Jachthoorn
De jachthoorn is een blaasinstrument. Van oorsprong was het een instrument van de hoorn van een dier. Zelfs slachttanden van de olifant werden gebruikt om hoorns te maken, die dan weer werden gebruikt tijdens de jacht. De olifant of oliphant (een afkorting van de Franse cor d'olifant / oliphant, "olifantenhoorn") was de naam die in de middeleeuwen werd gebruikt voor de jacht op ivoor. Blijkbaar van Aziatische afkomst, bereikten ze Europa vanuit Byzantium in de tiende of elfde eeuw, en worden voor het eerst genoemd in de Franse verhalen in het begin van de 12e eeuw. In Europa werden ze symbolen van koningen en dergelijke. Ook de lange alpenhoorn en de midwinterhoorn zijn hier van afgeleid.
Metalen hoorns
Al in de 10e eeuw voor Christus worden er metalen hoorns gemaakt. Deze zijn bijvoorbeeld opgegraven in Scandinavië. Ook de Romeinen hadden grote rond gebogen metalen hoorns; ze noemden ze buccina en cornu. De Cornu betekent hoorn (denk aan het ijsje; de cornetto). Aan het begin van de 17e eeuw ontstaan er twee soorten hoorns. Eén daarvan is de spiraalvormige trompe met een kleine beker die als jachthoorns werden gebruikt door ruiters te paard. Ze moesten makkelijk in één hand vast te houden zijn. Dit instrument werd de voorloper van de trompet. Wat later ontstond er de andere vorm waarbij de buis een enkele lus maakt en een breed uitlopende beker krijgt. Deze heette de trompe de chasse. In Duitsland werden ze Waldhörner genoemd. Dit wordt de voorloper van de jachthoorn en de latere (Franse) hoorn. Beide vormen waren van koper en daarmee koperblazers. Beide hadden geen kleppen (ventielen), dus er konden alleen natuurlijke tonen op worden gespeeld (harmonische reeks). Ook het mondstuk was nog niet afneembaar, zodat deze tijdens een rit te paard er ook niet kon afvallen.
Gebruik
De speler perst zijn lippen in de cup van het mondstuk. Door lucht door de lippen te blazen ontstaat er een trilling die wordt doorgegeven aan de lucht in de buis. Door verschillende lipspanningen kunnen een aantal natuurlijke tonen worden gemaakt. Je kon er dus geen hele toonladder mee blazen (dat kan alleen met kleppen). Hoe langer de buis (en daarmee de luchtkolom), hoe lager de reeks natuurlijke tonen. Om toch in een hogere of lagere toonsoort te kunnen spelen kon er een tussenbuis worden geplaatst. De zogeheten boef. Dit verwisselen van een kortere of langere tussenstuk kon dus niet tijdens het spelen. Dit idee was wel belangrijk voor de latere 'omweg-buizen' die in de trompet-achtige en hoorns werden gebruikt in combinatie met de kleppen (ventielen). Bij de schuiftrompet of trombone is de boef als het ware uitschuifbaar gemaakt. Met de natuurlijke tonen werden signalen gegeven. Halverwege de 18e eeuw begonnen hoornspelers de andere hand in de bel te steken om zo de toon iets te veranderen. Dit noemen ze handmatig stoppen. Ook de oorspronkelijke bugel en de posthoorn hebben geen kleppen en lijken daarmee op de natuurlijke hoorn en jachthoorn.
Links
- Muziekweb - Jachthoorn
- YouTube - Jachthoorn