Biedermeier
De periode vanaf het einde van het Congres van Wenen in 1815 tot het begin van de burgerlijke revolutie in 1848 in de landen van de Duitse Bond wordt Biedermeier genoemd. Het kwam vooral voor in Duitsland en Oostenrijk. In de politieke geschiedenis wordt de term "Biedermeier" gekoppeld aan het idee van restauratie (herstel), dat verwijst naar staatspolitieke ontwikkelingen na het einde van de Napoleontische tijd en het Congres van Wenen. Het is een reactie op de Franse empirestijl.
De term Biedermeier verwijst enerzijds naar de cultuur en kunst van de bourgeoisie (burgelijke middenklasse) die zich in deze periode ontwikkelde, zoals in de kamermuziek, interieurdesign en ook in kledingmode. Anderzijds verwijst het naar de literatuur van die tijd, die vaak met "zelfgemaakt" of " conservatief " wordt aangeduid. Het ontsnappen naar de idylle (kneuterigheid, plattelandsleven) en de privésfeer is typerend.
Oorsprong van de term
De term Biedermeier slaat op de verzonnen figuur van de onschuldige maar burgerlijke Gottlieb Biedermaier, bedacht door de advocaat en schrijver Ludwig Eichrodt en de arts Adolf Kussmaul. Onder zijn naam verschijnen vanaf 1855 verschillende gedichten in de Fliegerblatt-krantin van de Münchense Samuel Friedrich Sauter.
De naam kwam van twee gedichten met de titels Biedermanns Abendgemütlichkeit en Bummelmaier's klacht, die Joseph Victor von Scheffel in 1848 in dit blad had gepubliceerd. Biedermaier werd tot 1869 geschreven, pas toen verscheen de spelling met ei. Meneer Biedermeier was een poëtische Zwabische dorpsleraar met een eenvoudig karakter die volgens Eichrodt "zijn kleine kamer, zijn smalle tuin, zijn lelijke plek en het arme lot van een verachte dorpsschoolmeester hielp tot aards geluk". Hij is een karikatuur en de schrijver drijft de spot met de apolitieke houding van grote delen van de burgerij.
Het gebruik als tijdperkaanduiding ontwikkelde zich vanaf het einde van de 19e eeuw - aanvankelijk in de geschiedenis van kunst en architectuur, maar ook in de mode. De eerste boeken met de term in de titel verschijnen rond de eeuwwisseling. Tegelijkertijd werd de stijl van de Biedermeier weer modern - na het weelderige decor van het historisme in de Gründerzeit waren de eenvoudige meubels en vormen van de Biedermeier weer populair. Om deze reden werden meubelen in Biedermeier-vorm opnieuw gemaakt. Men spreekt hier, vooral in de kunst- en antiekhandel, van de stijl van de tweede Biedermeier.
Tegenwoordig kan Biedermeier ook worden teruggebracht tot de comfortabele wooncultuur en privé- gezelligheid van die tijd, als een sociale fase van rust voor de sociale omwentelingen van het midden van de 19e eeuw en als reactie op staatscontrole en censuur in die tijd.
Beeldende kunst
In de beeldende kunst van de Biedermeier-periode overheerste de genre- en landschapsschilderkunst, net als portretten. Religieuze en historische motieven komen haast niet voor. De stijl was realistisch (haast fotografisch). De Nederlandse schilderkunst van de 17e eeuw diende als model. Het gewenste resultaat was echter een nep-realisme, omdat de werkelijkheid vaak mooier werd weergegeven dan dat het in eerkelijkheid was. Hier overlapt de stijl met de laatromantiek. De aquareltechniek bereikte een zeer hoog niveau; de lithografie (vlakdruk, zie prentkunst) werd nu steeds meer gebruikt voor boekillustraties.
Muziek
In de muziek komt de term Biedermeier vrijwel niet voor en wordt het vroeg-romantiek genoemd. Kamermuziek was heel populair in die tijd. De piano werd ook door de burgelijke middenklasse steeds vaker aangeschaft. Overal in de steden werden muziekverenigingen en koorverenigingen opgericht. Muziekuitgevers gaven componisten vooral opdracht tot lichte, vrolijke werken, omdat de smaak van de klanten bepalend was voor de verkoop; voorheen was het nooit speciaal voor thuisgebruik gecomponeerd. Stukken van Robert Schumann en Franz Schubert waren erg populair. Het Biedermeier-tijdperk was ook de tijd van de wals, waarvan Wenen het muzikale centrum was. Massa's mensen stroomden toe naar de dansevenementen, want uitbundige vrolijkheid was hier toegestaan. Componisten en dirigenten werden soms gevierd als sterren, zoals Johann Strauss senior en Joseph Lanner. Ballet was ook erg populair – balletdanseres Fanny Elssler vierde triomfen in Wenen.
Tijdens de Biedermeierperiode werden ook kerst-vieringen thuis ontwikkeld in de vorm zoals we ze nu kennen, met een kerstboom, kerstliederen en cadeautjes.
Architectuur en interieur
Het belangrijkste kenmerk van Biedermeier-architectuur is de elegante maar vrij eenvoudige stijl, die uiteindelijk een variant van het classicisme was. De gebouwen zijn veelal herenhuizen, maar er zijn ook stadspaleizen. De Hofer Neustadt is een van de grootste woonwijken in Wenen van de Biedermeier-periode. Met name Ludwigstraße , Klosterstraße en Maxplatz.
De Biedermeier-meubels volgen geen gelijksportige stijl, maar worden ook gekenmerkt door eenvoudige elegantie. Bij de productie werd veel belang gehecht aan de kwaliteit van het vakmanschap. Door de grote, gladde oppervlakken van het meubel gaf de houtnerf een belangrijk effect. Populaire houtsoorten waren bijvoorbeeld kersen en walnoten in Zuid-Duitsland en berken en mahonie in Noord-Duitsland.
Mode
Na het tijdperk van de Empirestijl tussen 1795 en 1820 werd de damesmode in het Biedermeier-tijdperk eenvoudiger, maar ook aanzienlijk ongemakkelijker. Vanaf 1835 werd de taille weer benadrukt en werden hoepelrokken en korsetten onmisbare kledingstukken voor de hogere klassen. Al in 1820 werden de mouwen van dagjurken zo volumineus (ballonachtig) dat ze zelfs bij het pianospelen in de weg zaten. Het typische hoofddeksel van deze tijd was de Schute, een kapachtige hoed. De schoenen waren plat zonder hakken. Belangrijke accessoires waren kasjmier sjaals en parasols. De Biedermeier-kapsels waren aanvankelijk uitgebreid en waren versierd met linten en strikken, maar vanaf 1835 werd het haar eenvoudig in een knot gestyled, met pijpenkrullen aan de zijkant.
De heren kregen strakke pantalons (broeken), samen met gestreepte of gebloemde vesten en geklede jassen of slipjassen. Hoofddeksel was de hoge hoed. De artistiek geknoopte das was ook belangrijk, een wandelstok, handschoenen en een zakhorloge.