Kofschip (schip)
Werk in uitvoering! Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt. Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren. De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel. Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken. |
Dit artikel is nog niet af. |
Een kofschip is een historisch type zeilschip dat in de 18e en 19e eeuw werd gebruikt voor de kustvaart voor de kust van België, Nederland en Duitsland. Een typisch kofschip had anderhalve mast met een grootzeil voorzien van een gaffel en spanker en een of twee vierkante zeilen in het grootzeil. Een spanker is een kleiner "grootzeil" dat achter de achterste mast wordt gehesen en helpt bij het overstag ofwel door de wind gaan. Het wordt ook wel een duwzeil genoemd. De romp was mollig met een vlakke bodem en een sterk afgeronde, verhoogde boeg en achtersteven. Kleinere kofschepen konden worden uitgerust met zwaarden. Doordat de kofschepen weinig diepgang hadden, waren ze vooral geschikt voor de binnenvaart in ondiepe wateren.
Het kofschip was was eind 17e eeuw in Nederland ontwikkeld. Kleiner dan de fluit, de afgeronde boeg en achtersteven zorgden echter voor meer opbergruimte aan boord. Dit maakte het een populair type dat een toenemende dienstverlening gaf.
Kofschepen werden door scheepvaart kenners vaak tot de galiots gerekend omdat de verschillen heel klein zijn: de galiot werd als slanker en dus eleganter beschouwd. Op het kofschip zou tussen de twee masten een dekhuis kunnen worden geplaatst dat plaats zou bieden aan maximaal twaalf bemanningsleden. De typische afmetingen zijn beschreven als "24,40 m lang, 6,40 m en 3,35 m diep". Latere versies konden een schoener- of galeas-tuigage hebben.
Het woord is bekend van het taalkundige ezelsbruggetje 't Kofschip.