Floris Adriaan van Hall
Floris Adriaan van Hall | |
---|---|
Geboren | 15 mei 1791 |
Geboren te | Amsterdam |
Overleden | 29 maart 1866 |
Overleden te | Den Haag |
Functie | Premier van Nederland |
Aantreden | 19 april 1853 (1e keer) 23 februari 1860 (2e keer) |
Aftreden | 1 juli 1856 (1e keer) 14 maart 1861 (2e keer) |
Voorganger | Johan Rudolph Thorbecke (1e keer) Jan Jacob Rochussen (2e keer) |
Opvolger | Justinus van der Brugghen (1e keer) Jacob van Zuylen van Nijevelt (2e keer) |
Portaal Politiek |
Floris Adriaan van Hall (geboren te Amsterdam op 15 mei 1791 - gestorven te Den Haag op 29 maart 1866) was een Nederlands politicus. Hij was behendig als politicus en was actief in de midden van negentiende eeuw. Floris Adriaan kwam uit de adellijke familie Van Hall en was bankier van beroep. Hij was verschillende keren minister geweest.
Ook was hij twee keer voorzitter van de ministerraad (premier van Nederland) geweest. De eerste keer was tussen 1853 en 1856 en de tweede keer was tussen 1860 en 1861. Van Hall stond bekend als een conservatief-liberaal en behendig politicus.
Levensloop
Jeugd en opleiding
Floris was de oudste uit een gezin van zes kinderen. Zijn vader was politicus en jurist Maurits Cornelis van Hall. Zijn moeder heette Elisabeth Christina Klinkhamer. Na haar overlijden trouwde zijn vader met haar nicht, Christina Maria Klinkhamer, waarmee hij nog eens 10 kinderen kreeg. Floris ging naar de basisschool bij een Waalse predikant, waardoor hij Frans leerde. Later ging hij naar de Latijnse School in Amsterdam.
Uiteindelijk ging hij rechten studeren in Leiden en Amsterdam. Uiteindelijk slaagde hij op Romeins en hedendaags recht in 1812. Na zijn studie ging Van Hall van het leger van Napoleon Bonaparte, aangezien Nederland bezet was door de Fransen. Na één jaar in Zwitserland te zijn geweest keerde hij terug naar Nederland.
In de politiek
Tussen 1813 en 1842 werkte hij op het advocatenbureau van zijn vader. Hij hield zich toen bezig met de belangen van scheepvaartmaatschappijen en handelshuizen.
In 1832 besloot hij de politiek in te gaan en werd lid van de Provinciale Staten van Holland (Noord- en Zuid-Holland waren toen nog één provincie). Van Hall stond bekend om zijn aparte uiterlijk en rode gezicht. Veel mensen vergeleken hem dan ook met een vampier. Desondanks toonde hij enorme werklust. Tussen 1840 en 1848 was hij lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland.
In 1842 werd Van Hall benoemd tot minister van Justitie, wat hij bleef tot 1844. Tussen 1843 en 1844 was hij ook tijdelijk minister van Financiën. Beide keren werd hij door koning Willem II benoemd. Nederland had destijds met een grote staatsschuld te maken. Van Hall wist hier uiteindelijk een oplossing voor te vinden zonder de belastingen te verhogen. Desondanks kreeg Van Hall met steeds meer tegenstand van de Tweede Kamer en koning Willem II te maken. Hij moest hierdoor uiteindelijk aftreden. Toch waren zijn plannen succesvol en vanaf 1847 was er zelfs een begrotingsoverschot.
Voorzitter van de ministerraad
Tussen 1849 en 1856 was Van Hall lid van de Tweede Kamer. Tussen 1853 en 1856 was hij minister van Buitenlandse Zaken en voorzitter van de ministerraad, wat toen een minder belangrijke functie was. Hij volgde Johan Rudolph Thorbecke op en werd opgevolgd door Justinus van der Brugghen. Van Hall trok uiteindelijk in 1856 uit de Nederlandse politiek vanwege zijn gezondheid. Door koning Willem III werd hij toen tot de adelstand verheven. Hierdoor kreeg hij de titel "baron". Er werd aan hem gevraagd of hij gouverneur-generaal van Nederlands-Indië wilde worden, maar dit sloeg hij af.
In 1860 was hij opnieuw tijdelijk minister van Buitenlandse Zaken. Ook werd hij tijdelijk voorzitter van de Ministerraad als opvolger van Jan Jacob Rochussen. In 1861 werd hij opgevolgd door Jacob Pieter Pompejus van Zuylen van Nijevelt.