Natuurfilosofie
Natuurfilosofie is de filosofie die zich richt op de meer filosofische dan empirische verklaring van de natuur.
In de 6e, 5e en 4e eeuw voor Christus leefden filosofen die wij natuurfilosofen noemen. Dit omdat ze vooral de natuur bestudeerden. Ze woonden in wat wij nu als Turkije, Griekenland en Zuid-Italië kennen. In de 6e, 5e en 4e eeuw voor Christus heette dat allemaal Griekenland. De natuurfilosofen dachten na over waar de wereld uit bestaat en hoe het kon dat alles steed veranderde. Ze vroegen zich bijvoorbeeld af hoe een boom zijn blaadjes verliest en hoe ze teruggroeien, hoe een klein kind tot een groot volwassen persoon kon groeien en hoe de regen ontstaat.
Bijzonder aan de natuurfilosofen is dat zij naar antwoorden zochten in de natuur. Alle andere Grieken in die tijd zeiden dat de Goden alles deden. Was er bliksem? Dan dachten de oude Grieken dat de God Zeus boos was. Zag je een regenboog? Die had de Godin Iris achtergelaten. De natuurfilosofen dachten dus dat er een andere reden moest zijn voor die verschijnselen.
De eerste natuurfilosofen dachten dat de wereld uit één oerstof bestond. Een stof waaruit alles was gemaakt.
Thales
De natuurfilosoof Thales dacht dat de oerstof water was. Dit is beter te begrijpen als je in plaats van water, vloeistof zegt. Wij mensen kunnen niet leven zonder planten en dieren, en wij alle drie kunnen niet leven zonder vloeistoffen. Ook zag hij dat als het regende, er kikkers en wormen tevoorschijn kwamen. Als de rivier de Nijl overstroomde en zich weer terugtrok, gingen de planten groeien. Dus dan zal de wereld wel opgebouwd zijn uit vloeistoffen, dacht Thales.
Anaximenes
Anaximenes was een leerling van Thales. Hij dacht dat de oerstof lucht was. Waarom hij dat dacht, weten we niet zeker. Maar zag de lucht samengeperst worden tot regen. Hij dacht dat als je water samen perste, je aarde kreeg. En hij dacht dat als je lucht dunner maakte, je vuur kreeg.
Herakleitos
Herakleitos dacht dat de oerstof vuur was. Vuur was voor de oude Grieken sowieso al belangrijk. Ze voelden dat de zon warmte gaf en dat een mens en dier van zichzelf ook warm zijn. Als ze dood gaan, worden ze koud. De warmte was dus nodig om te leven.
Empedocles
Empedocles was de eerste filosoof die het hele plaatje bekeek. Hij vond dat al zijn voorgangers gelijk hadden en dus de goede oerstof hadden gevonden, maar hij voegde er zelf ook eentje aan toe, namelijk de aarde. De filosofen tot nu toe hadden teveel op 1 ding gelet. Ze hadden daarbij niet veel naar het werk van de andere filosofen gekeken. Empedocles deed dat dus wel. Hij concludeerde dat er in de wereld dus vier basiselementen zijn: water, lucht, vuur en aarde. Er zijn theorieën dat hij dit bedacht toen hij een stukje hout zag branden (oerstof vuur). Bij het verbranden ontstaat er rook, dat zich verdunde tot lucht (oerstof lucht). Het hout knettert en sist van het water dat in het stuk hout zit (oerstof water). Van het stuk hout blijft na verloop van tijd alleen as over, waarin hij de aarde zag (oerstof aarde). Hier komen de vier oerstoffen dus bij elkaar. Alles om ons heen was dus volgens Empedocles gemaakt uit deze 4 oerstoffen. Soms kwamen ze samen, soms gingen ze uit elkaar.
Je kunt het vergelijken met een schilderij. Als je alleen blauwe verf hebt (net als de oerstof water), kan je schilderij alleen blauw worden. Maar als je blauwe, gele, rode, zwarte en witte verf hebt, kun je wel duizenden kleuren maken.
Democrites
Een andere filosoof die erg belangrijk is geweest voor wat wij nu nogsteeds denken, is de natuurfilosoof Democritus. Hij dacht niet dat vuur, water, aarde en lucht bijvoorbeeld de botten in onze lichaam konden maken, of het haar op onze hoofd. Er moesten wel stoffen zijn die van zichzelf niet veranderden, maar die samen wel iets anders maakten. Denk bijvoorbeeld aan legostenen. Die heb je in alle kleuren en maten. Je kunt met legostenen een toren bouwen, of een auto, of een huis. Maar als je ermee klaar bent, kun je het weer uit elkaar halen en iets anders maken. Zo dacht Democritus dus ook over onze wereld. De hele wereld zou gemaakt zijn van een heleboel kleine 'legostenen'. Eén zo'n legosteen noemde hij een atoom. In het oude Grieks betekende dat 'ondeelbaar'. Nu zijn we er zo goed als zeker van dat die atomen bestaan en dat onze wereld zo in elkaar zit.
Bijzonder hè? Dat ze al zo lang geleden, zonder computers, zonder microscopen en zonder andere handige dingen al konden bedenken dat er atomen bestaan?