tekst. Gevonden in een grot onder het Forum Romanum.

Latijn is oorspronkelijk de taal van de Latijnen (de Latini), een volk dat vanaf het eerste millenium voor Christus in de streek Latium (het huidige Lazio in Italië) woonden.
Door de verovering van de Romeinen werd het overgenomen door de Romeinen.

Het was de stad Rome die na 500 voor Christus in dit gebied haar politieke en militaire invloed vergrootte en zo haar taal buiten de stadsgrenzen verspreidde. Rome werd de hoofdstad van het Romeinse Rijk, dat bleef groeien tot het in de derde eeuw na Christus haar grootste omvang bereikte. Zo werd het Latijn dus door heel Europa verspreid, en verder, tot in India en Egypte. De talen Spaans, Portugees, Italiaans en Frans zijn afgeleid van het Latijn, deze talen noemt met de Romaanse talen. In Oost-Europa bleef het Grieks belangrijker, hoewel Roemeens (de taal van Roemenië, een land in Oost-Europa) ook afstamt van het Latijn.

Er is nog maar een land ter wereld met Latijn als officiële taal, Vaticaanstad. Het is de taal van de Rooms-Katholieke Kerk. Maar dat Latijn is zo aangepast, dat het bijna een aparte taal vormt.

Latijn en Grieks krijg je op het middelbaar onderwijs als je gymnasium doet. De klassieke talen zijn handig als je iets in de gezondheid wil gaan doen.

Werkwoorden

Under construction icon-red.svg Werk in uitvoering!
Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt.
Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren.
De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel.
Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken.
Under construction icon-red.svg
Dit artikel is nog niet af.

In het Latijn heeft men heel andere regels dan in het Nederlands. Je kunt aan de einde van Latijnse woorden zien wat het is. Dat noemt men ook wel 'persoonsuitgangen'. Die uitgangen komen na de stam. De stam van habitare is habita. De stam plus de persoonsuitgang vormt een persoonsvorm, een werkwoord.

Het praesens

Het woord habitare is wonen, een werkwoord dus. Een woord dat eindigt op -re is altijd een infinitief, een heel werkwoord. In het Latijn word een infinitief een 'infinitivus' genoemd. Maar woorden die op -re eindigen zijn niet de enige werkwoorden. Je hebt habitare namelijk ook als: habito, habitas, habitat, habitamus, habitatis en habitant. Dit zijn in het Nederlands op volgorde: ik woon, jij/je woont, hij/zij/het woont, wij wonen, jullie wonen en zij wonen. Die vormen noemen we het praesens (zeg: het preesens), in het Nederlands noemen we die persoonsvormen (de onvoltooid tegenwoordige tijd, o.t.t.). Je hebt nog meer 'uitgangen', zoals je de laatste 1 á 5 letters aan het eind van een woord in het Latijn noemt.

Het perfectum

Naast het praesens heb je ook andere vormen van werkwoorden. Je hebt namelijk ook de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.). Dat is in het Nederlands als: ik heb gewoond. In het Latijn heb je dat ook, alleen noem je dat dan het perfectum. Zoals je las in de voorbeeldzin, zie je dat je twee werkwoorden hebt. Heb, en gezeten. Gezeten is een voltooid deelwoord (dat kan je ook opmaken uit: voltooid tegenwoordige tijd), en heb een hulpwerkwoord. In het Latijn gebruik je het hulpwerkwoord niet. Je moet dus uit het woord zelf halen, dat het een voltooid tegenwoordige tijd (perfectum) is. Ook nu weer kan je door middel van de laatste letters zien, dat het een bepaalde tijd is: habitavi, habitavisti, habitavit, habitavimus, habitavistis en habitaverunt. Die v is een tussenmedeklinker, omdat de Romeinen twee klinkers naast elkaar niet mooi vonden klinken. Deze werkwoorden betekenen: ik heb gewoond, jij hebt gewoond, hij heeft gewoond, wij hebben gewoond, jullie hebben gewoond en zij hebben gewoond. Snappen jullie het?

Het imperfectum

Het imperfectum is de onvoltooid verleden tijd (het o.v.t.) in het Nederlands: ik woonde, de verleden tijd dus. In het Latijn kun je weer aan de uitgang zien dat het het imperfectum heet. Omdat deze uitgangen bij het imperfectum erg lijken op die van het praesens, hebben ze tussen de stam en de persoonsuitgang ba of eba gezet, zodat je het verschil kunt zien. Dus: habitabam, habitabas, habitabat, habitabamus, habitabatis en habitabant. Dat word: ik woonde, jij woonde, hij woonde, wij woonden, jullie woonden en zij woonden. Er zijn ook uitzonderingen, het hangt er namelijk vanaf op welke letter je stam eindigt. Eindigt de stam op een a? Dan zet je tussen de uitgang en de stam ba. Eindigt de stam op een e? Dan zet je er ook ba tussen. Eindigt de stam op een i? Dan zet je er eba tussen. Eindigt de stam op een medeklinker (let op: sommige stammen die op een e eindigen zijn ook als medeklinker vermeld. Het maakt namelijk uit hoe je het uitspreekt. Is het een stomme e? Dan is het een medeklinker-stam. Anders is het een e-stam. Deze regel geldt ook voor het praesens, het perfectum en het plusquamperfectum, verder op)? Dan zet je er ook eba tussen.

Het plusquamperfectum

Het plusquamperfectum (spreek uit als in het Latijn: ploeskwamperfektoem) is de voltooid verleden tijd, als ik had gewoond in het Nederlands. Het plusquamperfectum (ppf) is qua schrijfwijze het zelfde als het imperfectum, alleen zijn de tussenletters era. Dit zet je tussen elke persoonsuitgang en stam, bij welke soort stam dan ook. Maar er zijn altijd uitzonderingen. Zie: uitzonderingen. Nu krijg je: habitaveram, habitaveras, habitaverat, habitaveramus, habitaveratis en habitaverant. Dit wordt: ik had gewoond, jij had gewoond, hij had gewoond, wij hadden gewoond, jullie hadden gewoond en zij hadden gewoond.

Imperativus

De imperativus is de Latijnse naam voor het Nederlandse vorm: gebiedende wijs. De nominativus is te herkennen aan het Latijnse werkwoord, zonder uitgang. Zo is de nominativus van habitare, habita. De vertaling van habita is: Woon! of Jij moet wonen!, Wij moeten wonen!, Ik moet wonen!, enzovoorts.

Uitzonderingen

Maar: er zijn uitzonderingen. En best veel trouwens.

Esse en posse

Het allergrootste addertje onder het gras is het werkwoord zijn en kunnen. Dat is: esse en posse. Je ziet ook al dat het infinitief anders is. Het eindigt namelijk op se. Dit zijn namelijk de rijtjes van esse:

  • Praesens: sum, es, est, sumus, estis en sunt
  • Perfectum: fui, fuisti, fuit, fuimus, fuistis en fuierunt
  • Imperfectum: eram, eras, erat, eramus, eratis en erant

Rijtjes van posse:

  • Praesens: possum, potes, potest, possumus, potestis en possunt
  • Perfectum: potui, potuisti, potuit, potuimus, potuistis en potuerunt
  • Imperfectum: poteram, poteras, poterat, poteramus, poteratis en poterant

De medeklinkerstam (mk-stam)

De medeklinkerstam, stammen (eerste delen van een persoonsvorm) die eindigen op een stomme e, of een medeklinker, zijn de onregelmatigste werkwoorden. Zowel in het praesens, perfectum, imperfectum of het plusquamperfectum, zijn zij de onregelmatigste werkwoorden. Een voorbeeld: tollere (optillen) is in het perfectum: sustuli, of sustulit, sustulisti enzovoorts. Deze is wel erg onregelmatig, maar er zijn ook minder onregelmatige werkwoorden in de mk-stam: dicere (zeggen), vivere (leven) en nog meer. Je hebt gelezen dat er bij de a-stam en de i-stam een v achter de stam kwam bij het perfectum. Zoiets uitzonderlijks heb je ook bij de medeklinkerstam. De stam word dan afgekort, en er word een x achter geplakt. Bij het werkwoord dicere word de 1e persoon enkelvoud perfectum: dixi. De stam is dan: dix.

Onregelmatige perfectumvormen

Er zijn nog een aantal onregelmatige perfectumvormen: accidere, parere, relinquere, venire, tollere, dare, adire, esse, fugere, respondere, trahere, dicere, vetare, enzovoorts. De zonet genoemde werkwoorden zijn in het Nederlands op volgorde: gebeuren, gehoorzamen, verlaten, komen, optillen, geven, gaan (naar), zijn, vluchten, trekken, zeggen en verbieden.

Zelfstandig naamwoorden

Natuurlijk heb je in het Latijn ook zelfstandig naamwoorden. Zelfstandig naamwoorden zijn woorden als stoel, bed, lamp in het Nederlands. Oftewel, woorden waarvoor je een lidwoord (de, het en een) voor kan zetten.

Groepen en naamvallen (-tivus)

Je hebt verschillende groepen zelfstandig naamwoorden: de groep waarop de woorden eindigen op -a, de groep waarop de woorden eindigen op -us, de groep waarop de woorden eindigen op -um, en de onregelmatige groep. Ook nu kun je zien aan het einde van een woord, wat voor soort woord het is. Maar voordat we dat uitleggen, eerst een tabel:

Groep Nominativus enkelvoud Genitivus enkelvoud Dativus enkelvoud Accusativus enkelvoud Ablativus enkelvoud Nominativus meervoud Genitivus meervoud Dativus meervoud Accusativus meervoud Ablativus meervoud
Groep -a rosa rosae rosae rosam rosa rosae rosarum rosis rosas rosis
Groep -us dominus domini domino dominum domino domini dominorum dominis dominos dominis
Groep -um bellum belli bello bellum bello bella bellorum bellis bella bellis
Onregelmatige groep rex, nomen regis, nominis regi, nomini regem, nomen rege, nomine reges, nomina regum, nominum regibus, nominibus reges, nomina regibus, nominibus

Je kunt het heel moeilijk maken, maar op zich is het vrij simpel. Al die aparte namen, accusativus, ablativus en zo, hebben allemaal een taak:

  • De nominativus staat voor een onderwerp. Dus als het woord roos staat vermeld als rosa (enkelvoud) of rosae (meervoud), dan is het een onderwerp
  • De genitivus staat voor een bijvoeglijke bepaling. Dus als het woord roos staat vermeld als rosae of rosarum, dan is het een bijvoeglijke bepaling
  • De dativus staat voor een meewerkend voorwerp. Dus als het woord roos staat vermeld als rosae of rosis, dan is het een meewerkend voorwerp
  • De accusativus staat voor een lijdend voorwerp. Dus als het woord roos staat vermeld als rosam of rosas, dan is het een lijdend voorwerp
  • De ablativus staat voor een bijwoordelijke bepaling. Dus als het woord roos staat vermeld als rosa of rosis, dan is het een bijwoordelijke bepaling

Nu je het lijstje gelezen hebt, is je je misschien opgemerkt dat er meer dezelfde uitgangen zijn. Zoals drie keer -ae, en twee keer -is. Je kunt uit de Latijnse tekst opmaken welke naamval het is, door als eerste te zoeken naar de andere naamvallen en zelfstandig naamwoorden in een zin, zo blijft er soms één mogelijkheid over! Om te ontcijferen wat het onderwerp is, of deze in het enkel- of het meervoud staat, moet je als eerst weten wat de persoonsvorm is. Als deze in het meervoud staat, staat het onderwerp ook in het meervoud.

Deze bovenstaande naamvallen hebben soms meer dan één taak. Zo kan een nominativus ook een naamwoordelijk deel van het gezegde zijn. En een accusativus kan ook een aanvulling bij een voorzetsel zijn. Een dativus kan ook een dativus possesivus (degene die iets bezit, alleen aanwezig als er een vorm van esse is) en een aanvulling bij een werkwoord zijn. Zo heb je meer taken. Maar de taken die als eerst genoemd zijn, zijn het belangrijkst.

Vocativus

Ook namen zijn zelfstandig naamwoorden. Degene die in een zin aangesproken word, noem je de vocativus. Zo is in de zin: 'Amica, serva me!' ( 'Vriendin, red me!' ), amica de vocativus, want die word in de zin aangesproken.

Vergelijken

In deze tabel zie je de overeenkomst tussen het Latijn, Nederlands en de andere (belangrijke) Romaanse talen.

Nederlands Latijn Frans Italiaans Portugees Roemeens Spaans
water aqua eau acqua água apă agua
goed bonum bon buono bom bun bueno
ik ego je io eu eu yo
tien decem dix dici dez zece diez
man homo homme uomo homem om hombre
uur hora heure ora hora oră hora
zon sol soleil sole sol soara sol

Zie ook

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Latijn&oldid=295198"