Grote marene
| Grote marene Coregonus lavaretus | |||
|---|---|---|---|
|
| |||
| Bedreigd | |||
| Leefgebied | Midden- en Noordwest-Europa tot Siberië | ||
| Leefomgeving | rivieren, meren en zee | ||
| Behoort tot de | zalmachtigen (Salmoniformes), Zoetwatervissen, Zoutwatervissen, Beenvissen, Vissen | ||
| |||
Zie ook HoutingDe Grote marene (Coregonus lavaretus) wordt ook wel gewone witvis of Europese witvis genoemd. Komt in Nederland zeldzaam voor. Het behoort tot de zalmachtigen (Salmoniformes). Er zijn meer plaatselijke namen voor en de groepen lijken onderling iets verschillend te zijn, waarschijnlijk aangepast aan de omgeving. Het gaat hierbij om verschillende voedingsgewoonten, groeipatronen en migratiegedrag (trekgedrag).
Over het algemeen hebben ze een taps toelopend lichaam, een iets vooruitstekende bovenkaak en een vlezige rugvin die kenmerkend is voor de zalmfamilie. De snuit is kort en taps toelopend, een feit dat deze soort zich hiermee onderscheidt van de twee andere Noord-Europese Coregonus -soorten, de vendace (Coregonus albula) en de geïntroduceerde peled (Coregonus peled). De eerste heeft een uitpuilende onderkaak, terwijl bij de laatste de kaken even lang zijn. De rug is blauwachtig groen of bruinachtig, de zijkanten zilverachtig en de buik wit. De vinnen zijn donkergrijs. Deze vis wordt zelden meer dan 55 cm lang of zwaarder dan 2 kg.
De Grote marene voedt zich meestal met bodembewonende ongewervelde dieren of plankton. Grotere vissen halen ook insecten van het wateroppervlak en eten pootvis. Het broeden vindt plaats in het najaar tussen september en november, grotendeels afhankelijk van de watertemperatuur. Verschillende groepen in dezelfde delen van het water kunnen op verschillende tijdstippen paaien. Veel populaties in zeeën en meren hebben de neiging om stroomopwaarts te trekken om te paaien, maar andere populaties blijven zelfs tijdens het broeden in meren of de zee.