Kolenfornuis
Een kolenfornuis is een ouderwets fornuis en kooktoestel dat normaal gesproken kolen als brandstof gebruikt, hoewel het soms ook gestookt wordt (werd) met brandhout of turf. Het is volledig gemaakt van (giet)ijzer met verfijningen zoals branders en een oven, en sommige hebben een ingebouwde warmwatertank.
Ze werden gebruikt van het begin van de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw. In die periode begint men de keuken als een apparte ruimte in te richten. Daarvoor maakte de schouw of openhaard nog deel uit van de woonkamer in de meeste huizen. De kachel was zowel de warmtebron als een kooktoestel. Nog altijd wordt een groot fornuis een kachel genoemd door de beroepskoks. De grotere herenhuizen, hadden vaak tot dan toe al wel een afzonderlijke keuken onderin het huis, waar het personeel (bedienden) de maaltijden gereed maakten en verbleven.
Vanaf de jaren 1826 deed het gasfornuis haar intrede en deze was in 1920 al het meest gebruikte kooktoestel in de meeste huishoudens.
Werking kolenfornuis
Het kolenfornuis bestaat normaal gesproken uit een vierkant of rechthoekige ijzeren 'doos' - vaak geëmailleerd - op pootjes. Onder het bovenblad had je het feitelijke fornuis (op de foto links) en ernaast een oven (rechts). De kachel had verschillende deuren onder elkaar, één voor de brandstoftoevoer en de andere voor het opvangen van de as (de aslade). Het heeft drie compartimenten (ruimtes), waarvan één voor de verbranding, een middelste voor de brandstof (komfoor) en een onderste waar de as naar beneden valt (aslade).
Wat je nu een kookpit zou noemen op het bovenblad waar je de pan op zet, was een ronde afneembare brandstoftoevoermond, met een aantal gietijzeren ringen die in elkaar pasten. Die ringen dienden als deksel voor het kookgat (soms waren er meer kookgaten), waarvan de afmetingen van het gat (vuurmond) waar de pan boven staat aangepast kon worden. Dit deed men door de losse ringen weg te halen of toe te voegen afhankelijk van de groote van de te verwarmen pan of braadpan. Het bovenblad of de bakplaat is meestal omringd door een metalen reling om te voorkomen dat je kleding verbrandt aan de hete kacheloppervlakken. Soms bevatte het ook een warmwatertank.
De kachel had aan de achterzijde een schoorsteen die de rook naar buiten afvoerde. Naast de regeling van de luchtinlaat door de aslade open of dicht te zetten, was er soms nog een regeling van de rookafvoer door middel van een metalen klep in de schoorsteenbuis. De schoorsteen, kon hiermee geheel of gedeeltelijk, naar believen worden afgesloten. Je regelde hiermee in feite de trek van de schoorsteen en daarmee het aanwakkeren of juist het smoren van het vuur.
In sommige modellen bevond zich in de ruimte voor de brandstof (komfoor) een soort boiler (watertank) en die warm water leverde voor schoonmaak doeleinden; Dit water circuleert door de zogeheten thermische trek. Doormiddel van een warmtewisselaar gebruikte men het om een netwerk van radiatoren (wat je nu de centrale verwarming of CV noemt) te voeden met verwarmd water en kon men hiermee de woning verwarmen. Maar dit laatste systeem was niet erg bevredigend omdat het op koude dagen de prestaties van de keuken aanzienlijk verminderde. Vandaar dat men later een extra verwarmingsketel maakte voor de centale verwarming.