April: verschil tussen versies
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Regel 1: | Regel 1: | ||
⚫ | |||
− | {{Beginnetje}} |
||
+ | |||
⚫ | |||
+ | April wordt ook wel eens grasmaand, paasmaand en eiermaand genoemd. April komt van het [[Latijn|Latijnse]] woord ''aperire'', wat ''openen'' betekend. Een andere theorie voor de verklaring van april is dat het komt van een woord dat tweede betekend of van ''Aperta'', een bijnaam van [[Apollon]], een [[Griekenland|Griekse]] god. |
||
+ | |||
+ | De [[Romeinen|Romeinse]] benaming voor april is ''Aprilis'', de [[Latijn|Latijnse]] naam is ''Ijar''. De [[sterrenbeeld|sterrenbeelden]] van april zijn [[Ram]] en [[Stier]]. |
||
+ | |||
+ | ====Weerspreuken van april==== |
||
+ | * April doet wat hij wil. |
||
+ | * April veel regen, brengt rijke zegen. |
||
+ | * April koud en mei warm, geen boer wordt er arm. |
||
+ | * Aprilletje zoet heeft ook nog wel eens een witte hoed. |
||
+ | * Sneeuwt april nog op onze hoed, is voor druiven en koren goed. |
||
+ | * Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen. |
||
+ | * April koud en nat, vult schuur en vat. |
||
+ | * De vrouwen en de aprillen, hebben beiden hun grillen. |
||
+ | * De heren en de aprillen, bedriegen die zij willen. |
||
+ | * Wil april niet vertrouwen, hij is en blijft de ouwe. Nu lacht hij vals met zonnegloren en gooit dan weer met hagelstenen om je oren. |
||
− | * April telt altijd 30 dagen. |
||
<br> |
<br> |
||
Versie van 14 okt 2007 10:25
April is de vierde maand van het jaar. April telt altijd 30 dagen.
April wordt ook wel eens grasmaand, paasmaand en eiermaand genoemd. April komt van het Latijnse woord aperire, wat openen betekend. Een andere theorie voor de verklaring van april is dat het komt van een woord dat tweede betekend of van Aperta, een bijnaam van Apollon, een Griekse god.
De Romeinse benaming voor april is Aprilis, de Latijnse naam is Ijar. De sterrenbeelden van april zijn Ram en Stier.
Weerspreuken van april
- April doet wat hij wil.
- April veel regen, brengt rijke zegen.
- April koud en mei warm, geen boer wordt er arm.
- Aprilletje zoet heeft ook nog wel eens een witte hoed.
- Sneeuwt april nog op onze hoed, is voor druiven en koren goed.
- Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen.
- April koud en nat, vult schuur en vat.
- De vrouwen en de aprillen, hebben beiden hun grillen.
- De heren en de aprillen, bedriegen die zij willen.
- Wil april niet vertrouwen, hij is en blijft de ouwe. Nu lacht hij vals met zonnegloren en gooit dan weer met hagelstenen om je oren.
Januari | Februari | Maart | April | Mei | Juni | Juli | Augustus | September | Oktober | November | December |