Tupi (taal)
Tupi (ook wel bekend als Oudtupi of Klassiek Tupi) was een inheemse taal in Brazilië. De taal behoorde tot de Tupitalen, waartoe ook het Guaraní behoort. Tupi werd gesproken in het zuiden en zuidoosten van Brazilië door de Tupi. De Tupi waren een van de grootste volkeren van Zuid-Amerika voor de komst van de Europese kolonisten.
Tupi werd door de Europeanen en inheemse volkeren gebruikt als lingua franca. Europese kolonisten leerden Tupi tijdens de 16e, 17e en 18e eeuw. Na de 18e eeuw werd het Tupi verdrongen door het Portugees en Spaans. De inheemse volkeren moesten die talen leren, waardoor het Tupi uitgestorven raakte. Andere Tupi-sprekers gingen dieper landinwaarts wonen. Hier ontwikkelde de taal zich weer tot nieuwe talen zoals Nheengatu.
In de 20e eeuw kwam vanuit de taalkunde nieuwe interesse in het Tupi. Een tak van de taalkunde houdt zich zelfs bezig met onderzoek naar Tupi: Tupilogie.
Leenwoorden
In het Nederlands komen enkele leenwoorden uit het Tupi voor. Die woorden zijn via het Portugees en Spaans overgeleverd aan het Nederlands. Dat zijn:
- Cashew, bepaald soort noot.
- Cayenne, bepaald soort peper.
- Guave, bepaald soort plant.
- Piranha, bepaald soort vis.
- Tapir, bepaald soort zoogdier.
- Ananas, bepaald soort fruit.
- Toekan, bepaald soort vogel.
Die woorden verwijzen naar planten en dieren die in Europa niet voorkwamen. De Europese kolonisten hadden er daarom geen woord voor, waardoor zij de term uit het Tupi overnamen.