Floddermuts
De floddermuts is een vrouwenmuts die over het oorijzer wordt gedragen, bij sommige streekdrachten.
Rond 1800 bestonden er twee soorten floddermutsen. Het waren kleine mutsen voor binnenshuis, met een enkele of dubbele sierstrook als rand aan de voorkant en tot de oren reikend; werden door vrouwen in de 18e eeuw gedragen. Je had de wijd uitstaande Duitse muts of luifelmuts en daarnaast de breed over de schouders uithangende (staart) slappe floddermuts. Deze wordt ook wel een sluiermuts genoemd. In 1825 verdwijnt de Duitse muts, die uitgegroeid was van klein mutsje tot een muts van zeer grote omvang, zoals later ook de isabee in Huizen. De slappe floddermuts werd op den duur steeds korter. In de tweede helft van de 19e eeuw werd de floddermuts met stijfsel gesteven en geplooid. De geplooide rand werd steeds korter tot ze zo rond de 1900 8-10 cm was en bijna horizontaal achteruit stond.
In tijd van rouw werden er effen floddermutsen gedragen die geen versiering hadden. Het opzetten van het Friese oorijzer met de floddermuts is best lastig en moet met de nodige zorg gebeuren. Het was gebruikelijk dat de kanten muts volkomen strak het gezicht omsloot en er mocht geen enkel haartje onderuit komen.
Je hebt ze ook als kleine bol van kant, met een enkele of dubbele sierstrook, ook van kant, als rand aan de voorkant en tot de oren reikend. Dit type floddermutsen werden door vrouwen in de 18e eeuw gedragen.