Pruikentijd
Iemand vindt dat de inhoud van dit artikel ingevoegd zou moeten worden in Franse tijd. Als de tekst wordt ingevoegd, wordt dit artikel een doorverwijzing. |
De Pruikentijd is niet zo bekend als de 17e eeuw. In die Gouden Eeuw was Amsterdam'het centrum van de Europese handel. De stad groeide daardoor steeds meer. Aan de grachten werden door Amsterdamse kooplieden prachtige huizen gebouwd. Hieraan kun je nu nog zien dat ze erg rijk waren. In de pruikentijd werd dat wat minder. Hamburg,en Londen bijvoorbeeld werden ook belangrijke handelssteden. Maar Amsterdam bleef een belangrijke stad, want hier was het geld te leen dat de andere landen soms erg hard nodig hadden. En geld betekende ook macht. De pruikentijd heette zo omdat in die tijd de regenten en de belangrijke mensen pruiken droegen.
Het bestuur van ons land
Een koning was er niet in de pruikentijd. Ons land heette: Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De zeven Nederlandse provincies hadden elk een eigen bestuur: de Staten. De Staten van Holland regelden de zaken in hun provincie, en de Staten van Friesland deden dat in hun provincie. Voor zaken van algemeen belang kwamen de bestuurders van alle Staten regelmatig bij elkaar in Den Haag. Dan vergaderden de Staten-Generaal. Je zou deze algemene Statenvergadering een soort regering kunnen noemen van de hele Republiek. In de praktijk bleek het erg moeilijk om gezamenlijk besluiten te nemen. Dan moesten alle provincies het immers met elkaar eens zijn. En dat was vaak een probleem.
De Fransen komen
In april 1747 vielen Franse troepen Sluis binnen, een plaatsje in Zeeland. Het was oorlog! Zou heel Zeeland in Franse handen komen? Dat wilden de bestuurders van Zeeland niet! Om het Franse gevaar tegen te houden wilden ze gaan samenwerken met de andere provincies. Ze riepen prins Willem Friso uit tot stadhouder van Zeeland. Hij werd daarmee ook commandant van het leger en de vloot. In de overige provincies gebeurde toen hetzelfde. Niet van harte, want een stadhouder betekende dat de Staten de macht met hem moesten delen en dus zelf minder te vertellen kregen. Op de afbeelding zie je de Franse koning Lodewijk XVI.
De stadhouder
Willem IV was de eerste prins van Oranje die stadhouder werd over alle zeven provincies. Hij moest de Republiek verdedigen. De Franse legers trokken steeds dieper het land binnen. De verwachtingen waren hoog gespannen. De prins van Oranje was de redder in nood. Maar al gauw kwam de teleurstelling. De prins bleek geen knappe veldheer te zijn. Dat kon ook moeilijk anders: het leger was lange tijd verwaarloosd. De sterke vesting Bergen op Zoom werd door de Fransen ingenomen en verwoest. De weg naar het noorden lag nu open. Gelukkig zette de Franse koning niet door. Hij was na een jaar onderhandelen zelfs bereid om vrede te sluiten. Alle veroverde gebieden gaf Frankrijk weer terug. In de Republiek gingen de vlaggen uit. Toch waren sommige burgers niet echt blij. Nu werd alles weer als vroeger.
Ontevreden
Het volk was ontevreden. Er was minder werk in de bedrijven. Sommige mensen werden werkloos. Maar het ergste was dat de prijzen van het voedsel bleven stijgen. De prijzen konden niet omlaag omdat een gedeelte daarvan belasting was. Die moest worden afgedragen aan de belastingpachters. Meestal waren dit rijke kooplui die in hun stad of provincie veel macht hadden, omdat ze in het bestuur van de stad zaten. Ze maakten misbruik van hun positie, vroegen meer belasting dan nodig was en gaven mooie banen, die veel geld opleverden, aan elkaar of aan hun kinderen. Het volk klaagde.
Oproer
In 1748 begon een oproer in Friesland. Al snel verspreidde het zich naar de andere gewesten. In Haarlem, Leiden en Amsterdam ging het volk vreselijk tekeer. Voorname huizen werden geplunderd en de meubels, het goud en zilver werden in het water gegooid. Stadhouder Willem IV wilde graag een oplossing vinden voor de problemen, maar dat was erg moeilijk. Het lukte hem niet iedereen tevreden te stellen. De teleurstelling over Willem IV was daarom ook erg groot. In Leiden en Haarlem bleven de burgers aandringen op veranderingen. Ze wilden meer inspraak in het bestuur en betere belastingen. Willem IV stuurde troepen naar deze steden. Die herstelden met geweld de orde, maar de onrust en de rellen bleven. Toen Willem IV in 1751 onverwacht stierf, was niemand daar verdrietig om. De volgende stadhouder, Willem V, luisterde ook niet naar de wensen van de burgerij. Maar toen pikten de burgers het niet langer meer. Er kwam een grote opstand, een revolutie die Willem V niet kon bedwingen. In 1795 vluchtte deze stadhouder voorgoed het land uit. Hij was onze laatste stadhouder.
Buitenleven
In de zomermaanden verlieten de bestuurders en rijke burgers de drukke stad. Dan woonden zij graag in hun buitenplaats. Sinds de 17e eeuw was dat een goede gewoonte geworden. In de pruikentijd werden de buitenplaatsen steeds mooier. Aan de Vecht zie je nu nog hele mooie huizen in het water spiegelen. Sommige hadden een prachtige tuin.
Kinderen in de pruikentijd
Kinderen zagen er in die tijd uit als kleine volwassenen. Zij droegen (als ze van rijke afkomst waren) hoepelrokken. Als de kinderen zo'n twaalf jaar waren droegen ze bij speciale gelegenheden al gepoederde pruiken. Aparte leesboeken voor kinderen bestonden nauwelijks. Speelgoed was eerder om naar te kijken dan om mee te spelen. Buiten deden ze spelletjes als tollen, vliegeren, touwtje springen en knikkeren.