Watersnoodramp van 1953
De Watersnoodramp van 1953 was een grote overstroming en de laatste in de Nederlandse geschiedenis die veel slachtoffers maakte, vooral in Zeeland.
Op de nacht van 31 januari 1953 kwam er een zware storm richting Zeeland en Zuid-Holland. Het was de Noordwesterstorm en daarbij was het ook nog eens springtij.
Dat betekende dat het water hoger stond dan normaal.
Door de wind werd het water richting Zeeland en Zuid-Holland geblazen. De polders liepen over, huizen stortten in of spoelden weg, kinderen zagen hun ouders verdrinken, ouders zagen hun kinderen meegesleurd worden door het water.
Iedereen probeerde naar een plaats te gaan waar het water hen niet kon bereiken, zoals op zolders en op daken van huizen. Na de storm werden de mensen opgevangen in scholen, kerken en cafés. Na de eerste vloedgolf kwam er de volgende dag nog een tweede vloedgolf.
Door het water was de telefoonverbinding verbroken zodat de rest van Nederland niet wist wat er gebeurd was in Zeeland en Zuid-Holland. Er was toen ook nog bijna geen televisie en al helemaal geen internet, dus het nieuws verspreidde zich maar heel langzaam. 3 dagen na de ramp konden mensen pas helpen. Niet alleen Nederland maar ook België, Amerika, Frankrijk en Engeland hielpen mee.
Bij deze ramp kwamen meer dan 1800 mensen en 34.000 dieren om en daarbovenop was er nog eens miljarden guldens aan schade. Heel Zeeland, een stukje van Zuid-Holland en een stukje van Noord-Brabant was ondergelopen. Veel mensen konden niet terugkeren naar hun woning. Soms duurde het een half jaar voordat de mensen terug konden. Soms moesten ze zelfs een halve meter modder wegscheppen. Het verhaal van Mieke
Die zaterdag, 31 januari, was niet zo’n bijzondere dag. Het stormde hevig, maar als je in Ouwerkerk woonde, een dorp op het eiland Schouwen Duivenland, dan had je al veel stormen meegemaakt.
Het was niet de eerste keer dat de dakpannen van de schuur afvlogen. Het water stond al wel op het pad voor het huis. Maar mijn vader zei: ‘ach dat water komt niet hoger, want het staat net zo hoog als in 1944, toen de Duitsers de polders vol hadden laten lopen.’ Ik vond het niet zo spannend. De mensen waren niet bang, ze waren zo’n storm gewend.
In de middag had het laag water moeten worden, maar dat werd het niet. Een echte Zeeuw weet dat na laag water weer hoog water komt. Er zou dus nog 3,5 meter water bij komen.
Mijn vader ging op de dijk kijken. Geloof me, mijn vader heeft in zijn leven de zwaarste stormen meegemaakt, maar zo erg als deze, kon hij zich niet herinneren. Het was buiten nog veel erger dan mijn vader dacht. Het water liep over de dijken en over de weg. Dit kon niet goed gaan, vertelde hij wanneer hij thuis kwam.
Ik mocht later naar bed dan normaal. Ik sliep net en toen opeens…. Het water kwam! Het stond al buiten tegen het huis en liep naar binnen. We moesten naar boven, heel snel. Alles moest mee. De lampen, de oliekachel, de papieren. Ik voelde me niet echt angstig, het gebeurde gewoon. Ik weet nog wel goed dat mijn vader veel tot god heeft gebeden die nacht. En mijn moeder vertelde me altijd dat het water tot de derde traptrede van boven stond.
Op maandag zagen we de buurman met een boot de golven in gaan. In de middag kwam hij bij ons huis. Hij nam ons mee en we mochten een nacht op zijn boerderij verblijven. Op dinsdag kwamen de Urkervissers. Zij hebben ons meegenomen naar Dordrecht.
In Dordrecht heb ik voor het eerst Koningin Juliana gezien. Alle kinderen kregen een konijn, omdat zoveel dieren waren verdronken. Ik noemde mijn konijn Bea, naar prinses Beatrix.
Daarna zijn we met een legervoertuig naar een tante in Rotterdam gebracht. Daar hoorden we dat mijn oma, mijn andere tante en mijn nichtje verdronken waren. Iemand had dat gezien. Vijf weken zijn we daar gebleven. Toen zijn we naar ’s Gravenland gegaan. Daar hebben we tot augustus bij de familie Kroon op een boerderij gewoond.
Van de redding, zoals je dat zo mooi kan noemen, weet ik niet veel meer. Het was niet spannend. Het gebeurde gewoon. Je had geen tijd om erover na te denken wat er met je gebeurd. Ik dacht er niks bij.
In 1954 of 1955 konden we weer terug naar onze boerderij in Ouwerkerk. Deze was gerepareerd. De inrichting van het huis was veranderd. Alles was tijdens de ramp kapot gegaan. We kregen allemaal nieuwe meubels. In één klap hadden we nieuwe tafels, stoelen.
Alle dieren waren verdronken, dus ook het vee wat op het land werkte. Alle boeren kregen landbouwvoertuigen om daarmee op het land te werken. Die hadden wij nog nooit gezien. Voor die grote machines had je ook rechte wegen nodig. De weg die langs het huis liep, was hard en recht geworden.
Mijn vader heeft nooit meer over de ramp gesproken. Een paar jaar geleden sprak ik met een vriend van mij over de watersnoodramp. Ik wilde weten hoe hij erachter was gekomen dat er in Zeeland een grote ramp had plaatsgevonden. Die vriend woonde in 1953 ergens in het noorden van Nederland. Hij vertelde mij dat hij het te horen kreeg van zijn broer. Zijn broer was militair. Die broer moest naar Zeeland toe en heeft daar dag en nacht mensen en dieren proberen te helpen. Die dagen erna hoorde hij allemaal radioberichten die over het rampgebied gingen.
Die vriend van mij vroeg of ik me wel eens af had gevraagd hoe die ramp van 1953 nou had kunnen gebeuren. Ik zei tegen hem dat het toch allemaal kwam doordat een storm die tussen Schotland en IJsland was ontstaan, richting Nederland was gekomen, met windkracht 12. Meteen viel hij mij in de rede. Hij zei: Nou Mieke, ten eerste dacht iedereen altijd dat het windkracht 12 was, maar in werkelijkheid was het maar windkracht 10. En ik weet niet of je het wist, maar de dijken in Zeeland waren erg slecht, ze waren te laag en te stijl aan de binnenkant. Ik las in een artikel dat Johan van Veen [1] (een meneer die veel van dijken wist) wist dat het ooit fout zou gaan. Dit had hij in 1952 tijdens een interview nog verteld. Negen jaar eerder (1944) had hij zelf al plannen gemaakt om de dijken te verstevigen, maar daar was geen geld voor. Na de watersnoodramp in 1953 hield het parlement zich koest. Er werden geen onderzoeken gestart naar de oorzaak van de ramp. Het enige waar over geschreven werd waren de slachtoffers en redders.
De Deltawerken
Na deze grote ramp wilden de mensen natuurlijk dat dit niet nog een keer zou gebeuren. Daarom ontstond er het Deltaplan, hierover hadden veel mensen overlegd. In het Deltaplan stond er dat de mensen allerlei dijken en dammen zouden gaan bouwen om nog een overstroming te voorkomen. Al deze dijken en dammen samen heten de Deltawerken. Deze zijn vooral te vinden in Zeeland.