Leerlooien
Leerlooien is het proces waarbij huiden van dieren worden behandeld om leer er van te maken. Een leerlooierij is de plaats waar de huiden worden verwerkt.
Het looien van dierenhuid tot leer voor tassen en schoenen omvat een proces dat de eiwitstructuur van de huid voor altijd verandert, waardoor deze duurzamer en minder vatbaar voor ontbinding (vergaan) wordt, en mogelijk ook kleurt.
Voor het looien worden de huiden eerst onthaard, ontvet, ontzout en geweekt in water gedurende een periode van zes uur tot twee dagen. Historisch gezien werd dit proces gezien als een schadelijke of "stinkende bezigheid" en verbannen naar de buitenwijken van de stad.
Vroeger gebruikte men bij het looien tannine, een zure chemische verbinding waaraan het looiproces zijn naam tanen ontleent, afgeleid van de bast van meestal eikenbomen. Tanen werd en wordt bij een taanderij gebruikt om zeil, netten en touw bestendiger te maken tegen verrotting. Een alternatieve methode, ontwikkeld in de 19e eeuw, is chroomlooien, waarbij chroom-zouten worden gebruikt in plaats van natuurlijke tannines. Tannine is ook de stof die de zurige smaak aan wijn geeft.
Geschiedenis
Oude beschavingen gebruikten leer voor waterzakken, tassen, tuig, boten, harnassen, pijlkokers, zwaardschedes, laarzen en sandalen. Het looien werd uitgevoerd door de inwoners van Mehrgarh in Pakistan tussen 7000 en 3300 v. Chr. Rond 2500 v. Chr. begonnen de Sumeriërs (Zuid - Mesopotamië, het huidige Zuid-Centraal Irak) leer te gebruiken op wagenwielen, bevestigd met koperen spijkers.
Huiden kwamen meestal aan bij de leerlooierij en droogden stijf en vuil met aarde en bloed. Ten eerste weekten de oude leerlooiers de huiden in water om ze schoon te maken en zachter te maken. Daarna stampten en schuurden ze de huid om eventueel achtergebleven vlees en vet te verwijderen. Haar werd verwijderd door de huid in de urine te weken, het te bewerken met een alkalisch kalkmengsel, of gewoon de huid enkele maanden laten bederven en vervolgens in een zoutoplossing dompelen. Nadat het haar was losgemaakt, schraapten de leerlooiers het eraf met een mes of schraper. Zodra het haar was verwijderd, behandelde de leerlooiers het materiaal door het te "betten" (verzachten) waarbij mest in de huid werd gestampt of de huid werd geweekt in een oplossing van dierlijke mest of gier (poep). Dit was een gist- of fermentatie proces dat afhankelijk was van enzymen die werden geproduceerd door bacteriën in de mest. Men gebruikte hiervoor vaak honden- of duivenmest.
Historisch gezien gebruikte het eigenlijke looiproces plantaardig looistoffen. In sommige variaties van het proces werd cederolie, aluin of tannine als looimiddel op de huid aangebracht. Als de huid werd uitgerekt, zou deze vocht verliezen en het middel opnemen.
Na de invoering in de geneeskunde van het weken van hechtdraden van darmen in een chroom-oplossing na 1840, werd ontdekt dat deze methode ook met leer kon worden gebruikt en werd het daarom overgenomen door leerlooiers. Dat scheelde enorm in de stank.
Welke looistof er ook gebruikt wordt, het is milieuvervuilend.