Kamermuziek
Werk in uitvoering! Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt. Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren. De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel. Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken. |
Dit artikel is nog niet af. |
Kamermuziek is een vorm van klassieke muziek die is gecomponeerd voor een kleine groep instrumenten - traditioneel een groep die in een paleiskamer of een grote kamer van een landhuis van de gegoede burgerij zou passen. In het algemeen omvat kamermuziek alle kunstmuziek die wordt uitgevoerd door een klein aantal muzikanten. Elke muzikant speelt zijn of haar eigen partij ofwel muziekstuk (dit in tegenstelling tot orkestmuziek, waarbij bijvoorbeeld elke snaarpartij wordt gespeeld door een aantal violisten). Volgens afspraak omvat het echter meestal geen uitvoeringen van solo-instrumenten.
Vanwege het intieme (knusse) karakter wordt kamermuziek wel omschreven als "de muziek van vrienden". De kamermuziek ontstaat in de middenperiode van de barokke muziek (1630 tot 1700). Al meer dan 100 jaar werd kamermuziek vanaf dan voornamelijk thuis gespeeld door amateurmuzikanten. En zelfs vandaag de dag wanneer kamermuziekuitvoering is 'verhuisd' van het huis naar de concertzaal, spelen veel musici (zowel amateur als professional) nog steeds kamermuziek voor hun eigen plezier. Het spelen van kamermuziek vereist speciale vaardigheden, zowel muzikaal als sociaal. Die vaardigheden verschillen van het spelen van een solostuk of dat je speelt in een symfonieorkest.
Johann Wolfgang von Goethe omschreef kamermuziek (in het bijzonder strijkkwartetmuziek) als "vier mensen die middels muziek in gesprek zijn". Het is een manier van spelen waarbij het ene instrument een melodie of motief ('deuntje') introduceert (als eerste speelt) en vervolgens andere instrumenten 'reageren' met een soortgelijk motief. Dit is een rode draad geweest door de geschiedenis van de kamermuziekcompositie vanaf het einde van de 18e eeuw eeuw tot heden. Het vergelijk met een gesprek komt terug in beschrijvingen en onderzoekingen van kamermuziek composities. De motieven van elk instrument zijn zo op elkaar afgestemd (geschreven) dat er een polyfoon klank (meerklank) ontstaat, maar doordat ze na elkaar starten op een uitgekiende plek (de contrapunt) klopt het geheel toch. De canon in een liedje zoals "de uil zat in de olmen" is hier een voorbeeld van.
Instrumenten
De samenstelling van de groep muziekinstrumenten kan/kon verschillend zijn. Sommige melodieën van Händels sonates zijn geschreven voor Duitse fluit, hobo of viool. De bijbehorende baslijnen kunnen worden gespeeld door violone (soort contrabas), cello, theorbe (soort luit) of fagot en soms kwamen er drie of vier instrumenten tegelijk in de baslijn.
Een andere samenstelling was een trio van twee instrumenten met hoge tonen en een basinstrument. Vaak gebruikte men voor de hoge tonen een viool of fluit en voor de akkoorden of baslijn een toetsenbord- of ander akkoordinstrument (bijvoorbeeld klavecimbel, orgel, harp of luit) die voor de harmonie zorgde. Deze basbegeleiding was minder belangrijk dan de melodielijn die door de instrumenten werd gespeeld met het hoge geluid.
Verder werd er gespeeld met vier violen in een strijkkwartet. Ook een blazersensemble van drie of vier blaasinstrumenten kwam wel voor. De stukken die Haydn schreef waren zo vernieuwend, dat hij de "vader van het strijkkwartet" werd genoemd.
Wolfgang Amadeus Mozart breide de kamermuziek uit voor pianotrio's of pianokwartetten. Hierbij krijgt de piano dus wél een belangrijke rol. Mozart introduceerde ook de dan nieuwe klarinet als melodie instrument. De strijkkwartetten van Mozart worden gezien als het hoogtepunt van de klassieke muziek kunst. Componisten zoals Franz Liszt en Frédéric Chopin schreven vooral voor piano('s).
Van huis naar hal
Door het verval van de aristocratie (adel) en de groei van de stad waarbij kooplieden goed geld verdienden (en zo de gegoede burgerij werden die zich landhuizen kon veroorloven) verhuizen de kamerconcerten naar hallen of zalen die bij een herberg (café) horen. De concerten worden meer openbaar. Maar omdat veel mensen tijdens een concert er doorheen praatte en hun maal at kwam dat niet ten goede van de muziek. Omdat de muzikanten niet meer werden betaald door de adel, moesten ze naar andere inkomstenbronnen zoeken. Ze gingen meer concerten geven in een toch meer besloten kring tegen betaling (toegangskaartjes) en ze verkochten hun muziek op bladmuziek voor mensen (amateurs) die thuis een instrument hadden. In toenemende mate schreven ze kamermuziek (bladmuziek) dus niet alleen meer voor rijke opdrachtgevers, maar ook voor professionele musici die speelden voor een betalend publiek en later voor amateurgezelschappen.