Dikkopje
Dikkopje Pomatoschistus minutus | |||
---|---|---|---|
Niet bedreigd | |||
Leefgebied | Europese wateren van de Oostzee via de Middellandse Zee en in de Zwarte Zee | ||
Leefomgeving | zandige of modderige gebieden van kustwateren op een diepte van 4 tot 200 meter | ||
Behoort tot de | Baarsachtigen (Perciformes), zoutwatervissen, Beenvissen, Vissen | ||
|
Het Dikkopje of de zandgrondel (Pomatoschistus minutus), is een vissoort met straalvinnen die inheems is in zee en brakke wateren, Europese wateren van de Oostzee via de Middellandse Zee en in de Zwarte Zee. Het komt voor in zandige of modderige gebieden van kustwateren op een diepte van 4 tot 200 meter. Deze soort kan een lengte van 11 cm bereiken. Deze soort wordt soms gehouden in vijvers. Het dikkopje is zandkleurig, met donkerdere markeringen aan de zijkanten en een roomwitte onderkant. In het broedseizoen heeft het mannetje een blauwe vlek aan de achterkant van de eerste rugvin , geringd met wit. De vis heeft een slank lichaam en de kop is ongeveer een kwart van de totale lengte.
Beschrijving
Het dikkopje heeft twee rugvinnen met een grotere opening daartussen dan de brakwatergrondel (Pomatoschistus microps), de voorste bestaat uit zes zachte stekels en de achterste acht tot elf zachte stralen. De buikvinnen zijn versmolten met de anaalvinnen. Er zijn 58 tot 72 schubben langs de zijlijn en deze schubben zijn wat kleiner dan die van de brakwatergrondel. De staartvin is afgerond. Bij mannetjes is er een opvallende donkere vlek op de voorste rugvin en bij beide geslachten is er een zwarte vlek op de staartwortel. De algemene kleur is zandbruin met onduidelijke donkere vlekken en tekeningen op de rug en donkere strepen op de bleke vinnen. De kleur van het mannetje wordt donkerder tijdens het broedseizoen en zijn vinnen worden meer gekleurd. De gemiddelde grootte is ongeveer 4 tot 5 cm.
Het dikkopje leeft normaal op grotere diepte dan de brakwatergrondel. Het voedt zich met kleine ongewervelde dieren die op de zeebodem leven, zoals kreeftjes. Hij is goed gecamoufleerd (heeft goede schutkleuren) en ligt roerloos op de bodem te wachten tot zijn prooi nadert. Hij broedt in de zomer, waarbij het mannetje een nest bouwt, meestal onder een schelp (die indien nodig kan worden omgedraaid). Aan de onderzijde hiervan legt het vrouwtje de eieren.