Gebruiker:Demoor/Woordenschatportaal/Groep1

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Basiswoorden groep 1

aaien aan aan de beurt aan de hand aandoen aankijken aankleden (zich) aankomen (aanraken) aantrekken aanwijzen aap aardappel acht achter (na) achteruit af (klaar) af (plaats) afgelopen afmaken afspreken al alle allebei alleen allemaal alles als (indien) als (zoals) alsjeblieft / alstublieft altijd ander(e) anders (verschillend) andersom appel arm (lichaamsdeel) auto au avond baard baby bad bak bal ballon banaan bang bank bed bedenken bedoelen been (lichaamsdeel) beer beest beetje beginnen begrijpen bek beker bel bellen (opbellen) beneden berg bewaren bewegen bezig bij (voorz.) bijna bijten bijvoorbeeld bil(len) binnen blad / blaadje (boom) blad / blaadje (papier) blaffen blauw blazen blij blijven bloed bloem blok bloot boek boef boer boerderij bol (rond) boodschappen boom boos boot bord (eten) / bordje bord (school / keuze) bos (bomen) boter boterham botsen bouwen bouwhoek boven bovenop brand breken brengen brief bril broek broer brood / broodje bruin buik buikpijn buiten bus (vervoer) cadeau / cadeautje cent chips chocola(de) chocomel / chocomelk / chocolademelk clown computer circus cirkel daar daarna daarom dadelijk dag (etmaal) dag (groet) dak dan (tijd) dan (daarna) dan (vergelijking) dank je (wel) dansen das (sjaal) dat / dit dat (voegwoord) deken deksel denken (aan) deur deze dezelfde dicht dichtbij die diep dier dierentuin dik ding doei / doeg doek / doekje doen dokter donker, donkerder, donkerst dood door doorgaan doorheen doorspoelen doos dop dorst douche draad / draadje draaien dragen drie driehoek drinken drogen dromen droog drop / dropje druk (niet rustig) drukken duidelijk duim dun duren durven dus duur duwen echt (heus) één eend eens eerste eerst ei eigen eigenlijk eindelijk elastiek elk elkaar emmer en eng er er … uitzien eraan erbij erg (heel) erg (vervelend) ergens erin erop eruit ervan eten even (tijd) even groot even klein even veel feest fiets fietsen fijn film fles fluisteren fluit fluiten foto fout friet / frietjes gaan (naar) gang garage gat gauw gebeuren gebruiken geel geen geit gek geld geloven (aannemen) geluid gelukkig (ge)makkelijk genoeg gevaarlijk geven gewoon gezellig gezicht (hoofd) gieter giraf gisteren glas (drinkglas) glijbaan glijden goed, beter, best goedkoop goed zo! gooien gordijn goud graag, liever, liefst grap gras grijs groeien groen groep grond (bodem) groot haakje haan haar (bez.vnw) haar (pers.vnw) haar / haren hai / hoi halen half hallo hand handdoek hangen (ergens aan) hap / hapje happen hard (voelen) hard (roepen, slaan) hard (snel) hebben helpen (bijstaan) heel (erg) heel (volledig) heen heen en weer heerlijk heet hek heleboel helemaal helpen hem hemd hen (pers.vnw) herfst hert het klopt het regent het sneeuwt het waait heten hetzelfde hier hij / ie hijskraan hoe hoed hoek hoera hoesten hoeveel hoeven hok hol (znw) hollen
hond hoofd hoog hoor (tussenw.) horen (luisteren) horen bij houden (hebben) houden van hout huilen huis hun hut idee ieder iedereen iemand iets (ding) iets (een beetje) ijs (winter) ijsje ik in (plaats) in (tijd) is ja jaar jammer jarig jas jawel jij / je je / jouw jong jongen jou juf(frouw) jullie jurk kaars / kaarsje kaart / kaartje kaas kabouter kachel kam kamer kammen kant (rand) kant (richting) kapot kapotmaken kapper kapstok kar kast kat kauwgom keel keer kennen ketting keuken keurig kiepen kietelen kiezen kijken kikker kind kip kist klaar klap klappen klas kleed klei kleien klein kleren kleur kleuren (ww) klimmen klinken klok kloppen (aankloppen) knap knie knijpen knikken knikker knippen knoeien knoop (jas) knoop (veter) knop / knopje koe koek / koekje koelkast koffie koken komen konijn koning koningin kop (van dier) kop / kopje kopen kort koud kraal kraan krant krassen kriebelen krijgen krijtje kring krokodil kruipen kuiken kunnen kus / kusje kussen (znw) kwast kwijt laars / laarzen laat laatst lachen lam / lammetje lamp / lampje land lang langs langzaam laten later lawaai leeg leeuw leggen (neerleggen) lego lekker lekkers lepel letter lente leren (iets) leuk lezen licht / lichtje liedje lief liggen (horizontaal) liggen (bevinden) lijken op lijm lijn likken limonade lip lolly lopen los loslaten lucht luier luisteren lukken / het lukt lusten maan maar (doch) maken (vervaardigen) mama / ma / mam man mand meedoen meegaan meisje melk meneer mens merken mes met meteen mevrouw middag mij mijn mis misschien moe moeder moeilijk moeten mogen mol mond monster mooi morgen (ochtend) morgen motor muis muts muur muziek na (tijd) naam naar (richting) naartoe naast nacht nadenken nagel nat natuurlijk nee neerleggen neerzetten nek nemen nest netjes neus niemand niet niets / niks nieuw nodig hebben / zijn noemen nog (steeds) nooit noot / nootje nou / nu nummer of ok (okee) olifant om te om de beurt oma omdat omdraaien omgooien omhoog omvallen onder (beneden) onderbroek onderin ons oog ook oom oor op (het is op) op (voorz. plaats) op en neer opa opbellen opdrinken opeens open openmaken opeten ophangen ophouden opletten opruimen opsteken opzetten (van muts) opzij op z’n kop oud (jong) over overal overgeven (spugen) overheen paar (enige) paard paars paddestoel pakje / pak (doos, pakket) pakken (nemen) pan pang pannenkoek pap papa / pa / pap papier pas (kort geleden) passen (maat) patat peer pen pet piepen pijn pijp (buis) pil pinda pindakaas plaat / plaatje plaats (plek) plagen plakken plant plas (urine) plassen plat pleister plek plons plotseling poep poepen poes poetsen politie poort poot (dier) pop poppenhoek (huishoek) poppenkast portemonnee pot / potje (plassen) potlood prachtig praten precies (exact) prik prikken prima proberen prullenbak punt (potlood) puzzel puzzelen pyjama raam raar radio rand regen rennen reus riem
rietje rij rijden rijst ring rits roepen (geluid) roeren rok rollen rommel rond (vorm) ronddraaien rood roze rug ruiken rustig ruzie samen sap schaap schaar schelp schep scheppen scherp scheuren schieten (met iets) schijnen / de zon schijnt schoen schommel school schoon schoonmaken schoot schoppen schotel / schoteltje schreeuwen schrijven schrikken schudden sinaasappel sla slaan slap slak slang (dier) slapen slecht slee sleutel slim slinger slok / slokje snappen sneeuw snel snijden snoep / snoepje snor soep sok soms soort speelgoed speen spel (spelen) spelen spiegel spin springen spugen spullen staan (bevinden) staan (overeind) start stap stappen steeds steen steken (plaatsen in) stekker stempelen step ster sterk sticker stift stil (geluid) stoel stoep stok stom (dom) stop stoppen (stilstaan) stoten stout straat strak straks streep strik stuk (kapot) stuk / stukje stuur suiker T-shirt taart tafel tak tand tandenborstel tandpasta tante tas te groot te klein te hoog teen tegelijk tegen (plaats) tekenen tekening telefoon televisie / tv tellen tent terug terugbrengen teruggeven terwijl thee thuis tien tijd tijger tik (klap) toch toen toeter tomaat tong toren tot touw / touwtje traan tram trap (ladder) trein trekken trommel (muziek) trui tuin tussen twee u uil uit (afkomstig) uitdoen (kleren) uittrekken (kleren) uur vaak vaas vader vakantie vallen van (bezit) vandaag vangen varen varken vast (zeker) vast(houden) vechten veel, meer, meest vegen ver, verder, verst ver weg verder (voorts) verdrietig verdwijnen verf vergeten verhaal verjaardag verkeerd verkouden verstaan verstoppen vertellen verven veter vier vieren vies (vuil) vijf vinden (mening) vinden (terug) vinger vis vlag vlees vlieg vliegen vliegtuig vlinder vlug voelen voet voetbal voetballen vogel / vogeltje vol volgend volgens voor voordat voorlezen voorzichtig vorig vork vos vouwen vrachtauto vragen vriend / vriendje vrouw vuur waar waar (echt) waarheen / waar naartoe waarom wachten wagen / wagentje wakker wang wanneer want (voegw.) want (handschoen) warm wassen wat water wc wc-papier we / wij week weer (nog eens) weer (znw) weg (znw) weg (bijw.) wegleggen wei weinig, minder, minst wel welk welterusten wereld werk / werkje werken weten wie wieg wiel wijzen willen wind winkel winter wip wit wolf wolk wonen woord worden worst wortel yoghurt zacht (geluid) zacht (voelen) zak zakdoek zand zandbak ze / zij zebra zee zeep zeer (doet zeer) zeg (tussenw.) zeggen zeker zelf zes zetten zeven zich ziek ziekenhuis zien zijn (ww) zijn (bez. vnw) zingen zitten zo zo (dadelijk) zoals zoeken zoet zomaar zomer zon zonder zorgen zout zoveel zuchten zullen zus / zusje zuur zwaaien zwart zwemmen

Uitbreidingswoordenlijst Groep 1.


aanhebben aankomst aansteken aardbei aarde (grond) achterblijven afblijven afdrogen afgaan (plaats) afkloppen (zand) afpakken afvallen (plaats) afvegen afwassen alledrie alletwee anders (anders ga ik …) appelmoes armband aspirine autoweg avondeten badkamer badpak bakken bakker balk ballon band (auto, fiets) bedankt! behangen bekeuren bekeuring bekijken beter (hersteld) bezem bezemsteel biefstuk bier big bikini blik (doos) bloeien blouse boekenkast boekenrek boerin bok (dier) boodschappenkar boodschappentas boon borst borstel bos (bloemen) bot botsing bovenin branden breekbaar brievenbus broekspijp brommer brug buitenland buren bushalte buurjongen buurman buurmeisje buurvrouw cake cavia cd / dvd circustent citroen clownsneus cola daarvoor deftig dekbed dennenappel dennenboom derde dichtdoen dichtmaken dief directeur doen alsof dokterstas dom douchen draaimolen draak drankje draven drijven droogmaken druif druppel dwarrelen dwerg eekhoorn een voor een egel eikel elleboog engel erbij horen erbij kunnen eten maken ezel fee feesthoed fietspad fietspomp flat flauw fornuis framboos fruit gans geboren gehakt geluk hebben gevaar gevangenis gezond giechelen gieten gitaar glad glimmen gloeiend goedemiddag goedemorgen goedmaken golf gordel graafmachine grasveld groente grond (aarde) grootmoeder grootvader grote mensen gum gym / gymnastiek gymmen gymspullen haas hagelslag hals hand / handje geven heks herder herrie het stormt honger hoofdpijn hooi huid hulp / hulpje huppelen ijsbeer ijzer in ‘t echt in de buurt in je blootje ineens inpakken instappen jarige job kaal kaft kalender kalf kapster kassa kastanje kasteel kater kauwen keelpijn kelder kers kerstbal kerstboom kerstfeest kerstklok kerstliedje kerstman Kerstmis ketting rijgen kin kinderboerderij kiwi klaar-over kledingstuk kletsen kletsnat kleuter klimrek klittenband knikkeren knuffel koekenpan kom (znw) kooi kopje duikelen krat kribbe kroket kruispunt kruk kurk kwaken kwijtraken laken lauw legen levend licht, lichter, lichtst lieveheersbeestje lijf links lokaal los maat macaroni maillot mandarijn markt marmot masker mayonaise meehelpen meezingen meel meester meloen mengen merel meten metro metselen miauwen midden (znw) middenin mier mijter misselijk morsen mouw mug mus naald naar (vervelend) nadat neef nergens net (pas) nicht niezen normaal om beurten omkiepen omlaag omver omwaaien onderaan ondersteboven ondiep(e) ongezellig onrustig onvoorzichtig oorbel op bezoek komen op een rij op je beurt wachten op reis gaan opbergen opendoen oplossen (probleem) oppassen (uitkijken) oprapen optillen oranje os overkant oversteken paar (schoenen) paardebloem papegaai paraplu parkeerplaats parkeren pas op! pasgeboren pech hebben pepernoot pesten pestkop piano Piet / Zwarte Piet pijl pink pistool pizza plaatje plakband plakboek plakkertje plakplaatje plaksel plakspullen plastic politieagent politiebureau politiepet
politiewagen poppenhuis poppenwagen prins prinses proeven punt (stip) puntenslijper raadsel raden ramen lappen rechtdoor rechtop rechts regenjas reis reizen rek reusachtig ridder rijbewijs rijp ritssluiting rook roos rotten ruw sandaal schaats schaatsen schap (supermarkt) schat (lief iemand) scheetje (windje) schil schildpad schip schoorsteen schort schouder schuim schuiven schuur scooter shampoo sinas Sint / Sinterklaas sinterklaasfeest sinterklaasliedje slaapkamer slager slipper slof sloffen slordig slot, op slot sluipen sluiting smelten snavel sneeuwpop snuit sop spaghetti spannend speeltuin spelletje spetteren spijkerbroek spinazie spons spook springtouw sproeien spuiten staart staf stal stampen stapelen station steel stempel stilstaan stilzitten stip stoeprand stoer stof stoffer en blik stompen stoomboot stopcontact stoplicht strand stromen strooien sturen (zenden) supermarkt tafel dekken tafelkleed taxi te kort te veel telefoonboek telefoonnummer tot straks tot ziens touwtje springen toveren tractor troep troon troosten tussendoortje tweede uitblazen uitdelen uitkiezen uitkleden (zich) uitpakken uitspoelen uitstappen vastmaken veranderen verjaardagsfeest verkeer verkeersbord verkleden (zich) verkleedkleren verkleuren verrassing versieren versiering versje vervelend verwarming veulen vierde vierkant vijf december visite vissen vla vlak vlam vlecht vliegveld vloer vloerkleed vogelnestje voor je beurt (praten, gaan) vooruit vorm vriezen vrolijk vullen waarschuwen waggelen washand wasmiddel water geven weggooien wekker wenkbrauw wijd wimper winterjas wond / wondje woonkamer woonwagen zaadje zandvorm zebrapad zeef zeem zelfstandig ziekenwagen zilver zin hebben in zinken zolder

Thematische woordenlijst Groep 1 (minimum + uitbreiding).


algemeen / mensen mens baby kind jongen meisje man vrouw grote mensen zijn blijven worden veranderen ding sociale vaardigheden groeten, welkom & afscheid dag (groet) doei/doeg hai/hoi hallo goedemiddag goedemorgen tot straks tot ziens welterusten op bezoek komen opendoen visite hand / handje geven heten naam kus / kusje juf(frouw) moeder mama / ma / mam vader papa / pa / pap straks terug laat naar huis gaan zwaaien brengen halen komen meegaan gevoelens blij fijn gelukkig graag, liever, liefst heerlijk leuk lief mooi prachtig vrolijk bang schrikken eng boos verdrietig erg (vervelend) naar (vervelend) vervelend alleen samen gek raar gewoon normaal zuchten huilen traan zakdoek op schoot troosten pech hebben geluk hebben omgaan met elkaar hebben geven aan voor met zonder nemen helpen alsjeblieft / alstublieft dank (je wel) aan de hand ruzie klap au bijten duwen trekken vechten knijpen slaan stompen spugen plagen pesten ophouden zeg (tussenw.) stom (dom) dom stout flauw pestkop probleem oplossen aankijken goedmaken ok (okee) eerste aan de beurt om de beurt om beurten op je beurt wachten voor je beurt praten een voor een ik mij mijn jij / je jou je / jouw hij / ie hem zijn (bez.vnw) ze / zij haar (pers. vnw) haar (bez. vnw) u we / wij ons jullie hen (pers. vnw) hun allebei samen gezellig alleen ongezellig allemaal alletwee alledrie erbij horen eigen elkaar helpen meegaan meedoen meehelpen zelf zich van (bezit) afpakken terugbrengen teruggeven ieder iedereen iemand vriend / vriendje schat (lief iemand) meisje jongen mevrouw meneer kennen horen bij houden van lijken op kietelen kriebelen grap lachen giechelen lichaam lichaamsdelen hoofd borst buik rug bil schouder arm elleboog hand duim pink been knie voet teen nek hals keel lijf gezicht wang kin wimper wenkbrauw mond lip tand bot zintuigen oog kijken zien oor horen luisteren verstaan neus ruiken tong proeven vinger huid voelen zacht hard glad ruw eruitzien / kleren voorkant achterkant haar / haren kapper vlecht mooi baard kaal snor spiegel kam kammen bril bloot in je blootje aan aankleden (zich) aandoen aantrekken opzetten (muts) aan hebben dragen uitdoen uittrekken uitkleden (zich) zich verkleden verkleedkleren kleren stof kledingstuk broek spijkerbroek broekspijp rok jurk hemd onderbroek T-shirt sok pyjama schoen paar (schoenen) laars / laarzen slipper slof sandaal want trui mouw das (sjaal) muts pet hoed jas winterjas regenjas opendoen dichtdoen knoop (jas) knoop (veter) veter elastiek klittenband rits ritssluiting strik riem maat strak los wijd passen ketting ring armband oorbel wassen en plassen wassen vies schoon bad douche douchen water kraan koud warm heet gloeiend zeep shampoo
uitspoelen schuim washand spons nat kletsnat doek handdoek afdrogen droog spiegel kammen kam borstel tandenborstel tandpasta poetsen wc wc-papier afvegen poepen poep doorspoelen plassen plas pot / potje luier ziek pijn zeer verkouden hoesten zakdoek niezen buikpijn overgeven spugen hoofdpijn keelpijn misselijk pil aspirine dokter dokterstas prik prikken ziekenhuis ziekenwagen dood levend bloed pleister wond / wondje beter (hersteld) gezond eten en drinken eten honger eten kauwen happen opeten het is op bord / bordje schotel / schoteltje kom mes vork lepel tafel dekken tafelkleed hap / hapje stuk / stukje tussendoortje pap brood broodje boterham boter kaas pindakaas worst hagelslag avondeten soep pannenkoek rijst macaroni spaghetti pizza ei vlees biefstuk gehakt vis kip aardappel patat friet, frietjes chips kroket mayonaise appelmoes yoghurt vla groente sla tomaat wortel spinazie boon drinken dorst drinken opdrinken slok / slokje beker glas fles speen (baby) kop / kopje pakje schudden rietje morsen sap melk chocomel / chocomelk / chocolademelk koffie thee limonade cola sinas bier fruit appel peer banaan sinaasappel mandarijn kiwi citroen meloen aardbei kers framboos druif schil rijp rotten snoep snoep / snoepje lekkers ijsje lolly likken kauwgom drop / dropje chocolade koek / koekje cake noot / nootje pinda suiker smaken proeven lusten zin hebben in proeven lekker vies zoet zout zuur koken eten maken pan koekenpan bakken snijden roeren meel mengen zeef schort knoeien boodschappen doen kopen nieuw boodschappen doen portemonnee geld cent goedkoop duur tas boodschappentas winkel markt slager bakker supermarkt schap boodschappenkar op school wegwijs in de groep groep juf(frouw) meester kind kleuter leren (iets) school gang haakje ophangen kapstok deur kloppen (aankloppen) klas lokaal binnen rij achterblijven stil (geluid) rustig onrustig bel bord (school / keuze) kast rek kist zak mand opruimen opbergen wegleggen bewaren vegen kleed hoek stoel kruk plaats (plek) plek muur plaat plantjes water geven gieter gieten knop / knopje drukken lamp / lampje licht / lichtje stekker stopcontact kringroutines tellen dag (etmaal) gisteren morgen week jaar vandaag morgen (ochtend) middag kring hulp / hulpje kiezen naast vinger opsteken stilzitten instructietaal/denktaal doen aanwijzen deze die dit dat gebruiken voorlezen plaat / plaatje verhaal versje plaatje zetten leggen werken wijzen proberen het klopt bijvoorbeeld bekijken uitkiezen zelfstandig denken bedenken idee bedoelen begrijpen snappen denken (aan) nadenken geloven (aannemen) vinden (mening) misschien volgens eigenlijk natuurlijk waar (echt) zeker vast (zeker) zomaar vergeten weten (ge)makkelijk moeilijk communiceren knikken ja / jawel wel zo nee echt (heus) noemen opletten merken vertellen vragen zeggen fluisteren praten roepen schreeuwen kletsen raden raadsel overig moeten mogen willen zullen hoeven nodig hebben / zijn kunnen

belangrijke woordjes


en ook of maar (doch) toch omdat want dus als (indien) eerst …dan eerst …daarna verder (voorts) vraagwoorden hoe waarom wie wat welk spelen en werken werken beginnen bezig doorgaan klaar af (klaar) afmaken stoppen fout verkeerd goed goed zo! keurig slordig prima knap lukken / het lukt omgaan met spullen spullen afspreken zorgen aankomen (aanraken) afblijven onvoorzichtig oppassen pas op! waarschuwen breken breekbaar kapotmaken kapot stuk weg kwijtraken kwijt jammer vinden (terug) knutselen klei verf hout kurk ijzer plastic lijm plaksel draad / draadje naald touw / touwtje doos deksel (doos) kraal ketting rijgen prullenbak weggooien schaar werk / werkje rommel blik (doos) kleien knippen droogmaken dichtmaken vastmaken opruimen netjes plakken plakspullen glimmen maken (vervaardigen) prikken scheuren steken (plaatsen in) stempelen stempel vouwen tekenen tekenen papier potlood plakband puntenslijper gum tekening punt (potlood) scherp krijtje kleuren (ww) krassen lijn kwast verven stift dop schrijven schrijven pen woord blad / blaadje (papier) brief sturen (zenden) computer letter punt lezen speelgoed speelgoed spel (spelen) spelen bouwhoek bouwen blok stapelen toren kasteel brug omver beer knuffel auto boek kaft opendoen dichtdoen bak krat berg poppenkast poppenhuis poppenhoek (huishoek) pop poppenwagen wieg kussen (het) lego oprapen puzzel puzzelen kassa sticker plakboek plakkertje plakplaatje rollenspel en sprookjes in ‘t echt doen alsof masker ridder directeur boef dief politie politieagent politiepet politiewagen politiebureau gevangenis schieten pistool pang! stop kabouter koning koningin deftig boef monster reus reusachtig draak dwerg spook fee heks bezem bezemsteel toveren prins prinses troon kleuren blauw bruin geel goud grijs groen oranje paars rood roze wit zilver zwart kleur kleuren (ww) verkleuren muziek en geluid fluit gitaar piano toeter trommel fluiten zingen meezingen piepen klinken geluid lawaai herrie muziek liedje tik (klap) cd / dvd bewegen & spelen spelen liggen staan stilstaan zitten lopen hollen rennen stappen huppelen stampen sloffen stap langzaam gymnastiek gymmen gymspullen balk op een rij optillen bal rollen gooien vangen mis vast los loslaten terug voetbal voetballen streep schoppen stoten tegen (plaats) buiten durven spannend stoer sterk slap klimmen klimrek boven bovenop hoog omhoog beneden erop eraf springen hop / hup hupsakee naast hangen op z’n kop ondersteboven rechtop afgaan gevaarlijk voorzichtig vallen afvallen grond pijn kruipen sluipen hut tent in uit op onder door doorheen tussen erin steen stok speeltuin wip op en neer schommel heen en weer draaimolen draaien ronddraaien kar step fiets fietsen stuur rijden wagen wiel trekken kiepen omkiepen botsen botsing omdraaien omvallen zand zandbak zandvorm vullen schep scheppen legen afkloppen (zand) zwemmen badpak bikini plons spetteren rand kant diep het ondiepe

Spelletjes


verstoppen zoeken knikker knikkeren springtouw touwtje springen

Feest

verjaardag jarig verjaardag verjaardagsfeest jarige job feest vieren hoera feesthoed versieren versiering slinger ballon blazen pakje uitpakken inpakken cadeau krijgen verrassing bedankt! uitdelen pakken taart kaars / kaarsje aansteken branden uitblazen

Uitjes

circus circustent woonwagen clown clownsneus dansen film kaartje klappen vlag

Kerst

Kerstmis kerstfeest kerstboom kerstbal kerstman kerstliedje kerstklok kribbe engel baby geboren herder

Sinterklaas

Sint / Sinterklaas vijf december sinterklaasfeest sinterklaasliedje staf mijter pepernoot strooien Piet / Zwarte piet stoomboot

Rekenen

vergelijken, ruimte en tijd rekenen / hoeveelheid tellen nummer keer één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien eerste tweede derde vierde allebei alletwee alledrie allemaal elk ieder iedereen niemand half heel helemaal hoeveel geen niets niks een paar heleboel zoveel alles vergelijken als zoals hetzelfde anders soort heel (erg) weinig, minder, minst veel, meer, meest goed, beter, best groot, groter, grootst dik, dikker, dikst dun, dunner, dunst klein, kleiner, kleinst hoog, hoger, hoogst kort, korter, kortst lang, langer, langst leeg, leger, leegst vol, voller, volst licht, lichter, lichtst (groter etc.) dan even groot even klein evenveel meten precies te groot te klein te hoog te kort te veel ruimte waar hier daar ergens nergens overal voor vooruit achter achteruit beneden boven opzij omhoog omlaag bovenop bovenin onder onderin onderaan midden (znw) middenin bij naast tegen af tussen overheen eraan erbij erbij kunnen andersom neerleggen neerzetten richting / de weg waarheen waar naartoe dichtbij / dichterbij / dichtstbij ver / verder / verst ver weg naar naartoe heen over langs tot kant links rechts rechtdoor

Vormen

vorm rond plat bol cirkel driehoek lijn punt streep stip vierkant vlak

Tijd

wanneer? altijd steeds soms vaak nooit voor voordat na nadat klok uur dag week jaar kalender morgen ochtend middag avond dag licht zon wakker nacht donker maan ster slapen moe slaap dromen laat / later / laatst vandaag nu / nou morgen gisteren toen volgend vorig jong oud zo (dadelijk) dadelijk straks gauw meteen later snel gauw hard (snel) vlug daarna daarvoor duren even eindelijk pas (kort geleden) net al (reeds) bijna terwijl tegelijk weer (nog eens) opeens plotseling ineens

In en om het huis

huis wonen huis flat thuis kamer woonkamer bank gordijn tafel tafelkleed vaas bos bloemen stoel trap slaapkamer bed kussen deken laken dekbed wieg keuken koelkast badkamer boekenkast gang kapstok radio televisie telefoon telefoonnummer telefoonboek (op)bellen krant brief brievenbus kachel verwarming zolder kelder deur sleutel slot op slot raam dak schoorsteen garage tuin hek schuur huis: werken metselen behangen schoonmaken stoffer en blik doek / doekje zeem emmer sop wasmiddel uitspoelen ophangen drogen
afwassen ramenlappen buren buren buurman buurvrouw buurmeisje buurjongen

Familie

moeder vader mama / ma / mam papa / pa / pap broer zus oma opa grootmoeder grootvader oom tante neef nicht foto

Straat & verkeer

op straat in de buurt verkeer stoep stoeprand weg autoweg fietspad fietspomp motor scooter brommer rijden rijbewijs parkeren parkeerplaats bus bushalte instappen uitstappen tram metro taxi vrachtauto helikopter hijskraan tractor graafmachine druk (niet rustig) wachten oversteken zebrapad klaarover overkant kruispunt verkeersbord pijl veilig gordel politie bekeuren bekeuring botsen gevaarlijk gevaar stoplicht pas op!

Op reis

vakantie land buitenland reis reizen trein station vliegen vliegtuig vliegveld boot schip varen land (staat) aankomst wereld zee berg tent natuur water druppel sproeien spuiten stromen zinken drijven vuur brand rook vlam

Dieren

aaien bijten mand hol hok vogelnest stal kooi poot kop staart bek snavel snuit huisdieren hond blaffen kat poes miauwen kater konijn marmot cavia vogel/ vogeltje tuin en park mus merel gans waggelen eend kwaken haas muis piepen mol egel slak vis kikker kleine diertjes vlieg spin mug mier vlinder lieveheersbeestje boerderij kinderboerderij boerderij boer boerin hooi koe kalf geit bok schaap paard draven veulen varken big kip haan kuiken ezel bos eekhoorn hert uil vos wolf

Dierentuin

giraf tijger krokodil leeuw aap olifant slang zebra papegaai beer ijsbeer schildpad

Planten

plant boom tak wortel bos aarde (grond) grond (aarde)

Seizoenen & weer

weer lucht wolk wind zon herfst het regent het waait blad / blaadje rood bruin geel dwarrelen omwaaien pla paddestoel dennenboom dennenappel kastanje eikel

Winter

koud het vriest ijs sneeuw het sneeuwt sneeuwpop wit slee schaatsen schaats glijden

Lente

smelten groeien zaadje grond bloem steel paardenbloem wei jonge dieren pasgeboren

Zomer

warm de zon schijnt gras grasveld groen roos schelp strand zand golf

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Gebruiker:Demoor/Woordenschatportaal/Groep1&oldid=147983"