Draailier: verschil tussen versies
(Aanvullingen Draailier) |
k |
||
(6 tussenliggende versies door 5 gebruikers niet weergegeven) | |||
Regel 1: | Regel 1: | ||
⚫ | |||
− | {{Werk}} |
||
+ | De '''draailier''' (ook wel 'lira' of 'hurdy-gurdy' genoemd) is een gestreken [[snaarinstrument]]. Over de herkomst van de draailier is niets met zekerheid te zeggen, maar het instrument verscheen in zuidelijk Europa ten tijde van de Moorse bezetting rond de tiende eeuw. Het instrument wordt door bouwers over de hele wereld gemaakt, maar vooral in Europa, speciaal in [[Frankrijk]]. Voor het bespelen is een [[wiel]] nodig, een ronde strijkstok als het ware. De bespeler laat het met hars ingestreken wiel ronddraaien met behulp van een slinger en dat wiel strijkt dan langs de snaren die erop gelegd zijn en brengt die snaren daardoor in trilling. Een of meer van de snaren lopen door een toetsenbord. als je een toets indrukt, verander je de lengte van die snaar en verander je dus de toonhoogte. Op die manier kun je op déze snaar of snaren een melodie spelen. Op bijvoorbeeld een viool of gitaar doe je dat door op bepaalde plekken de snaar met je vinger tegen de hals te drukken. Net als alle akoestische snaarinstrumenten heeft de draailier een klankkast om de trilling van de snaren hoorbaar te maken. De meeste draailieren hebben meerdere zogeheten ''drone''-snaren, die een constante toon geven, vergelijkbaar met het geluid van [[Doedelzak|doedelzakken]] (die naast een melodiepijp ook drone-pijpen hebben). Vanwege deze verwantschap in klank wordt de draailier vaak samen met een doedelzak gebruikt. De oorsprong van de [[doedelzak]] ligt echter 1000 jaar eerder dan die van de draailier, namelijk in de Griekse en Romeinse oudheid. [[Bestand:Organistrumsantiago20060414.jpg|miniatuur|Oude koningen die een ''organistrum'' spelen op de Pórtico de la Gloria in de Catedral de Santiago de Compostela in Santiago de Compostela, Spanje]] |
||
⚫ | |||
− | De '''Draailier''' (ook wel Lira of Hurdy-Gurdy genoemd) lijkt op een [[viool]], maar is het niet. Het is een [[snaarinstrument]]. De draailier heeft een Keltische afkomst. Meestal wordt hij gemaakt in [[Frankrijk]]. Voor het te bespelen is geen [[strijkstok]] maar een [[wiel]] nodig. Het is dus een instrument dat geluid maakt door een met de hand aan de slinger draaiend, het met hars ingewreven wiel tegen de snaren laat wrijven. Het wiel werkt net als een [[strijkstok]] en enkele noten die op het instrument worden gespeeld, klinken vergelijkbaar met die van een [[viool]]. Melodieën worden gespeeld op een toetsenbord dat kleine wiggen, meestal gemaakt van hout, tegen een of meer van de snaren drukt om hun toonhoogte te veranderen. Dit doe je op een viool door op bepaalde plekken de snaar met je vinger tegen de hals te drukken. Net als de meeste andere akoestische [[Snaarinstrument|snaarinstrumenten]], heeft de draailier een klankkast om de vibratie (trilling) van de snaren hoorbaar te maken. |
||
− | |||
− | De meeste draailieren hebben meerdere zogeheten ''drone''-snaren, die een constante (monotone) toon geven, wat vergelijkbaar is met een geluid dat lijkt op dat van [[Doedelzak|doedelzakken]] (die naast een melodiepijp ook drone-pijpen heeft). Om deze reden wordt de draailier vaak door elkaar of samen met doedelzakken gebruikt, vooral in Occitaans ([[Italië]]), Aragon ([[Spanje]]), Cajun-Franse ([[Canada]]) en hedendaagse Asturische, Cantabrische, Galicische ([[Spanje]]), [[Hongarije|Hongaarse]] en [[Joegoslavië|Slavische]] [[volksmuziek]]. De [[doedelzak]] heeft mogelijk dezelfde oorsprong. |
||
− | [[Bestand:Organistrumsantiago20060414.jpg|miniatuur|Oude koningen die een ''organistrum'' spelen op de Pórtico de la Gloria in de Catedral de Santiago de Compostela in Santiago de Compostela, Spanje]] |
||
== Hoe het begon == |
== Hoe het begon == |
||
− | De vroege draailier wordt voor het eerst beschreven aan het begin van de 10e eeuw (hoge |
+ | De vroege draailier wordt voor het eerst beschreven aan het begin van de 10e eeuw ([[hoge middeleeuwen]]). Dit noemde men een ''organistrum''. Het ''organistrum'' had drie melodiesnaren in octaaf-afstand gestemd (met een tussenliggende kwint), die over een gemeenschappelijke brug of kam liepen en een relatief klein wiel had. Vanwege zijn grootte werd het ''organistrum'' door twee personen bespeeld, van wie de één aan de slinger draaide en zong terwijl de ander de toetsen bediende. |
+ | |||
⚫ | Het instrument werd voornamelijk gebruikt in kerken en kloosters om koormuziek te begeleiden. Later werd het ''organistrum'' kleiner gemaakt om een enkele speler zowel de slinger te laten draaien als de toetsen te laten werken. Het solo-''organistrum, symphonia'' genaamd, een kleine doosvormige versie van de draailier met drie snaren en een toetsenbord, en vooral bekend door het gebruik door minstrelen en troubadours in [[Spanje]] en [[Koninkrijk Frankrijk|Frankrijk]]. |
||
+ | |||
+ | In de Middeleeuwen was de draailier dus een instrument voor religieuze en hoofse toepassingen. Tijdens de Renaissance veranderde dat helemaal. Het kenmerkt van Renaissancemuziek is de meerstemmigheid en die was strijdig met het principe van de draailier, waarop immers een melodie tegen een onveranderlijke drone gespeeld werd. Een draailierspeler kon dus ook niet zomaar van toonsoort wisselen, wat in Renaissancemuziek wel nodig was. De draailier werd in de 16e en 17e eeuw een instrument van bedelaars en straatmuzikanten. |
||
+ | |||
+ | Tijdens de Franse barok (eerste helft 18e eeuw) ontstond aan de adellijke hoven een hernieuwde belangstelling voor de draailier. Er was zelfs sprake van een heuse hype en de vraag naar deze instrumenten steeg enorm. Dat leidde ertoe dat beroemde muziekinstrumentenbouwers (bijvoorbeeld ''Louvet'') klankkasten van gitaren en luiten gingen gebruiken om maar voldoende draailieren te kunnen produceren. Het instrument kreeg een zekere standaard: twee melodiesnaren (''chanterelles'') en vier ''bourdons'' (''drones''). Eén van die bourdons (de ''trompette'') diende om een ritme aan de melodie toe te voegen. De speler kon kiezen welke ''bourdons'' hij of zij gebruikte en afhankelijk daarvan lag de toonsoort van de muziek vast. Deze versie van de draailier werd ''vielle à roue'' genoemd, letterlijk ''wiel-vedel''. Kenmerkend was de versiering van het bovenblad met een inlegrand van parelmoer. |
||
+ | |||
+ | In deze tijd ontstonden talrijke composities voor draailier, van de hand van Franse barokcomponisten als bijvoorbeeld Chédéville of Boismortier. Deze mode bleef ook in andere landen niet onopgemerkt: vader en zoon Mozart gebruikten de draailier in enkele stukken en Haydn schreef er een hele serie sonates en nocturnes voor. Eind 18e eeuw werd de draailier weer steeds meer een volksinstrument, bespeeld door muzikanten op straat en op feesten en partijen. De bouwtechnische veranderingen bleven behouden en de luitvormige klankkast werd in Frankrijk standaard in de 19e eeuw. Vanuit Savoie namen dagloners en bedelkinderen de draailier mee naar Duitstalige gebieden in Midden-Europa. Daarover gaat Beethovens ''"Lied des Marmotten Bube"'' en daarnaar verwijst Schubert in het laatste lied van zijn cyclus ''Winterreise, "Der Leiermann"''. Door de ontwikkeling van moderne instrumenten vanaf eind 19e eeuw raakte de draailier steeds meer vergeten. Die nieuwe instrumenten waren immers veel flexibeler dan de wat beperkte draailier. Tot eind jaren 60, begin jaren 70 van de 20e eeuw weer een nieuwe belangstelling voor het instrument opkwam. De draailier wordt tegenwoordig in alle landen van de wereld gebruikt, vooral in Europa. Je vindt het instrument in álle soorten muziek, van volksmuziek tot klassieke muziek en van pop tot jazz. |
||
+ | De ontwikkeling van de draailier is hier vooral beschreven vanuit de Franse situatie. In Noord-Spanje, Zuid-Duitsland, Tsjechië, Hongarije, Ukraine, Belarus kende het instrument ook een traditie, die geheel eigen wegen volgde. |
||
⚫ | Het instrument werd voornamelijk gebruikt in |
||
− | Tijdens de late [[renaissance]] ontwikkelden zich twee karakteristieke vormen van draailier. De eerste had de vorm van een [[gitaar]] en de tweede had een ronde, [[luit]]<nowiki/>achtig lichaam, gemaakt van notenhout. Het luitachtige lichaam is vooral kenmerkend voor Franse instrumenten. Tegen het einde van de 17e eeuw werd het instrument meer een volksinstrument, mede omdat er niet allerlei toonsoorten op gespeeld konden worden zoals op een piano bijvoorbeeld wel kan. In de 18e eeuw tijdens de [[Rococo]], werd het instrument weer populair bij de hogere klasse. Onder andere [[Vivaldi]] schreef er muziek voor. Op dit moment ontwikkelde zich de meest voorkomende draailier, de zes-snarige ''vielle à roue'' (Frans voor ''wiel-viool''). Dit instrument heeft twee melodiesnaren en vier drones. De drone-snaren zijn zo gestemd dat door ze aan of uit te zetten, het instrument in meerdere toonsoorten kan worden bespeeld (bijv. C en G, of G en D). Gedurende deze tijd verspreidde de draailier zich ook verder naar [[Centraal-Europa]], waar zich verdere variaties ontwikkelden in West-Slavische landen, Duitstalige gebieden en [[Hongarije]]. De straatmuzikant die de draailier bespeelde werd in het Duits ''Der Leiermann'' genoemd. Vooral in de [[Folk]] en [[Folkrock]] muziek wordt het instrument weer vaak gebruikt. Donovan is daar een voorbeeld van. |
||
== Materialen == |
== Materialen == |
||
− | De snaren waren vroeger vooral van darm. Tegenwoordig worden |
+ | De snaren waren vroeger vooral van darm. Tegenwoordig worden ook metalen- of kunststofsnaren gebruikt. Op de plek waar een snaar het met hars ingestreken wiel raakt, zit een dun laagje watten rond de snaar om een gelijkmatige toon te bewerken. De klank van een draailier wordt voor een groot deel bepaald door het hout waarvan de klankkast gemaakt is. Nog steeds worden veel bovenbladen gemaakt van dennenhout. Voor de zijdelen en de onderkant wordt vaak esdoornhout gebruikt of fruitbomenhout. Maar een klankkast van kunststof komt tegenwoordig ook voor. |
+ | De laatste veertig jaar is er een ontwikkeling van elektroakoestische of zelfs geheel elektrische draailieren. In het eerste geval is er sprake van een min of meer traditioneel instrument dat de mogelijkheid ingebouwd heeft om de klanken elektronisch te versterken. In het tweede geval is er geen sprake meer van een klankkast, maar heeft het instrument een zogenaamde ''solid body'', een massieve plank, zoals bij een elektrische gitaar. |
||
− | Voor de verschillende onderdelen worden verschillende houtsoorten gebruikt zoals eiken-, noten- en teakhout. De randen van het bovenblad worden soms ingelegd met wit glanzend parelmoer. |
||
== Links == |
== Links == |
Huidige versie van 28 mrt 2024 om 17:29
De draailier (ook wel 'lira' of 'hurdy-gurdy' genoemd) is een gestreken snaarinstrument. Over de herkomst van de draailier is niets met zekerheid te zeggen, maar het instrument verscheen in zuidelijk Europa ten tijde van de Moorse bezetting rond de tiende eeuw. Het instrument wordt door bouwers over de hele wereld gemaakt, maar vooral in Europa, speciaal in Frankrijk. Voor het bespelen is een wiel nodig, een ronde strijkstok als het ware. De bespeler laat het met hars ingestreken wiel ronddraaien met behulp van een slinger en dat wiel strijkt dan langs de snaren die erop gelegd zijn en brengt die snaren daardoor in trilling. Een of meer van de snaren lopen door een toetsenbord. als je een toets indrukt, verander je de lengte van die snaar en verander je dus de toonhoogte. Op die manier kun je op déze snaar of snaren een melodie spelen. Op bijvoorbeeld een viool of gitaar doe je dat door op bepaalde plekken de snaar met je vinger tegen de hals te drukken. Net als alle akoestische snaarinstrumenten heeft de draailier een klankkast om de trilling van de snaren hoorbaar te maken. De meeste draailieren hebben meerdere zogeheten drone-snaren, die een constante toon geven, vergelijkbaar met het geluid van doedelzakken (die naast een melodiepijp ook drone-pijpen hebben). Vanwege deze verwantschap in klank wordt de draailier vaak samen met een doedelzak gebruikt. De oorsprong van de doedelzak ligt echter 1000 jaar eerder dan die van de draailier, namelijk in de Griekse en Romeinse oudheid.
Hoe het begon
De vroege draailier wordt voor het eerst beschreven aan het begin van de 10e eeuw (hoge middeleeuwen). Dit noemde men een organistrum. Het organistrum had drie melodiesnaren in octaaf-afstand gestemd (met een tussenliggende kwint), die over een gemeenschappelijke brug of kam liepen en een relatief klein wiel had. Vanwege zijn grootte werd het organistrum door twee personen bespeeld, van wie de één aan de slinger draaide en zong terwijl de ander de toetsen bediende.
Het instrument werd voornamelijk gebruikt in kerken en kloosters om koormuziek te begeleiden. Later werd het organistrum kleiner gemaakt om een enkele speler zowel de slinger te laten draaien als de toetsen te laten werken. Het solo-organistrum, symphonia genaamd, een kleine doosvormige versie van de draailier met drie snaren en een toetsenbord, en vooral bekend door het gebruik door minstrelen en troubadours in Spanje en Frankrijk.
In de Middeleeuwen was de draailier dus een instrument voor religieuze en hoofse toepassingen. Tijdens de Renaissance veranderde dat helemaal. Het kenmerkt van Renaissancemuziek is de meerstemmigheid en die was strijdig met het principe van de draailier, waarop immers een melodie tegen een onveranderlijke drone gespeeld werd. Een draailierspeler kon dus ook niet zomaar van toonsoort wisselen, wat in Renaissancemuziek wel nodig was. De draailier werd in de 16e en 17e eeuw een instrument van bedelaars en straatmuzikanten.
Tijdens de Franse barok (eerste helft 18e eeuw) ontstond aan de adellijke hoven een hernieuwde belangstelling voor de draailier. Er was zelfs sprake van een heuse hype en de vraag naar deze instrumenten steeg enorm. Dat leidde ertoe dat beroemde muziekinstrumentenbouwers (bijvoorbeeld Louvet) klankkasten van gitaren en luiten gingen gebruiken om maar voldoende draailieren te kunnen produceren. Het instrument kreeg een zekere standaard: twee melodiesnaren (chanterelles) en vier bourdons (drones). Eén van die bourdons (de trompette) diende om een ritme aan de melodie toe te voegen. De speler kon kiezen welke bourdons hij of zij gebruikte en afhankelijk daarvan lag de toonsoort van de muziek vast. Deze versie van de draailier werd vielle à roue genoemd, letterlijk wiel-vedel. Kenmerkend was de versiering van het bovenblad met een inlegrand van parelmoer.
In deze tijd ontstonden talrijke composities voor draailier, van de hand van Franse barokcomponisten als bijvoorbeeld Chédéville of Boismortier. Deze mode bleef ook in andere landen niet onopgemerkt: vader en zoon Mozart gebruikten de draailier in enkele stukken en Haydn schreef er een hele serie sonates en nocturnes voor. Eind 18e eeuw werd de draailier weer steeds meer een volksinstrument, bespeeld door muzikanten op straat en op feesten en partijen. De bouwtechnische veranderingen bleven behouden en de luitvormige klankkast werd in Frankrijk standaard in de 19e eeuw. Vanuit Savoie namen dagloners en bedelkinderen de draailier mee naar Duitstalige gebieden in Midden-Europa. Daarover gaat Beethovens "Lied des Marmotten Bube" en daarnaar verwijst Schubert in het laatste lied van zijn cyclus Winterreise, "Der Leiermann". Door de ontwikkeling van moderne instrumenten vanaf eind 19e eeuw raakte de draailier steeds meer vergeten. Die nieuwe instrumenten waren immers veel flexibeler dan de wat beperkte draailier. Tot eind jaren 60, begin jaren 70 van de 20e eeuw weer een nieuwe belangstelling voor het instrument opkwam. De draailier wordt tegenwoordig in alle landen van de wereld gebruikt, vooral in Europa. Je vindt het instrument in álle soorten muziek, van volksmuziek tot klassieke muziek en van pop tot jazz.
De ontwikkeling van de draailier is hier vooral beschreven vanuit de Franse situatie. In Noord-Spanje, Zuid-Duitsland, Tsjechië, Hongarije, Ukraine, Belarus kende het instrument ook een traditie, die geheel eigen wegen volgde.
Materialen
De snaren waren vroeger vooral van darm. Tegenwoordig worden ook metalen- of kunststofsnaren gebruikt. Op de plek waar een snaar het met hars ingestreken wiel raakt, zit een dun laagje watten rond de snaar om een gelijkmatige toon te bewerken. De klank van een draailier wordt voor een groot deel bepaald door het hout waarvan de klankkast gemaakt is. Nog steeds worden veel bovenbladen gemaakt van dennenhout. Voor de zijdelen en de onderkant wordt vaak esdoornhout gebruikt of fruitbomenhout. Maar een klankkast van kunststof komt tegenwoordig ook voor.
De laatste veertig jaar is er een ontwikkeling van elektroakoestische of zelfs geheel elektrische draailieren. In het eerste geval is er sprake van een min of meer traditioneel instrument dat de mogelijkheid ingebouwd heeft om de klanken elektronisch te versterken. In het tweede geval is er geen sprake meer van een klankkast, maar heeft het instrument een zogenaamde solid body, een massieve plank, zoals bij een elektrische gitaar.
Links
- Muziekweb - Draailier, Hurdy
- YouTube - Draailier, Hurdy Gurdy