Logaritme: verschil tussen versies

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(aanvulling)
k (HTML corrections, replaced: <BR> → <br /> (6))
 
(4 tussenliggende versies door een andere gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
In 2<SUP>3</SUP> = 8 heeft 3 twee namen:<BR>
+
In 2<SUP>3</SUP> = 8 (willekeurig voorbeeld) heeft 3 twee namen:<br />
1. ten opzichte van het ''grondtal'' 2, daarvan is het de ''[[machtsverheffing|exponent]]'';<BR>
+
1. ten opzichte van het ''grondtal'' 2, daarvan is het de ''[[machtsverheffing|exponent]]'';<br />
 
2. ten opzichte van de ''macht'' 8, daarvan is het de '''logaritme'''.
 
2. ten opzichte van de ''macht'' 8, daarvan is het de '''logaritme'''.
   
Regel 6: Regel 6:
 
<SUP>2</SUP>log8 = 3 met het grondtal linksboven het woordje "log" of log<SUB>2</SUB>8 = 3 met het grondtal rechtsonder het woordje log. Deze laatste notatie zullen we hieronder niet gebruiken.
 
<SUP>2</SUP>log8 = 3 met het grondtal linksboven het woordje "log" of log<SUB>2</SUB>8 = 3 met het grondtal rechtsonder het woordje log. Deze laatste notatie zullen we hieronder niet gebruiken.
   
Algemeen: in a<SUP>b</SUP> = c is b de logaritme van c voor het grondstal a. We veronderstellen a ongelijk 1 en a en c > 0.
+
Algemeen: in a<SUP>b</SUP> = c is b de logaritme van c voor het grondstal a.
   
We schrijven <SUP>a</SUP>log b = c, want a<SUP>c</SUP> = b. Zo is:
+
We schrijven <SUP>a</SUP>log b = c, want a<SUP>c</SUP> = b. en veronderstellen a ongelijk 1 en a en b > 0. Zo is:
 
<sup>3</sup>log9 = 2, want 3<sup>2</sup> = 9.
 
<sup>3</sup>log9 = 2, want 3<sup>2</sup> = 9.
 
<sup>10</sup>log10 = 1, want 10<sup>1</sup> = 10.
 
<sup>10</sup>log10 = 1, want 10<sup>1</sup> = 10.
 
Of met oneigenlijke machten, d.w.z. dat de exponenten negatief, 0 of gebroken zijn.
 
Of met oneigenlijke machten, d.w.z. dat de exponenten negatief, 0 of gebroken zijn.
 
<sup>5</sup>log1 = 0, want 5<sup>0</sup> = 1.
 
<sup>5</sup>log1 = 0, want 5<sup>0</sup> = 1.
<sup>2</sup>log1/4 = -2, want 2<sup>-2</sup> = 1/4.
+
<sup>2</sup>log1/4 = -2, want 2<sup>−2</sup> = 1/4.
 
<sup>2</sup>log√2 = <sup>2</sup>log2<sup>1/2</sup> = 1/2.
 
<sup>2</sup>log√2 = <sup>2</sup>log2<sup>1/2</sup> = 1/2.
<sup>1/2</sup>log2 = -1 want (2<sup>-1</sup>)<sup>-1</sup> = 2.
+
<sup>1/2</sup>log2 = -1 want (2<sup>−1</sup>)<sup>−1</sup> = 2.
 
<sup>√2</sup>log2<sup>3/4</sup> = 1½, want ½ x 1½ = ¾.
 
<sup>√2</sup>log2<sup>3/4</sup> = 1½, want ½ x 1½ = ¾.
 
Algemeen: <sup>a<sup>m</sup></sup>log a<sup>mn</sup> = n.
 
Algemeen: <sup>a<sup>m</sup></sup>log a<sup>mn</sup> = n.
De vraag is dus steeds:<BR>
+
De vraag is dus steeds:<br />
tot welke macht moet men a<sup>m</sup> verheffen om a<sup>mn</sup> te krijgen? of <BR>
+
tot welke macht moet men a<sup>m</sup> verheffen om a<sup>mn</sup> te krijgen? of <br />
waarmee moet men m vermenigvuldigen om mn te krijgen?<BR>
+
waarmee moet men m vermenigvuldigen om mn te krijgen?<br />
 
Dat is n.
 
Dat is n.
   
Regel 26: Regel 26:
 
Omdat logaritmen niets anders zijn dan exponenten, moeten de eigenschappen van de machten, mits we voor "exponenten" overal "logaritmen" lezen, letterlijk doorgaan.
 
Omdat logaritmen niets anders zijn dan exponenten, moeten de eigenschappen van de machten, mits we voor "exponenten" overal "logaritmen" lezen, letterlijk doorgaan.
   
a<sup>p</sup> x a<sup>q</sup> = a <sup>p + q</sup>.<BR>
+
a<sup>p</sup> x a<sup>q</sup> = a <sup>p + q</sup>.<br />
 
De exponent van de eerste factor + de exponent van de tweede factor = de exponent van het product. Dus nu: de log van de eerste factor + de log van de tweede factor = de log van het product, bijvoorbeeld 16 x 64 = 1024. Voor 2 als grondtal is log 16 = 4
 
De exponent van de eerste factor + de exponent van de tweede factor = de exponent van het product. Dus nu: de log van de eerste factor + de log van de tweede factor = de log van het product, bijvoorbeeld 16 x 64 = 1024. Voor 2 als grondtal is log 16 = 4
 
en log 64 = 6, terwijl log 1024 = 10. Algemeen: log pq = log p + log q.
 
en log 64 = 6, terwijl log 1024 = 10. Algemeen: log pq = log p + log q.
Regel 32: Regel 32:
 
Op dezelfde wijze wordt aangetoond dat
 
Op dezelfde wijze wordt aangetoond dat
 
log p : q = log p - log q
 
log p : q = log p - log q
log p<sup>q</sup> = qlog p
+
log p<sup>q</sup> = q log p
 
log {{radic|p|q}} = 1/q log p.
 
log {{radic|p|q}} = 1/q log p.
   
Regel 57: Regel 57:
 
4x – 8 = x + 7 3x = 15 x = 15/3 = 5.
 
4x – 8 = x + 7 3x = 15 x = 15/3 = 5.
 
 
  +
Bewijs dat
  +
  +
log b
  +
<sup>a</sup>log b = ------
  +
log a .
  +
Oplossing:
  +
<sup>a</sup>log b = x
  +
a<sup>x</sup> = b
  +
log a<sup>x</sup> = log b
  +
x log a = log b
  +
log b
  +
x = -----
  +
log a.
  +
  +
Bewijs, dat
  +
<sup>a</sup>log b x <sup>b</sup>log c = <sup>a</sup>log c.
  +
Oplossing:
  +
log b loc c log c
  +
----- x ----- = ----- = <sup>a</sup>log c.
  +
log a log b log a
  +
 
Hieronder een voorbeeld van een vermenigvuldiging met behulp van de logaritmetafel. Bereken:
 
Hieronder een voorbeeld van een vermenigvuldiging met behulp van de logaritmetafel. Bereken:
 
3,241 x 231,8.
 
3,241 x 231,8.
Regel 71: Regel 92:
 
Zo wordt dus simpelweg vermenigvuldigen gereduceerd tot optellen, delen tot aftrekken, machtsverheffen tot vermenigvuldigen en worteltrekken tot delen! En dat is ook eeuwenlang gedaan in beroepen waarin veel gerekend moest worden zoals in de boekhouding, het verzekeringswezen, maar ook in allerlei technische vakken. Dat gebeurde met behulp van tabellen, de zogeheten logaritmetafels. Die gingen uit van het grondtal 10, want dat rekende makkelijker. De logaritmetafels zijn inmiddels vervangen door rekenmachines en spreadsheets, maar logaritmische algoritmen (= manier van rekenen) worden nog steeds toegepast zoals in de hedendaagse computertechniek.
 
Zo wordt dus simpelweg vermenigvuldigen gereduceerd tot optellen, delen tot aftrekken, machtsverheffen tot vermenigvuldigen en worteltrekken tot delen! En dat is ook eeuwenlang gedaan in beroepen waarin veel gerekend moest worden zoals in de boekhouding, het verzekeringswezen, maar ook in allerlei technische vakken. Dat gebeurde met behulp van tabellen, de zogeheten logaritmetafels. Die gingen uit van het grondtal 10, want dat rekende makkelijker. De logaritmetafels zijn inmiddels vervangen door rekenmachines en spreadsheets, maar logaritmische algoritmen (= manier van rekenen) worden nog steeds toegepast zoals in de hedendaagse computertechniek.
   
[[Categorie: Wiskunde]]
+
[[Categorie:Wiskunde]]

Huidige versie van 9 jan 2021 om 00:02

In 23 = 8 (willekeurig voorbeeld) heeft 3 twee namen:
1. ten opzichte van het grondtal 2, daarvan is het de exponent;
2. ten opzichte van de macht 8, daarvan is het de logaritme.

We kunnen ook zeggen: voor het grondtal 2 is de log van 8 gelijk aan 3, en schrijven 2log8 = 3 met het grondtal linksboven het woordje "log" of log28 = 3 met het grondtal rechtsonder het woordje log. Deze laatste notatie zullen we hieronder niet gebruiken.

Algemeen: in ab = c is b de logaritme van c voor het grondstal a.

We schrijven alog b = c, want ac = b. en veronderstellen a ongelijk 1 en a en b > 0. Zo is:

3log9 = 2, want 32 = 9.
10log10 = 1, want 101 = 10.

Of met oneigenlijke machten, d.w.z. dat de exponenten negatief, 0 of gebroken zijn.

5log1 = 0, want 50 = 1.
2log1/4 = -2, want 2−2 = 1/4.
2log√2 = 2log21/2 = 1/2.
1/2log2 = -1 want (2−1)−1 = 2.
√2log23/4 = 1½, want ½ x 1½ = ¾. 
Algemeen: amlog amn = n.

De vraag is dus steeds:
tot welke macht moet men am verheffen om amn te krijgen? of
waarmee moet men m vermenigvuldigen om mn te krijgen?
Dat is n.

Eigenschappen

Omdat logaritmen niets anders zijn dan exponenten, moeten de eigenschappen van de machten, mits we voor "exponenten" overal "logaritmen" lezen, letterlijk doorgaan.

ap x aq = a p + q.
De exponent van de eerste factor + de exponent van de tweede factor = de exponent van het product. Dus nu: de log van de eerste factor + de log van de tweede factor = de log van het product, bijvoorbeeld 16 x 64 = 1024. Voor 2 als grondtal is log 16 = 4 en log 64 = 6, terwijl log 1024 = 10. Algemeen: log pq = log p + log q.

Op dezelfde wijze wordt aangetoond dat

log p : q = log p - log q
log pq = q log p
log qp
= 1/q log p.

Voorbeelden:

log 2 = 0,30 en log 3 = 0,48. Hoeveel is log 6? En hoeveel log 5? (grondtal = 10).

Oplossing:

log 6 = log 2 x 3 = log 2 + log 3 = 0,30 + 0,48 = 0,78. 
log 5 = log 10/2 = log 10 – log 2 = 1 – 0,30 = 0,70.

Bereken:

2log(x + 7) = 2log(x – 2) + 2

Oplossing:

2log(x + 7) - 2log(x – 2) = 2.

Dus:

     x + 7                 x + 7
2log ----- = 2        22 = ------ = 4       
     x – 2                 x - 2

4x – 8 = x + 7  3x = 15   x = 15/3 = 5. 
         

Bewijs dat

         log b
alog b = ------ 
         log a .

Oplossing:

alog b = x
ax = b
log ax = log b
x log a = log b
    log b
x = ----- 
    log a.

Bewijs, dat

alog b x blog c = alog c.

Oplossing:

log b   loc c   log c
----- x ----- = ----- = alog c.
log a   log b   log a      

Hieronder een voorbeeld van een vermenigvuldiging met behulp van de logaritmetafel. Bereken:

3,241 x 231,8.

Berekening:

x = 3,241 x 231,8
log x = log (3,241 x 231,8)
log x = log 3,241 + log 231,8
log 3,241 = 0,51068 
log 231,8 = 2,36511 
            ------- +
log x =     2,87579
x = 751,3 (afgerond)    

Zo wordt dus simpelweg vermenigvuldigen gereduceerd tot optellen, delen tot aftrekken, machtsverheffen tot vermenigvuldigen en worteltrekken tot delen! En dat is ook eeuwenlang gedaan in beroepen waarin veel gerekend moest worden zoals in de boekhouding, het verzekeringswezen, maar ook in allerlei technische vakken. Dat gebeurde met behulp van tabellen, de zogeheten logaritmetafels. Die gingen uit van het grondtal 10, want dat rekende makkelijker. De logaritmetafels zijn inmiddels vervangen door rekenmachines en spreadsheets, maar logaritmische algoritmen (= manier van rekenen) worden nog steeds toegepast zoals in de hedendaagse computertechniek.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Logaritme&oldid=641359"