Werkwoord
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Een werkwoord is een heel belangrijk iets voor de taal. Schrijf je loopt nou met een t of een d?
De 3 belangrijkste tijden zijn: Tegenwoordige Tijd (t.t.), Verleden Tijd (v.t.) en Voltooide Tijd.
Hier zie je een paar regels en feiten:
- De ik-vorm is de stam
Voorbeeld:
- Tegenwoordige tijd:
- Ik loop: de ik-vorm van lopen is loop, dus loop is de stam
- Jij loopT
- Hij loopT
- Wij lopen
- Jullie lopen
- Zij lopen
- Verleden tijd:
- Ik liep
- Jij liep
- Hij liep
- Wij liepen
- Jullie liepen
- Zij liepen
- Voltooide Tijd:
- Ik heb gelopen
- Jij hebt gelopen
- Hij heeft gelopen
- Wij hebben gelopen
- Jullie hebben gelopen
- Zij hebben gelopen
Alleen bij de laatste is het werkwoord altijd hetzelfde.