Televisie
Over dit artikel en/of onderwerp bestaat er ook een portaal! Klik hier om het portaal te bekijken! |
Televisie (van tele = ver en visie = zien) is de techniek om bewegende beelden te kunnen zenden en ontvangen. Een televisietoestel, een toestel dat bewegende beelden kan ontvangen, wordt zelf ook wel een "televisie" (of "tv") genoemd.
De Nipkowschijf
In 1884 patenteerde de Duitser P. Nipkow (1860-1940) een systeem voor het zenden en ontvangen van bewegende beelden: de zgn. Nipkowschijf (later door anderen geperfectioneerd). Dat was een sneldraaiende, cirkelvormige schijf waarin spiraalvormig een groot aantal gaatjes waren aangebracht. Een lichtstraal door de gaatjes tastte het uit te zenden beeld af, waarbij elk gaatje een beeldlijn trok. Een achter de schijf geplaatste fotocel zette de hoeveelheid doorgelaten licht om in elektrische spanning. Deze spanning werd vervolgens uitgezonden en stuurde een lamp aan, die via een tweede Nipkowschijf een beeld projecteerde. Dit systeem was dus elektromechanisch.
De eerste uitzendingen
De door een andere Duitser, F. Braun (1850-1918) uitgevonden beeldbuis was de eerste aanzet tot geheel elektronische televisie. In 1935 vonden in Berlijn de eerste geregelde televisie-uitzendingen ter wereld plaats. In 1937 volgde Frankrijk. In Nederland was er pas na de Tweede Wereldoorlog televisie. Eerst experimenteel door Philips, en vanaf 1951 door de radio-omroep. Alleen in zwart-wit. En er was maar één net. Je had dus alleen één zender waar je naar kon kijken. Er werd maar een paar dagen in de week uitgezonden, en dan nog alleen 's avonds. Dinsdagavond was er een oude film te zien, donderdagavond een toneelstuk en zaterdagavond was er amusement of een quiz. In 1958 bedroeg het aantal zenduren 12 per week. Maar de zendtijd nam steeds meer toe en in 1964 kwam er een tweede net bij. In 1967 volgde kleurentelevisie.
Eind Jaren 70/begin Jaren 80 werd overal kabeltelevisie ingevoerd. Voor die tijd had iedereen een eigen tv-antenne op het dak om de uitzendingen te ontvangen. Er ontstonden hele "antennewouden". Die konden nu weg.
Met de komst van de kabeltelevisie nam ook het aantal zenders toe. Nu kon je ook buitenlandse zenders ontvangen. Dat kon vroeger alleen als je bij de grens met Duitsland woonde. Daar hadden ze hetzelfde beeldlijnenstelsel en kon je dus de Duitse televisie zien. Of anders als de atmosferische omstandigheden gunstig waren. Dan kon het gebeuren dat je dagenlang stierenvechten uit Spanje kon zien. Maar meestal bleef het tv-kijken beperkt tot Nederland 1 en later 2.
Beeldbuis en lcd-scherm
Tot een jaar of tien geleden waren alle televisies uitgerust met een glazen beeldbuis. In het begin was deze vrijwel rond, maar werd steeds hoekiger en vlakker. De toch al loodzware beeldbuis werd nog zwaarder toen begin Jaren 90 breedbeeldtelevisie werd ingevoerd. Het beeld op de glazen beeldbuizen werd opgebouwd uit horizontale beeldlijnen, die van land tot land verschilden. Hoe meer beeldlijnen, hoe scherper beeld. In Nederland bedraagt het aantal beeldlijnen 625. Elke lijn bestaat weer uit gekleurde puntjes licht. Eerst nog zwart/wit, of beter gezegd het lichtpuntje gaat aan en uit. Bij de kleurentelevisie heb je voor elk lichtpuntje drie kleuren nodig: rood, blauw en groen. Dat licht moet je mengen. Met die kleuren kun je andere kleuren licht maken. Het beeldscherm is de platte kant van een grote buis. Tegen de achterkant zit een laag fluorescerende verf. Aan de andere kant van de beeldbuis zit een punt, de hals. Daarin zit het elektronenkanon. Dit schiet elektronenstralen af in de richting van het beeldscherm. Als de elektronenbundels tegen de fluorescerende verf aan schijnen worden ze omgezet in die puntjes licht. De puntjes lichten dan dus op. De snelheid en manier waarop de elektronenbundels de puntjes raken maken het uiteindelijke beeldpatroon.
Helemaal vlak werd de beeldbuis echter nooit. En door de uitstulping aan de achterzijde (het elektronenkanon) was een vlakke televisie uitgesloten. Rond de laatste eeuwwisseling verschenen de eerste lcd-schermen, eerst voor computers, daarna op groter formaat voor televisie. Ze waren zo goed als vlak, en hooguit een paar centimeter dik. Het beeld was daarbij niet opgebouwd uit beeldlijnen, maar uit puntjes (pixels). Werd bij de beeldbuis een puntje op de beeldlijn opgelicht op het scherm door het elektronenkanon, nu zitten er op het scherm zelf kleine lichtbronnen, de Liquid Crystal Diodes (LCD's), een soort mini lampjes. De beeldkwaliteit kwam echter pas goed tot haar recht toen het zendersignaal digitaal werd, zoals bij een computer. De beeldkwaliteit werd nog verder vergroot toen de zogenaamde hdtv haar intrede deed.