Werkwoord: verschil tussen versies
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
k (Wijzigingen door Nisjecool (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Gerarddummer) |
|||
Regel 40: | Regel 40: | ||
[[Categorie:Meer over taal]] |
[[Categorie:Meer over taal]] |
||
[[Categorie:Werkwoorden]] |
[[Categorie:Werkwoorden]] |
||
− | Uitleg werkwoordspelling |
||
− | |||
− | Heb je moeite met spelling? Het herkennen en schrijven van de persoonsvorm of het voltooid deelwoord? Dan hopen we dat we je op deze site kunnen helpen! |
||
− | Je krijgt uitleg over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, de persoonsvorm in de verleden tijd, het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord. Per onderdeeltje ga je steeds een aantal oefeningen maken en uiteindelijk kun je je kennis testen in een eindtoets. |
||
− | We wensen je veel succes en natuurlijk ook een klein beetje plezier, want spelling is lang zo stom nog niet als je het eenmaal snapt!! |
||
− | Er zijn 2 manieren om de pv te kunnen herkennen. |
||
− | 1. Maak de zin vragend. Op deze manier komt de pv vooraan te staan. |
||
− | 2. Bijvoorbeeld: Het meisje is erg slim. |
||
− | Is het meisje erg slim? |
||
− | Is de pv. |
||
− | Zorg er wel voor dat je altijd ALLE woorden uit de originele zin gebruikt. Je mag dus niet een woordje weglaten of toevoegen. |
||
− | 2. Verander de tijd in de zin. Dit betekent dat je van de tegenwoordige tijd verleden tijd maakt of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de pv |
||
− | Bijvoorbeeld: Het weer is morgen bijzonder lekker. (tt) |
||
− | Het weer was gisteren bijzonder lekker. (vt) |
||
− | De jongens speelden gisteren met elkaar. (vt) |
||
− | De jongens spelen vandaag met elkaar. (tt) |
||
− | In deze oefening krijg je zinnen waaruit je de pv moet herkennen. Je krijgt meerdere mogelijkheden en jij moet de juiste aanklikken. Bij elk antwoord krijg je te zien waarom het goed of fout is. Lees deze feedback goed! Succes. |
||
− | De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd |
||
− | De persoonvorm (pv) is ALTIJD een werkwoord. Je hebt verschillende vormen van de pv. Er is een gemakkelijk schema waarmee je de verschillende vormen kunt herkennen en maken. Leer dit schema goed uit je hoofd: het is de sleutel tot de juiste vorm van de pv in de tegenwoordige tijd (tt). |
||
− | Schema werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd (tt) |
||
− | enkelvoud Ond. |
||
− | 1e persoon ik stam |
||
− | 2e persoon jij/u stam+t |
||
− | 3e persoon hij/zij/het stam+t |
||
− | |||
− | meervoud |
||
− | 1e persoon wij hele ww |
||
− | 2e persoon jullie Hele ww |
||
− | 3e persoon zij hele ww |
||
− | |||
− | Zoals je in het schema ziet, krijg je in de tt in het enkelvoud altijd een t achter de stam behalve bij ik. Ik is echter niet de enige uitzondering. Kijk maar eens naar de volgende regel: |
||
− | Altijd een t achter de stam behalve bij ik en als je/jij (als het tenminste onderwerp is) erachter staat. |
||
− | Bijvoorbeeld: |
||
− | Ik loop naar school. |
||
− | Hij loopt naar school. |
||
− | Loop jij naar school? |
||
− | Je mag en kunt in de tegenwoordige tijd ALLEEN een t aan het werkwoord (ww) toevoegen. Dus NOOIT een d. Als er toevallig een d aan het einde komt, hoort deze d bij het werkwoord. |
||
− | Bijvoorbeeld: beïnvloeden, stam beïnvloed, 2e persoon stam + t beïnvloedt. Dit werkwoord eindigt op dt, omdat die d bij het werkwoord beïnvloeden hoort, maar we voegen er NOOIT een d aan toe. Dit is heel belangrijk om te onthouden!! |
||
− | Een gemakkelijk rijtje voor het schrijven van de pv is: |
||
− | o Zoek de stam hele ww min -en: antwoorden, vinden, wandelen |
||
− | o Is het enkelvoud (enkv) of meervoud (meerv)? |
||
− | o Is het tegenwoordige tijd (tt) of verleden tijd (vt)? |
||
− | In deze oefening krijg je zinnen waarin de pv nog niet in de juiste vorm staat. Het is de bedoeling dat jij die juiste vorm schrijft aan de hand van het hele werkwoord dat we erachter vermelden. Probeer het schema van de 1e, 2e en 3e persoon goed in je hoofd te hebben, dan is deze oefening veel gemakkelijker. Succes! |
||
− | Deze oefening zit hetzelfde in elkaar als de vorige oefening, alleen is het nu een tekstje. Lees de zinnen goed en gebruik het schema dat je nu zo ongeveer wel in je hoofd moet hebben. Succes! |
||
− | |||
− | De persoonsvorm in de verleden tijd |
||
− | Zojuist hebben jullie geleerd en geoefend hoe je de persoonsvorm in een zin kunt herkennen. Nu gaan we iets anders doen, want nu gaan we ons richten op de verleden tijd, waarbij we de werkwoorden indelen in sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden. |
||
− | Sterke werkwoorden in de verleden tijd zijn bijvoorbeeld lopen (liepen) en geven (gaven). |
||
− | Hierbij verandert de klinker alleen. Een ezelsbruggetje hierbij kan zijn, dat sterke werkwoorden “sterk” genoeg zijn om de klinker te veranderen, en geen –te / –ten of –de / -den als “ruggensteuntje” nodig hebben. |
||
− | We hebben dus alleen regels voor de zwakke werkwoorden. |
||
− | Bij de verleden tijd heb je bij zwakke werkwoorden de uitgangen -de, -den, -te, -ten (roeien-roeide-roeiden, fietsen-fietste-fietsten). |
||
− | Als je het woord in de verleden tijd uitspreekt, hoor je vanzelf of je –te of –de moet gebruiken. |
||
− | Wil je een werkwoord in de verleden tijd zetten, dan neem je hiervoor eerst de stam (= hele werkwoord min -en) Bijvoorbeeld: fietsen. |
||
− | Dan volgt: |
||
− | Als de zin enkelvoud is (ik, jij, hij, etc.), krijg je: stam + -de of –te, bijvoorbeeld: ik fietste. |
||
− | Is de zin meervoud (wij, jullie, zij, etc.), krijg je: stam + –den of –ten, bijvoorbeeld: wij roeiden. |
||
− | Ook als de stam al op een d of t eindigt, krijg je gewoon stam + -de, -den, –te, of –ten. |
||
− | Bijvoorbeeld: |
||
− | broeden verleden tijd: stam + -de, dus: ik broedde. |
||
− | lanterfanten verleden tijd: stam + -te, dus: hij lanterfantte. |
||
− | antwoorden verleden tijd: stam + -den, dus: jullie antwoordden. |
||
− | pesten verleden tijd: stam + -ten, dus: wij pestten. |
||
− | Uitleg samengestelde zinnen |
||
− | |||
− | Als jullie nu een persoonsvorm in een zin kunnen herkennen, zul je merken dat een zin ook meerdere persoonsvormen kan hebben. Een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin en bestaat uit kleinere delen. |
||
− | Bijvoorbeeld: Ik ga vanavond naar de televisie kijken omdat er een leuk programma komt. |
||
− | Gebruik om de persoonsvormen te vinden steeds de tijdproef. |
||
− | - Verander de tijd in de zin: |
||
− | Ik ging gisteravond naar de televisie kijken, omdat er een leuk programma kwam. |
||
− | Dan zie je dat er twee woorden noodzakelijk veranderen, namelijk ga en komt. Dit zijn dus de twee persoonsvormen. |
||
− | De andere manier, de zin vragend maken, is hiervoor niet zo geschikt. Kijk maar: |
||
− | Ga ik vanavond naar de televisie kijken, omdat er een leuk programma komt? |
||
− | Je ziet dat je er op deze manier maar één persoonsvorm uithaalt; gebruik deze manier dus niet! |
||
− | Samengestelde zinnen kun je vaak herkennen omdat ze beginnen met |
||
− | - verwijswoorden: dat, die, waarmee, waarop, waarin etc. |
||
− | - voegwoorden: omdat, als, en, want, wanneer, nadat etc. |
||
− | Kijk eens goed naar de volgende zin: |
||
− | Dat ik faliekant tegen dat plan was, heb ik gezegd tegen mijn vriendinnetje dat gewoon bij haar eigen standpunt bleef. |
||
− | Er staat twee keer dat in de zin; de eerste keer is het een voegwoord en de tweede keer een verwijswoord. Als je namelijk van vriendinnetje vriendinnetjes maakt, krijg je de zin: |
||
− | Dat ik faliekant tegen dat plan was, heb ik gezegd tegen mijn vriendinnetjes die gewoon bij hun eigen standpunt bleven. |
||
− | Het tweede dat is veranderd omdat het nu verwijst naar een meervoudig woord. |
||
− | Deze samengestelde zin bestaat dus uit drie delen en heeft dus ook drie persoonsvormen: |
||
− | 1. Dat ik faliekant tegen dat plan was, |
||
− | 2. heb ik gezegd tegen mijn vriendinnetje |
||
− | 3. dat gewoon bij haar eigen standpunt bleef. |
||
− | |||
− | Eindoefening pv |
||
− | In deze oefening ga je kijken of je de pv helemaal snapt! De oefening is wat moeilijk gemaakt, omdat je de tt en vt door elkaar moet vervoegen. Tip: als je het schema goed in je hoofd hebt zitten, wordt dit een eitje! Succes. |
||
− | HET VOLTOOID DEELWOORD |
||
− | Heb je moeite met het herkennen en het schrijven van het voltooid deelwoord (VD)? |
||
− | Niet getreurd! Hieronder vind je uitleg én oefeningen over hoe je het voltooid deelwoord kunt herkennen. Je gaat natuurlijk weer zelf aan de slag door oefeningen te maken. |
||
− | Zo neem je stap voor stap de regels nog eens door. Je zult merken dat er veel ‘Oh ja!’-momenten zijn! |
||
− | Je gaat dus eerst nog eens kijken hoe je een voltooid deelwoord kunt herkennen. |
||
− | Vervolgens gaan we met voltooid deelwoorden op –en aan de slag, hierna met voltooid deelwoorden op –t en als laatste met een voltooid deelwoord dat eindigt op –d. |
||
− | - Hoe herken je een voltooid deelwoord? |
||
− | * Een voltooid deelwoord kan eindigen op –en (bij sterke werkwoorden), op –d of op –t (bij zwakke werkwoorden). |
||
− | * Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge- (maar werkwoorden die beginnen met: be-, her-, ver-, ont-, en –ge krijgen vaak geen ge- meer). |
||
− | VOORBEELDEN |
||
− | 1. Ik heb dat tentamen maar net gehaald, ik had er dan ook niet zo heel hard voor gewerkt. |
||
− | 2. Hij heeft zich erg kwaad gemaakt, maar hij heeft zijn kalmte weer hervonden. |
||
− | • Bij een voltooid deelwoord hoort een hulpwerkwoord (hww). Dat zijn vormen van hebben, zijn of worden (heb, heeft, had, is, ben, werd, etc.) |
||
− | VOORBEELDEN |
||
− | 1. Froukje heeft (hww bij geslagen) haar vriend hard geslagen. |
||
− | 2. Jelle is (hww bij gereisd) naar Griekenland gereisd en hij heeft (hww bij gewerkt) daar hard gewerkt. |
||
− | 3. Bram wordt (hww bij geplaagd) dikwijls geplaagd. |
||
− | In deze oefening moet je het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord herkennen. |
||
− | In deze oefening moet je het voltooid deelwoord vinden en opschrijven. |
||
− | We hadden het net over sterke en zwakke werkwoorden. Wat waren dat ook alweer? |
||
− | Een sterk werkwoord is onregelmatig en krijgt een klankverandering in de verleden tijd. |
||
− | Deze woorden hebben al een vaste verleden tijd en voltooid deelwoord. Hier hoef je dus verder niks meer aan te vervoegen! |
||
− | VOORBEELDEN VAN STERKE WERKWOORDEN |
||
− | Werkwoord Verleden tijd Voltooid deelwoord |
||
− | 1. binden bond gebonden |
||
− | 2. kijken keek gekeken |
||
− | 3. lopen liep gelopen |
||
− | 4. staan stond gestaan |
||
− | 5. zwemmen zwom gezwommen |
||
− | 6. bedriegen bedroog bedrogen |
||
− | 7. nemen nam genomen |
||
− | Bij deze oefening oefen je het schrijven van sterke werkwoorden. |
||
− | • Een zwak werkwoord is regelmatig en het voltooid deelwoord eindigt dus op een –t of een –d. |
||
− | Hier kun je achterkomen door naar de pv in de verleden tijd te kijken. |
||
− | - Hoor je een –t in de verleden tijd, dan schrijf je het voltooid deelwoord ook met een –t |
||
− | VOORBEELDEN |
||
− | Werkwoord Verleden tijd Voltooid deelwoord |
||
− | 1. werken ik werkte ik heb gewerkt |
||
− | 2. rusten ik rustte ik heb gerust |
||
− | 3. pakken ik pakte ik heb gepakt |
||
− | 4. roken ik rookte ik heb gerookt |
||
− | |||
− | Met deze opdracht oefen je het schrijven van zwakke werkwoorden. |
||
− | |||
− | - Hoor je een –d in de verleden tijd, dan schrijf je het voltooid deelwoord ook met een –d |
||
− | VOORBEELDEN |
||
− | Werkwoord Verleden tijd Voltooid deelwoord |
||
− | 1. noemen ik noemde ik heb genoemd |
||
− | 2. branden ik brandde ik heb gebrand |
||
− | 3. reizen ik reisde ik heb gereisd |
||
− | 4. vertellen ik vertelde ik heb verteld |
||
− | Met deze opdracht oefen je het schrijven van zwakke werkwoorden. |
||
− | Is je iets opgevallen? |
||
− | De eerste oefening was alleen maar met –en (sterk), de tweede oefening was alleen maar met –t (zwak), en de derde oefening was alleen met een –d (zwak). |
||
− | EINDTOETS |
||
− | Om te kijken of je de verschillende vormen ook door elkaar kunt gebruiken, volgt hier een eindtoets over het voltooid deelwoord. |
||
− | Bij deze opdracht lees je een tekstje, de werkwoorden zijn gegeven. Je moet er een voltooid deelwoord van maken! Succes! |
||
− | Eindtoets 1 Eindtoets 2 |
||
− | 24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)[[Gebruiker:Nisjecool|Nisjecool]] 24 augustus 2011 18:46 (CEST) |
||
− | EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA-EXTRA |
||
− | Heb je moeite met werkwoorden uit het Engels? |
||
− | - Als de stam van het Engelse werkwoord eindigt op een klinker (in de uitspraak), krijgt de verleden tijd –de en eindigt het voltooid deelwoord op –d. |
||
− | barbecuen ik barbecue ik barbecuede ik heb gebarbecued |
||
− | lobbyen ik lobby ik lobbyde ik heb gelobbyd |
||
− | - Maak het woord ook weer langer, dan hoor je het: |
||
− | checken ik check ik checkte ik heb gecheckt |
||
− | racen ik race ik racete ik heb geracet |
||
− | deleten ik delete (ik dieliet) ik deletete ik gedeletet |
||
− | volleyballen ik volleybal ik volleybalde ik heb gevolleybald |
||
− | snookeren ik snooker ik snookerde ik heb gesnookerd |
||
− | managen ik manage ik managede ik heb gemanaged |
||
− | Opdracht |
||
− | 24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)24 augustus 2011 18:46 (CEST)[[Gebruiker:Nisjecool|Nisjecool]] 24 augustus 2011 18:46 (CEST) |
||
− | HET VOLTOOID DEELWOORD GEBRUIKT |
||
− | ALS BIJVOEGELIJK NAAMWOORD |
||
− | Het voltooid deelwoord kan als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. Het voltooid deelwoord staat dan voor een zelfstandig naamwoord. Het vertelt dus iets van een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, planten of dingen). |
||
− | • De standaardregel is dat het voltooid deelwoord wordt verlengd met een extra –e. |
||
− | VOORBEELDEN |
||
− | Voltooid deelwoord Bijvoeglijk naamwoord |
||
− | 1. Zijn namen zijn genoemd. De genoemde namen. |
||
− | 2. Hij heeft hard gewerkt. De gewerkte uren. |
||
− | 3. De pinda's zijn gebrand. De gebrande pinda's. |
||
− | 4. Hij heeft flink uitgerust. De uitgeruste zieke. |
||
− | Maar let op!! |
||
− | • Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, heeft altijd één –t of één –d. Je schrijft het dus zo kort mogelijk! |
||
− | 1. Het schip strandde. Het gestrande schip. |
||
− | 2. De fotograaf vergrootte de foto's. De vergrote foto's. |
||
− | 3. Hij beantwoordde de brief. De beantwoorde brief. |
||
− | • Zorg wel dat de uitspraak en de spelling blijven kloppen. |
||
− | 1. De bollen worden gepoot. De gepote bollen (je krijgt dus nooit gepoote of gepotte). |
||
− | 2. Het deeg wordt gekneed. Het geknede deeg ( je krijgt dus nooit gekneede of geknedde). |
||
− | 3. Het terrein wordt omgespit. Het omgespitte terrein (met één –t klinkt het als omgespiete). |
||
− | 4. De uitgave moet worden beknot. De beknotte uitgave (met één –t klinkt het als beknoote). |
||
− | • Bij sterke werkwoorden (die van klank veranderen in verleden tijd/ voltooid deelwoord) zijn voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord hetzelfde. |
||
− | 1. De prijs is geboden. De geboden prijs. |
||
− | 2. De pijnlijke plek wordt gewreven. De gewreven plek. |
||
− | Bij deze oefening moet je op zoek naar het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord. |
||
− | Om te kijken of je de voltooid deelwoorden en de bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden uit elkaar kunt houden, moet je de volgende oefeningen maken. Let op: het kan ook zijn dat er een ‘gewoon’ bijvoeglijk naamwoord bij zit! |
||
− | Opdracht 1 bv/vd Opdracht 2 bv/vd Opdracht 3 bv/vd |
||
− | Nu moet je zelf aan de gang! Je gaat nu oefenen door zelf de bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden te schrijven. |
||
− | LET OP: |
||
− | 1. Schrijf het zo kort mogelijk! |
||
− | 2. Houd spelling en uitspraak kloppend. |
Versie van 24 aug 2011 17:52
Een werkwoord is een heel belangrijk iets voor de taal. Schrijf je loopt nou met een t of een d?
De 3 belangrijkste tijden zijn: Tegenwoordige Tijd (t.t.), Verleden Tijd (v.t.) en Voltooide Tijd.
Hier zie je een paar regels en feiten:
- De ik-vorm is de stam
Voorbeeld:
- Tegenwoordige tijd:
- Ik loop: de ik-vorm van lopen is loop, dus loop is de stam
- Jij loopT
- Hij loopT
- Wij lopen
- Jullie lopen
- Zij lopen
- Verleden tijd:
- Ik liep
- Jij liep
- Hij liep
- Wij liepen
- Jullie liepen
- Zij liepen
- Voltooide Tijd:
- Ik heb gelopen
- Jij hebt gelopen
- Hij heeft gelopen
- Wij hebben gelopen
- Jullie hebben gelopen
- Zij hebben gelopen
Alleen bij de laatste is het werkwoord altijd hetzelfde.