Boer
Een boer werkt op een boerderij. Vroeger bij de Romeinen waren de boeren heel belangrijk voor de edelen omdat ze zorgden dat mensen konden eten. Landbouwsamenlevingen, ook wel agrarische samenlevingen genoemd, ontstonden rond 11.000 voor Christus op allerlei verschillende plekken in de wereld. Men gaf het jagersbestaan op, om op een plek (veelal een gehucht of dorp) te gaan boeren. Voor het eerst gebeurde dat in de Vruchtbare Sikkel, wat we nu kennen als Syrië.
De vrouw van de boer heet de boerin. Hun kinderen helpen vaak mee op de boerderij - één van de zonen neemt vaak de boerderij over van hun vader, maar tegenwoordig gaan de kinderen van de boer en de boerin vaak wat anders doen. Er zijn nu in Nederland dan ook veel minder boeren dan er vroeger waren.
Je hebt verschillende soorten boeren zoals;
- een landbouwer
- een veeteler
- een akkerbouwer
- een fruitteler
- een kippenboer
Sprookjes
Boeren en boerinnen spelen ook vaak een rol in een sprookje. Daarbij ook de boerenknecht of de boerenmeid. Veelal staan ze voor de eenvoud, de onderdanige figuur. In de tijd van de kastelen (de middeleeuwen, de tijd dat de sprookjes ook ontstonden), behoorden de boeren vaak tot de horigen. De kasteelheer bezat het omliggende boerenland en de boeren moesten voor de aanvoer van het eten van het land zorgen. In ruil daarvoor kregen ze bescherming van de kasteelheer.