Weven
|
|
Weven is een manier om textiel te maken waarbij twee verschillende sets garens of draden in een rechte hoek worden verweven om een stof of doek te vormen. Andere methoden zijn breien, haken, vilten en vlechten.
Enkele termen
De 'staande' langsdraden worden de schering (warp in het Engels) genoemd en de zijdraden die er tussendoor gaan zijn de inslag (Weft is een oud Engels woord dat 'dat wat geweven is' betekent). De manier waarop deze draden met elkaar verweven zijn, beïnvloedt de eigenschappen van de stof. Doek wordt meestal geweven op een weefgetouw, een apparaat dat de kettingdraden (schering) op hun plaats houdt terwijl er vuldraden (inslag) doorheen worden geweven. Een stoffen band die voldoet aan deze definitie van stof (kettingdraden met een inslagdraad ertussen) kan ook worden gemaakt met behulp van andere methoden, waaronder tabletweven, rugbandweefgetouw of andere technieken die zonder weefgetouwen kunnen worden gedaan.
De manier waarop de ketting- en vuldraden met elkaar verweven zijn, wordt het weefsel genoemd. De meeste geweven producten worden gemaakt met een van de drie basisweefsels of bindingen: platbinding, satijnbinding of keperbinding. Geweven stof kan effen of klassiek zijn (in één kleur of een eenvoudig patroon), of kan worden geweven in een decoratief of artistiek ontwerp.
Werkwijze
Bij de historische weefgetouwen of weeframen worden de scheringdraden of kettingdraden om-en-om van elkaar afgehouden met een telkens kantelende lat (later met groeven) die de scheringdraden op hun plaats houden. Dit is al een vorm van afwerpen. Later kwamen hiervoor de twee hevels die om beurten de even en de oneven scheringdraden optillen zodat de inslagdraad er tussendoor kan. Eerst ging dat nog vanuit de hand (plukken), later met een zogeheten schuttle (een smal plankje waar de inslagdraad deels opgewonden zit en die als een soort naald werkt). Later kwam de schietspoel die als het ware er door geschoten werd en de inslagdraad mee nam. Ten slotte wordt de inslagdraad met een soort kam aangesloten op de stof die al gedaan is. Dit heet slaan of latten. Vervolgens wordt de kantellat gedraaid of worden de hevels van stand omgewisseld, waarna de inslagdraad weer terug kan.
Bij de modernere weefgetouwen wordt op de voorste rol het doek wat klaar is opgerold (doekrol). Aan de achterzijde zit een rol waarop de kettingdraden zitten opgerold en die tijdens het weven stukje voor stukje met z'n allen tegelijk worden afgerold (kettingrol).
Nog weer later werden de vaste hevels vervangen door stangen met een oog, voor elke kettingdraad één. Deze hevelstangen konden ieder voor zich op en neer bewogen worden waardoor er verschillende patronen mogelijk werden. Net als bij een draaiorgel-boek kwam er een kartonnen of papieren systeem die het patroon bepaalde en welke hevelstang opgetild werd. Dit ging helemaal automatisch. De weefgetouwen werden in de 18e eeuw door stoommachines aangedreven. Dat alles bij elkaar gaf een hels kabaal.
Geschiedenis
Er zijn aanwijzingen dat weven al in het Laat paleolithische tijdperk bekend was, al 27.000 jaar geleden. Meestal gebruikte men plantaardige vezels. Vlas was in Egypte (3600 v.Chr.) de meest gebruikte vezel en bleef populair in de Nijlvallei, hoewel wol rond 2000 v.Chr. de belangrijkste vezel werd die in andere culturen werd gebruikt.
Het vroege weefgetouw bestond uit twee korte en twee lange stevige takken. De kettingdraden werden om een extra tak gewonden en er hingen stenen gewichten aan om ze op spanning te houden. Meestal werd het door twee personen bediend. De één zorgde voor het wisselen van de opening (scheur) van de schering of kettingdraden en de ander schoof de inslagdraad er tussendoor.
Rond de 4e eeuw voor Christus bereikte de katoenteelt en de kennis van het spinnen en weven in de stad Meroë langs de Nijl een hoog niveau.