Getal
Met getallen kun je hoeveelheden aangeven, tellen, meten, rekenen en dingen benoemen. Je hebt dan ook verschillende soorten getallen: hoeveelheidsgetal, telgetal, meetgetal, rekengetal en naamgetal.
Hoeveelheidsgetal
Als je zegt:
Er liggen 20 appels in die bak.
dan geeft het getal 20 de hoeveelheid aan. In zo'n zin noem je 20 een hoeveelheidsgetal. Het geeft aan hoeveel er in totaal liggen.
Telgetal
Als je 30 appels op een rij legt en je telt de appels één voor één dan kun je zeggen:
Dit is de twintigste appel. Deze appel heb ik geteld na de negentiende appel.
Het geeft niet direct aan hoeveel er in totaal liggen maar hoeveel je geteld hebt.
Meetgetal
Als je zegt:
Ik heb 2 kilogram appels gekocht.
Dan is 2 het meetgetal. De appels heb je gewogen op een weegschaal. De weegschaal heeft aangegeven dat je 2 kilogram appels hebt afgewogen. De weegschaal meet hoe zwaar iets is.
Rekengetal
Als je zegt:
Ik verdeel 20 appels in 4 schalen. Daarbij hoort de som: 20 gedeeld door vier.
Dan zijn 20 en 4 rekengetallen. Je maakt hiermee een som. Getallen waarmee je kunt rekenen zijn rekengetallen.
Naamgetal
Als je zegt:
De vrachtwagen met appels reed over de A20.
Dan is het getal 20 een naamgetal. Namelijk de naam van een snelweg in Nederland. Het getal 20 heeft niets met hoeveelheid te maken.
Manieren om getallen op te schrijven
Er zijn verschillende manieren waarop je getallen op kunt schrijven. Bijna op de hele wereld rekenen mensen op de manier die vroeger door de Arabieren is bedacht. Het bijzondere hiervan is dat je maar tien cijfersymbolen nodig hebt om alle getallen te kunnen maken. De truc hierbij is dat de waarde van een cijfer afhangt van de positie die het cijfer heeft in het getal. Een handig hulpmiddel om je dit voor te stellen is het abacus. De Romeinen maakten getallen op een andere manier. De positie van het cijfer maakt daarbij niet uit welke waarde een cijfersymbool heeft.
De abacus is een handig hulpmiddel
Op de abacus zie je dat de eenheden (alle losse getallen) helemaal rechts staan. Links daarvan staan de tientallen. Links daarvan de honderdtallen. En links daarvan de duizendtallen.
Hoe maak je het getal tien?
Om het getal tien te maken, zet je één kraal op de plek van de tientallen. Op de plek van de eenheden komt niets te staan. Als je dat uitschrijft komt op die plek de nul te staan. Zo maak je duidelijk dat de één het tiental is.
Hoe maak je het getal honderd?
Zet je één kraal op de plek van de honderdtallen dan heb je het getal honderd gemaakt. Als je dat uitschrijft zet je op de plek van de tientallen een nul en op de plek van de eenheden een nul.
Hoe maak je het getal duizend?
Zet je één kraal op de plek van de duizendtallen dan heb je het getal duizend gemaakt. Als je dat uitschrijft zet je op de plek van de honderdtallen een nul, op de plek van de tientallen een nul en op de plek van de eenheden een nul.
De nul is een bijzonder cijfer
De nul is een bijzonder cijfer. Het helpt met het op de plek zetten van de andere cijfers zodat je het juiste getal kunt schrijven. Zonder nul is het veel moeilijker om grote getallen te schrijven en is het ook moeilijk om te rekenen.
Meer getallen op de abacus
Hieronder zie je de rekenrek gevuld met de getallen: elf, honderd elf en elfhonderd elf. De nul is nu niet meer nodig om de lege plekken op te vullen. Het cijfer één staat op die plek nu.
Het getal elf (11)
Het getal elf bestaat uit één tiental en één los getal (eenheid).
Het getal honderd elf (111)
Het getal honderd elf bestaat uit één honderdtal, één tiental en één los getal (eenheid).
Het getal elfhonderd elf (1111)
Het getal elfhonderd elf bestaat uit één duizendtal, één honderdtal, één tiental en één los getal (eenheid).
onder elkaar optellen en aftrekken
Het is bij het onder elkaar optellen en aftrekken daarom ook belangrijk dat énen, tientallen, honderdtallen, duizenden enzovoorts goed onder elkaar staan.
In een digitaal diagram wordt dat als volgt aangegeven en dat is bij geld-rekenen ook handig:
D | H | T | E | , | t | h |
---|---|---|---|---|---|---|
, | ||||||
, | ||||||
, |
D = Duizenden
H = Honderden
T = Tienen (Tientallen)
E = Enen (Eenheden)
t = tiende (of d van dubbeltjes)
h = honderdste (of c van centen)
Getallen | |||
---|---|---|---|
Cijfers: nul · één · twee · drie · vier · vijf · zes · zeven · acht · negen Getallen: |