Toverlantaarn
Een toverlantaarn is de voorloper van de episcoop, diaprojector en de filmprojector.
De toverlantaarn is waarschijnlijk uitgevonden door Christiaan Huygens rond 1654, maar mogelijk was uitvinder Leonardo da Vinci hem 150 jaar eerder hem al voorgeweest.
Wat bovengenoemde projectoren gemeen hebben is dat een lichtbron licht schijnt door een doorzichtige afbeelding of een gewone afbeelding via een spiegel en dat beeld vervolgens vergroot wordt door een lens waarna het beeld op een scherm of witte muur wordt geprojecteerd.
Bij een toverlantaarn was de lichtbron een kaars of olielamp. Om het licht te versterken werd er een holle spiegel gebruikt (vergelijkbaar met een zaklamp). Later werd er elektrisch licht gebruikt.
De afbeelding was met de hand geschilderd of getekend met transparante verf of inkt op een glasplaatje dat in het apparaat werd geschoven. Toen in de late 19e eeuw de fotografie ontstond, kon men de glasnegatieven gebruiken die eerst werden 'omgecontact'. Dat wil zeggen dat het negatief dat anders werd afgedrukt op papier, nu werd afgedrukt op eenzelfde lichtgevoelige glasplaat zodat een normaal doorzichtig (eerst nog zwart-wit) beeld ontstond. In feite was dit al een 'dia'.
Tot het einde van de twintigste eeuw werden diastroken in scholen gebruikt als lesmateriaal en geprojecteerd met een vergelijkbare projector, maar dan met elektrisch licht. De stroken hadden meerdere plaatjes met een boekje erbij waaruit de bijbehorende tekst kon worden voorgelezen. Een bekende leverancier van deze stroken was FIBO