Gebruiker:Demoor/Woordenschatportaal/Groep1
Basiswoorden groep 1
aaien
aan
aan de beurt
aan de hand
aandoen
aankijken
aankleden (zich)
aankomen (aanraken)
aantrekken
aanwijzen
aap
aardappel
acht
achter (na)
achteruit
af (klaar)
af (plaats)
afgelopen
afmaken
afspreken
al
alle
allebei
alleen
allemaal
alles
als (indien)
als (zoals)
alsjeblieft / alstublieft
altijd
ander(e)
anders (verschillend)
andersom
appel
arm (lichaamsdeel)
auto
au
avond
baard
baby
bad
bak
bal
ballon
banaan
bang
bank
bed
bedenken
bedoelen
been (lichaamsdeel)
beer
beest
beetje
beginnen
begrijpen
bek
beker
bel
bellen (opbellen)
beneden
berg
bewaren
bewegen
bezig
bij (voorz.)
bijna
bijten
bijvoorbeeld
bil(len)
binnen
blad / blaadje (boom)
blad / blaadje (papier)
blaffen
blauw
blazen
blij
blijven
bloed
bloem
blok
bloot
boek
boef
boer
boerderij
bol (rond)
boodschappen
boom
boos
boot
bord (eten) / bordje
bord (school / keuze)
bos (bomen)
boter
boterham
botsen
bouwen
bouwhoek
boven
bovenop
brand
breken
brengen
brief
bril
broek
broer
brood / broodje
bruin
buik
buikpijn
buiten
bus (vervoer)
cadeau / cadeautje
cent
chips
chocola(de)
chocomel / chocomelk
/ chocolademelk
clown
computer
circus
cirkel
daar
daarna
daarom
dadelijk
dag (etmaal)
dag (groet)
dak
dan (tijd)
dan (daarna)
dan (vergelijking)
dank je (wel)
dansen
das (sjaal)
dat / dit
dat (voegwoord)
deken
deksel
denken (aan)
deur
deze
dezelfde
dicht
dichtbij
die
diep
dier
dierentuin
dik
ding
doei / doeg
doek / doekje
doen
dokter
donker, donkerder, donkerst
dood
door
doorgaan
doorheen
doorspoelen
doos
dop
dorst
douche
draad / draadje
draaien
dragen
drie
driehoek
drinken
drogen
dromen
droog
drop / dropje
druk (niet rustig)
drukken
duidelijk
duim
dun
duren
durven
dus
duur
duwen
echt (heus)
één
eend
eens
eerste
eerst
ei
eigen
eigenlijk
eindelijk
elastiek
elk
elkaar
emmer
en
eng
er
er … uitzien
eraan
erbij
erg (heel)
erg (vervelend)
ergens
erin
erop
eruit
ervan
eten
even (tijd)
even groot
even klein
even veel
feest
fiets
fietsen
fijn
film
fles
fluisteren
fluit
fluiten
foto
fout
friet / frietjes
gaan (naar)
gang
garage
gat
gauw
gebeuren
gebruiken
geel
geen
geit
gek
geld
geloven (aannemen)
geluid
gelukkig
(ge)makkelijk
genoeg
gevaarlijk
geven
gewoon
gezellig
gezicht (hoofd)
gieter
giraf
gisteren
glas (drinkglas)
glijbaan
glijden
goed, beter, best
goedkoop
goed zo!
gooien
gordijn
goud
graag, liever, liefst
grap
gras
grijs
groeien
groen
groep
grond (bodem)
groot
haakje
haan
haar (bez.vnw)
haar (pers.vnw)
haar / haren
hai / hoi
halen
half
hallo
hand
handdoek
hangen (ergens aan)
hap / hapje
happen
hard (voelen)
hard (roepen, slaan)
hard (snel)
hebben
helpen (bijstaan)
heel (erg)
heel (volledig)
heen
heen en weer
heerlijk
heet
hek
heleboel
helemaal
helpen
hem
hemd
hen (pers.vnw)
herfst
hert
het klopt
het regent
het sneeuwt
het waait
heten
hetzelfde
hier
hij / ie
hijskraan
hoe
hoed
hoek
hoera
hoesten
hoeveel
hoeven
hok
hol (znw)
hollen
hond
hoofd
hoog
hoor (tussenw.)
horen (luisteren)
horen bij
houden (hebben)
houden van
hout
huilen
huis
hun
hut
idee
ieder
iedereen
iemand
iets (ding)
iets (een beetje)
ijs (winter)
ijsje
ik
in (plaats)
in (tijd)
is
ja
jaar
jammer
jarig
jas
jawel
jij / je
je / jouw
jong
jongen
jou
juf(frouw)
jullie
jurk
kaars / kaarsje
kaart / kaartje
kaas
kabouter
kachel
kam
kamer
kammen
kant (rand)
kant (richting)
kapot
kapotmaken
kapper
kapstok
kar
kast
kat
kauwgom
keel
keer
kennen
ketting
keuken
keurig
kiepen
kietelen
kiezen
kijken
kikker
kind
kip
kist
klaar
klap
klappen
klas
kleed
klei
kleien
klein
kleren
kleur
kleuren (ww)
klimmen
klinken
klok
kloppen (aankloppen)
knap
knie
knijpen
knikken
knikker
knippen
knoeien
knoop (jas)
knoop (veter)
knop / knopje
koe
koek / koekje
koelkast
koffie
koken
komen
konijn
koning
koningin
kop (van dier)
kop / kopje
kopen
kort
koud
kraal
kraan
krant
krassen
kriebelen
krijgen
krijtje
kring
krokodil
kruipen
kuiken
kunnen
kus / kusje
kussen (znw)
kwast
kwijt
laars / laarzen
laat
laatst
lachen
lam / lammetje
lamp / lampje
land
lang
langs
langzaam
laten
later
lawaai
leeg
leeuw
leggen (neerleggen)
lego
lekker
lekkers
lepel
letter
lente
leren (iets)
leuk
lezen
licht / lichtje
liedje
lief
liggen (horizontaal)
liggen (bevinden)
lijken op
lijm
lijn
likken
limonade
lip
lolly
lopen
los
loslaten
lucht
luier
luisteren
lukken / het lukt
lusten
maan
maar (doch)
maken (vervaardigen)
mama / ma / mam
man
mand
meedoen
meegaan
meisje
melk
meneer
mens
merken
mes
met
meteen
mevrouw
middag
mij
mijn
mis
misschien
moe
moeder
moeilijk
moeten
mogen
mol
mond
monster
mooi
morgen (ochtend)
morgen
motor
muis
muts
muur
muziek
na (tijd)
naam
naar (richting)
naartoe
naast
nacht
nadenken
nagel
nat
natuurlijk
nee
neerleggen
neerzetten
nek
nemen
nest
netjes
neus
niemand
niet
niets / niks
nieuw
nodig hebben / zijn
noemen
nog (steeds)
nooit
noot / nootje
nou / nu
nummer
of
ok (okee)
olifant
om te
om de beurt
oma
omdat
omdraaien
omgooien
omhoog
omvallen
onder (beneden)
onderbroek
onderin
ons
oog
ook
oom
oor
op (het is op)
op (voorz. plaats)
op en neer
opa
opbellen
opdrinken
opeens
open
openmaken
opeten
ophangen
ophouden
opletten
opruimen
opsteken
opzetten (van muts)
opzij
op z’n kop
oud (jong)
over
overal
overgeven (spugen)
overheen
paar (enige)
paard
paars
paddestoel
pakje / pak (doos, pakket)
pakken (nemen)
pan
pang
pannenkoek
pap
papa / pa / pap
papier
pas (kort geleden)
passen (maat)
patat
peer
pen
pet
piepen
pijn
pijp (buis)
pil
pinda
pindakaas
plaat / plaatje
plaats (plek)
plagen
plakken
plant
plas (urine)
plassen
plat
pleister
plek
plons
plotseling
poep
poepen
poes
poetsen
politie
poort
poot (dier)
pop
poppenhoek (huishoek)
poppenkast
portemonnee
pot / potje (plassen)
potlood
prachtig
praten
precies (exact)
prik
prikken
prima
proberen
prullenbak
punt (potlood)
puzzel
puzzelen
pyjama
raam
raar
radio
rand
regen
rennen
reus
riem
rietje
rij
rijden
rijst
ring
rits
roepen (geluid)
roeren
rok
rollen
rommel
rond (vorm)
ronddraaien
rood
roze
rug
ruiken
rustig
ruzie
samen
sap
schaap
schaar
schelp
schep
scheppen
scherp
scheuren
schieten (met iets)
schijnen / de zon schijnt
schoen
schommel
school
schoon
schoonmaken
schoot
schoppen
schotel / schoteltje
schreeuwen
schrijven
schrikken
schudden
sinaasappel
sla
slaan
slap
slak
slang (dier)
slapen
slecht
slee
sleutel
slim
slinger
slok / slokje
snappen
sneeuw
snel
snijden
snoep / snoepje
snor
soep
sok
soms
soort
speelgoed
speen
spel (spelen)
spelen
spiegel
spin
springen
spugen
spullen
staan (bevinden)
staan (overeind)
start
stap
stappen
steeds
steen
steken (plaatsen in)
stekker
stempelen
step
ster
sterk
sticker
stift
stil (geluid)
stoel
stoep
stok
stom (dom)
stop
stoppen (stilstaan)
stoten
stout
straat
strak
straks
streep
strik
stuk (kapot)
stuk / stukje
stuur
suiker
T-shirt
taart
tafel
tak
tand
tandenborstel
tandpasta
tante
tas
te groot
te klein
te hoog
teen
tegelijk
tegen (plaats)
tekenen
tekening
telefoon
televisie / tv
tellen
tent
terug
terugbrengen
teruggeven
terwijl
thee
thuis
tien
tijd
tijger
tik (klap)
toch
toen
toeter
tomaat
tong
toren
tot
touw / touwtje
traan
tram
trap (ladder)
trein
trekken
trommel (muziek)
trui
tuin
tussen
twee
u
uil
uit (afkomstig)
uitdoen (kleren)
uittrekken (kleren)
uur
vaak
vaas
vader
vakantie
vallen
van (bezit)
vandaag
vangen
varen
varken
vast (zeker)
vast(houden)
vechten
veel, meer, meest
vegen
ver, verder, verst
ver weg
verder (voorts)
verdrietig
verdwijnen
verf
vergeten
verhaal
verjaardag
verkeerd
verkouden
verstaan
verstoppen
vertellen
verven
veter
vier
vieren
vies (vuil)
vijf
vinden (mening)
vinden (terug)
vinger
vis
vlag
vlees
vlieg
vliegen
vliegtuig
vlinder
vlug
voelen
voet
voetbal
voetballen
vogel / vogeltje
vol
volgend
volgens
voor
voordat
voorlezen
voorzichtig
vorig
vork
vos
vouwen
vrachtauto
vragen
vriend / vriendje
vrouw
vuur
waar
waar (echt)
waarheen / waar naartoe
waarom
wachten
wagen / wagentje
wakker
wang
wanneer
want (voegw.)
want (handschoen)
warm
wassen
wat
water
wc
wc-papier
we / wij
week
weer (nog eens)
weer (znw)
weg (znw)
weg (bijw.)
wegleggen
wei
weinig, minder, minst
wel
welk
welterusten
wereld
werk / werkje
werken
weten
wie
wieg
wiel
wijzen
willen
wind
winkel
winter
wip
wit
wolf
wolk
wonen
woord
worden
worst
wortel
yoghurt
zacht (geluid)
zacht (voelen)
zak
zakdoek
zand
zandbak
ze / zij
zebra
zee
zeep
zeer (doet zeer)
zeg (tussenw.)
zeggen
zeker
zelf
zes
zetten
zeven
zich
ziek
ziekenhuis
zien
zijn (ww)
zijn (bez. vnw)
zingen
zitten
zo
zo (dadelijk)
zoals
zoeken
zoet
zomaar
zomer
zon
zonder
zorgen
zout
zoveel
zuchten
zullen
zus / zusje
zuur
zwaaien
zwart
zwemmen
Uitbreidingswoordenlijst Groep 1.
aanhebben
aankomst
aansteken
aardbei
aarde (grond)
achterblijven
afblijven
afdrogen
afgaan (plaats)
afkloppen (zand)
afpakken
afvallen (plaats)
afvegen
afwassen
alledrie
alletwee
anders (anders ga ik …)
appelmoes
armband
aspirine
autoweg
avondeten
badkamer
badpak
bakken
bakker
balk
ballon
band (auto, fiets)
bedankt!
behangen
bekeuren
bekeuring
bekijken
beter (hersteld)
bezem
bezemsteel
biefstuk
bier
big
bikini
blik (doos)
bloeien
blouse
boekenkast
boekenrek
boerin
bok (dier)
boodschappenkar
boodschappentas
boon
borst
borstel
bos (bloemen)
bot
botsing
bovenin
branden
breekbaar
brievenbus
broekspijp
brommer
brug
buitenland
buren
bushalte
buurjongen
buurman
buurmeisje
buurvrouw
cake
cavia
cd / dvd
circustent
citroen
clownsneus
cola
daarvoor
deftig
dekbed
dennenappel
dennenboom
derde
dichtdoen
dichtmaken
dief
directeur
doen alsof
dokterstas
dom
douchen
draaimolen
draak
drankje
draven
drijven
droogmaken
druif
druppel
dwarrelen
dwerg
eekhoorn
een voor een
egel
eikel
elleboog
engel
erbij horen
erbij kunnen
eten maken
ezel
fee
feesthoed
fietspad
fietspomp
flat
flauw
fornuis
framboos
fruit
gans
geboren
gehakt
geluk hebben
gevaar
gevangenis
gezond
giechelen
gieten
gitaar
glad
glimmen
gloeiend
goedemiddag
goedemorgen
goedmaken
golf
gordel
graafmachine
grasveld
groente
grond (aarde)
grootmoeder
grootvader
grote mensen
gum
gym / gymnastiek
gymmen
gymspullen
haas
hagelslag
hals
hand / handje geven
heks
herder
herrie
het stormt
honger
hoofdpijn
hooi
huid
hulp / hulpje
huppelen
ijsbeer
ijzer
in ‘t echt
in de buurt
in je blootje
ineens
inpakken
instappen
jarige job
kaal
kaft
kalender
kalf
kapster
kassa
kastanje
kasteel
kater
kauwen
keelpijn
kelder
kers
kerstbal
kerstboom
kerstfeest
kerstklok
kerstliedje
kerstman
Kerstmis
ketting rijgen
kin
kinderboerderij
kiwi
klaar-over
kledingstuk
kletsen
kletsnat
kleuter
klimrek
klittenband
knikkeren
knuffel
koekenpan
kom (znw)
kooi
kopje duikelen
krat
kribbe
kroket
kruispunt
kruk
kurk
kwaken
kwijtraken
laken
lauw
legen
levend
licht, lichter, lichtst
lieveheersbeestje
lijf
links
lokaal
los
maat
macaroni
maillot
mandarijn
markt
marmot
masker
mayonaise
meehelpen
meezingen
meel
meester
meloen
mengen
merel
meten
metro
metselen
miauwen
midden (znw)
middenin
mier
mijter
misselijk
morsen
mouw
mug
mus
naald
naar (vervelend)
nadat
neef
nergens
net (pas)
nicht
niezen
normaal
om beurten
omkiepen
omlaag
omver
omwaaien
onderaan
ondersteboven
ondiep(e)
ongezellig
onrustig
onvoorzichtig
oorbel
op bezoek komen
op een rij
op je beurt wachten
op reis gaan
opbergen
opendoen
oplossen (probleem)
oppassen (uitkijken)
oprapen
optillen
oranje
os
overkant
oversteken
paar (schoenen)
paardebloem
papegaai
paraplu
parkeerplaats
parkeren
pas op!
pasgeboren
pech hebben
pepernoot
pesten
pestkop
piano
Piet / Zwarte Piet
pijl
pink
pistool
pizza
plaatje
plakband
plakboek
plakkertje
plakplaatje
plaksel
plakspullen
plastic
politieagent
politiebureau
politiepet
politiewagen
poppenhuis
poppenwagen
prins
prinses
proeven
punt (stip)
puntenslijper
raadsel
raden
ramen lappen
rechtdoor
rechtop
rechts
regenjas
reis
reizen
rek
reusachtig
ridder
rijbewijs
rijp
ritssluiting
rook
roos
rotten
ruw
sandaal
schaats
schaatsen
schap (supermarkt)
schat (lief iemand)
scheetje (windje)
schil
schildpad
schip
schoorsteen
schort
schouder
schuim
schuiven
schuur
scooter
shampoo
sinas
Sint / Sinterklaas
sinterklaasfeest
sinterklaasliedje
slaapkamer
slager
slipper
slof
sloffen
slordig
slot, op slot
sluipen
sluiting
smelten
snavel
sneeuwpop
snuit
sop
spaghetti
spannend
speeltuin
spelletje
spetteren
spijkerbroek
spinazie
spons
spook
springtouw
sproeien
spuiten
staart
staf
stal
stampen
stapelen
station
steel
stempel
stilstaan
stilzitten
stip
stoeprand
stoer
stof
stoffer en blik
stompen
stoomboot
stopcontact
stoplicht
strand
stromen
strooien
sturen (zenden)
supermarkt
tafel dekken
tafelkleed
taxi
te kort
te veel
telefoonboek
telefoonnummer
tot straks
tot ziens
touwtje springen
toveren
tractor
troep
troon
troosten
tussendoortje
tweede
uitblazen
uitdelen
uitkiezen
uitkleden (zich)
uitpakken
uitspoelen
uitstappen
vastmaken
veranderen
verjaardagsfeest
verkeer
verkeersbord
verkleden (zich)
verkleedkleren
verkleuren
verrassing
versieren
versiering
versje
vervelend
verwarming
veulen
vierde
vierkant
vijf december
visite
vissen
vla
vlak
vlam
vlecht
vliegveld
vloer
vloerkleed
vogelnestje
voor je beurt (praten, gaan)
vooruit
vorm
vriezen
vrolijk
vullen
waarschuwen
waggelen
washand
wasmiddel
water geven
weggooien
wekker
wenkbrauw
wijd
wimper
winterjas
wond / wondje
woonkamer
woonwagen
zaadje
zandvorm
zebrapad
zeef
zeem
zelfstandig
ziekenwagen
zilver
zin hebben in
zinken
zolder
Thematische woordenlijst Groep 1 (minimum + uitbreiding).
algemeen / mensen
mens
baby
kind
jongen
meisje
man
vrouw
grote mensen
zijn
blijven
worden
veranderen
ding
sociale vaardigheden
groeten, welkom & afscheid
dag (groet)
doei/doeg
hai/hoi
hallo
goedemiddag
goedemorgen
tot straks
tot ziens
welterusten
op bezoek komen
opendoen
visite
hand / handje geven
heten
naam
kus / kusje
juf(frouw)
moeder
mama / ma / mam
vader
papa / pa / pap
straks
terug
laat
naar huis
gaan
zwaaien
brengen
halen
komen
meegaan
gevoelens
blij
fijn
gelukkig
graag, liever, liefst
heerlijk
leuk
lief
mooi
prachtig
vrolijk
bang
schrikken
eng
boos
verdrietig
erg (vervelend)
naar (vervelend)
vervelend
alleen
samen
gek
raar
gewoon
normaal
zuchten
huilen
traan
zakdoek
op schoot
troosten
pech hebben
geluk hebben
omgaan met elkaar
hebben
geven
aan
voor
met
zonder
nemen
helpen
alsjeblieft / alstublieft
dank (je wel)
aan de hand
ruzie
klap
au
bijten
duwen
trekken
vechten
knijpen
slaan
stompen
spugen
plagen
pesten
ophouden
zeg (tussenw.)
stom (dom)
dom
stout
flauw
pestkop
probleem oplossen
aankijken
goedmaken
ok (okee)
eerste
aan de beurt
om de beurt
om beurten
op je beurt wachten
voor je beurt praten
een voor een
ik
mij
mijn
jij / je
jou
je / jouw
hij / ie
hem
zijn (bez.vnw)
ze / zij
haar (pers. vnw)
haar (bez. vnw)
u
we / wij
ons
jullie
hen (pers. vnw)
hun
allebei
samen
gezellig
alleen
ongezellig
allemaal
alletwee
alledrie
erbij horen
eigen
elkaar
helpen
meegaan
meedoen
meehelpen
zelf
zich
van (bezit)
afpakken
terugbrengen
teruggeven
ieder
iedereen
iemand
vriend / vriendje
schat (lief iemand)
meisje
jongen
mevrouw
meneer
kennen
horen bij
houden van
lijken op
kietelen
kriebelen
grap
lachen
giechelen
lichaam
lichaamsdelen
hoofd
borst
buik
rug
bil
schouder
arm
elleboog
hand
duim
pink
been
knie
voet
teen
nek
hals
keel
lijf
gezicht
wang
kin
wimper
wenkbrauw
mond
lip
tand
bot
zintuigen
oog
kijken
zien
oor
horen
luisteren
verstaan
neus
ruiken
tong
proeven
vinger
huid
voelen
zacht
hard
glad
ruw
eruitzien / kleren
voorkant
achterkant
haar / haren
kapper
vlecht
mooi
baard
kaal
snor
spiegel
kam
kammen
bril
bloot
in je blootje
aan
aankleden (zich)
aandoen
aantrekken
opzetten (muts)
aan hebben
dragen
uitdoen
uittrekken
uitkleden (zich)
zich verkleden
verkleedkleren
kleren
stof
kledingstuk
broek
spijkerbroek
broekspijp
rok
jurk
hemd
onderbroek
T-shirt
sok
pyjama
schoen
paar (schoenen)
laars / laarzen
slipper
slof
sandaal
want
trui
mouw
das (sjaal)
muts
pet
hoed
jas
winterjas
regenjas
opendoen
dichtdoen
knoop (jas)
knoop (veter)
veter
elastiek
klittenband
rits
ritssluiting
strik
riem
maat
strak
los
wijd
passen
ketting
ring
armband
oorbel
wassen en plassen
wassen
vies
schoon
bad
douche
douchen
water
kraan
koud
warm
heet
gloeiend
zeep
shampoo
uitspoelen
schuim
washand
spons
nat
kletsnat
doek
handdoek
afdrogen
droog
spiegel
kammen
kam
borstel
tandenborstel
tandpasta
poetsen
wc
wc-papier afvegen
poepen
poep
doorspoelen
plassen
plas
pot / potje
luier
ziek
pijn
zeer
verkouden
hoesten
zakdoek
niezen
buikpijn
overgeven
spugen
hoofdpijn
keelpijn
misselijk
pil
aspirine
dokter
dokterstas
prik
prikken
ziekenhuis
ziekenwagen
dood
levend
bloed
pleister
wond / wondje
beter (hersteld)
gezond
eten en drinken
eten
honger
eten
kauwen
happen
opeten
het is op
bord / bordje
schotel / schoteltje
kom
mes
vork
lepel
tafel dekken
tafelkleed
hap / hapje
stuk / stukje
tussendoortje
pap
brood
broodje
boterham
boter
kaas
pindakaas
worst
hagelslag
avondeten
soep
pannenkoek
rijst
macaroni
spaghetti
pizza
ei
vlees
biefstuk
gehakt
vis
kip
aardappel
patat
friet, frietjes
chips
kroket
mayonaise
appelmoes
yoghurt
vla
groente
sla
tomaat
wortel
spinazie
boon
drinken
dorst
drinken
opdrinken
slok / slokje
beker
glas
fles
speen (baby)
kop / kopje
pakje
schudden
rietje
morsen
sap
melk
chocomel / chocomelk / chocolademelk
koffie
thee
limonade
cola
sinas
bier
fruit
appel
peer
banaan
sinaasappel
mandarijn
kiwi
citroen
meloen
aardbei
kers
framboos
druif
schil
rijp
rotten
snoep
snoep / snoepje
lekkers
ijsje
lolly
likken
kauwgom
drop / dropje
chocolade
koek / koekje
cake
noot / nootje
pinda
suiker
smaken
proeven
lusten
zin hebben in
proeven
lekker
vies
zoet
zout
zuur
koken
eten maken
pan
koekenpan
bakken
snijden
roeren
meel
mengen
zeef
schort
knoeien
boodschappen doen
kopen
nieuw
boodschappen doen
portemonnee
geld
cent
goedkoop
duur
tas
boodschappentas
winkel
markt
slager
bakker
supermarkt
schap
boodschappenkar
op school
wegwijs in de groep
groep
juf(frouw)
meester
kind
kleuter
leren (iets)
school
gang
haakje
ophangen
kapstok
deur
kloppen (aankloppen)
klas
lokaal
binnen
rij
achterblijven
stil (geluid)
rustig
onrustig
bel
bord (school / keuze)
kast
rek
kist
zak
mand
opruimen
opbergen
wegleggen
bewaren
vegen
kleed
hoek
stoel
kruk
plaats (plek)
plek
muur
plaat
plantjes
water geven
gieter
gieten
knop / knopje
drukken
lamp / lampje
licht / lichtje
stekker
stopcontact
kringroutines
tellen
dag (etmaal)
gisteren
morgen
week
jaar
vandaag
morgen (ochtend)
middag
kring
hulp / hulpje
kiezen
naast
vinger
opsteken
stilzitten
instructietaal/denktaal
doen
aanwijzen
deze
die
dit
dat
gebruiken
voorlezen
plaat / plaatje
verhaal
versje
plaatje
zetten
leggen
werken
wijzen
proberen
het klopt
bijvoorbeeld
bekijken
uitkiezen
zelfstandig
denken
bedenken
idee
bedoelen
begrijpen
snappen
denken (aan)
nadenken
geloven (aannemen)
vinden (mening)
misschien
volgens
eigenlijk
natuurlijk
waar (echt)
zeker
vast (zeker)
zomaar
vergeten
weten
(ge)makkelijk
moeilijk
communiceren
knikken
ja / jawel
wel
zo
nee
echt (heus)
noemen
opletten
merken
vertellen
vragen
zeggen
fluisteren
praten
roepen
schreeuwen
kletsen
raden
raadsel
overig
moeten
mogen
willen
zullen
hoeven
nodig hebben / zijn
kunnen
belangrijke woordjes
en
ook
of
maar (doch)
toch
omdat
want
dus
als (indien)
eerst …dan
eerst …daarna
verder (voorts)
vraagwoorden
hoe
waarom
wie
wat
welk
spelen en werken
werken
beginnen
bezig
doorgaan
klaar
af (klaar)
afmaken
stoppen
fout
verkeerd
goed
goed zo!
keurig
slordig
prima
knap
lukken / het lukt
omgaan met spullen
spullen
afspreken
zorgen
aankomen (aanraken)
afblijven
onvoorzichtig
oppassen
pas op!
waarschuwen
breken
breekbaar
kapotmaken
kapot
stuk
weg
kwijtraken
kwijt
jammer
vinden (terug)
knutselen
klei
verf
hout
kurk
ijzer
plastic
lijm
plaksel
draad / draadje
naald
touw / touwtje
doos
deksel (doos)
kraal
ketting rijgen
prullenbak
weggooien
schaar
werk / werkje
rommel
blik (doos)
kleien
knippen
droogmaken
dichtmaken
vastmaken
opruimen
netjes
plakken
plakspullen
glimmen
maken (vervaardigen)
prikken
scheuren
steken (plaatsen in)
stempelen
stempel
vouwen
tekenen
tekenen
papier
potlood
plakband
puntenslijper
gum
tekening
punt (potlood)
scherp
krijtje
kleuren (ww)
krassen
lijn
kwast
verven
stift
dop
schrijven
schrijven
pen
woord
blad / blaadje (papier)
brief
sturen (zenden)
computer
letter
punt
lezen
speelgoed
speelgoed
spel (spelen)
spelen
bouwhoek
bouwen
blok
stapelen
toren
kasteel
brug
omver
beer
knuffel
auto
boek
kaft
opendoen
dichtdoen
bak
krat
berg
poppenkast
poppenhuis
poppenhoek (huishoek)
pop
poppenwagen
wieg
kussen (het)
lego
oprapen
puzzel
puzzelen
kassa
sticker
plakboek
plakkertje
plakplaatje
rollenspel en sprookjes
in ‘t echt
doen alsof
masker
ridder
directeur
boef
dief
politie
politieagent
politiepet
politiewagen
politiebureau
gevangenis
schieten
pistool
pang!
stop
kabouter
koning
koningin
deftig
boef
monster
reus
reusachtig
draak
dwerg
spook
fee
heks
bezem
bezemsteel
toveren
prins
prinses
troon
kleuren
blauw
bruin
geel
goud
grijs
groen
oranje
paars
rood
roze
wit
zilver
zwart
kleur
kleuren (ww)
verkleuren
muziek en geluid
fluit
gitaar
piano
toeter
trommel
fluiten
zingen
meezingen
piepen
klinken
geluid
lawaai
herrie
muziek
liedje
tik (klap)
cd / dvd
bewegen & spelen
spelen
liggen
staan
stilstaan
zitten
lopen
hollen
rennen
stappen
huppelen
stampen
sloffen
stap
langzaam
gymnastiek
gymmen
gymspullen
balk
op een rij
optillen
bal
rollen
gooien
vangen
mis
vast
los
loslaten
terug
voetbal
voetballen
streep
schoppen
stoten
tegen (plaats)
buiten
durven
spannend
stoer
sterk
slap
klimmen
klimrek
boven
bovenop
hoog
omhoog
beneden
erop
eraf
springen
hop / hup
hupsakee
naast
hangen
op z’n kop
ondersteboven
rechtop
afgaan
gevaarlijk
voorzichtig
vallen
afvallen
grond
pijn
kruipen
sluipen
hut
tent
in
uit
op
onder
door
doorheen
tussen
erin
steen
stok
speeltuin
wip
op en neer
schommel
heen en weer
draaimolen
draaien
ronddraaien
kar
step
fiets
fietsen
stuur
rijden
wagen
wiel
trekken
kiepen
omkiepen
botsen
botsing
omdraaien
omvallen
zand
zandbak
zandvorm
vullen
schep
scheppen
legen
afkloppen (zand)
zwemmen
badpak
bikini
plons
spetteren
rand
kant
diep
het ondiepe
Spelletjes
verstoppen
zoeken
knikker
knikkeren
springtouw
touwtje springen
Feest
verjaardag
jarig
verjaardag
verjaardagsfeest
jarige job
feest
vieren
hoera
feesthoed
versieren
versiering
slinger
ballon
blazen
pakje
uitpakken
inpakken
cadeau
krijgen
verrassing
bedankt!
uitdelen
pakken
taart
kaars / kaarsje
aansteken
branden
uitblazen
Uitjes
circus
circustent
woonwagen
clown
clownsneus
dansen
film
kaartje
klappen
vlag
Kerst
Kerstmis
kerstfeest
kerstboom
kerstbal
kerstman
kerstliedje
kerstklok
kribbe
engel
baby
geboren
herder
Sinterklaas
Sint / Sinterklaas
vijf december
sinterklaasfeest
sinterklaasliedje
staf
mijter
pepernoot
strooien
Piet / Zwarte piet
stoomboot
Rekenen
vergelijken, ruimte en tijd
rekenen / hoeveelheid
tellen
nummer
keer
één
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
negen
tien
eerste
tweede
derde
vierde
allebei
alletwee
alledrie
allemaal
elk
ieder
iedereen
niemand
half
heel
helemaal
hoeveel
geen
niets
niks
een paar
heleboel
zoveel
alles
vergelijken
als
zoals
hetzelfde
anders
soort
heel (erg)
weinig, minder, minst
veel, meer, meest
goed, beter, best
groot, groter, grootst
dik, dikker, dikst
dun, dunner, dunst
klein, kleiner, kleinst
hoog, hoger, hoogst
kort, korter, kortst
lang, langer, langst
leeg, leger, leegst
vol, voller, volst
licht, lichter, lichtst
(groter etc.) dan
even groot
even klein
evenveel
meten
precies
te groot
te klein
te hoog
te kort
te veel
ruimte
waar
hier
daar
ergens
nergens
overal
voor
vooruit
achter
achteruit
beneden
boven
opzij
omhoog
omlaag
bovenop
bovenin
onder
onderin
onderaan
midden (znw)
middenin
bij
naast
tegen
af
tussen
overheen
eraan
erbij
erbij kunnen
andersom
neerleggen
neerzetten
richting / de weg
waarheen
waar naartoe
dichtbij / dichterbij / dichtstbij
ver / verder / verst
ver weg
naar
naartoe
heen
over
langs
tot
kant
links
rechts
rechtdoor
Vormen
vorm
rond
plat
bol
cirkel
driehoek
lijn
punt
streep
stip
vierkant
vlak
Tijd
wanneer?
altijd
steeds
soms
vaak
nooit
voor
voordat
na
nadat
klok
uur
dag
week
jaar
kalender
morgen
ochtend
middag
avond
dag
licht
zon
wakker
nacht
donker
maan
ster
slapen
moe
slaap
dromen
laat / later / laatst
vandaag
nu / nou
morgen
gisteren
toen
volgend
vorig
jong
oud
zo (dadelijk)
dadelijk
straks
gauw
meteen
later
snel
gauw
hard (snel)
vlug
daarna
daarvoor
duren
even
eindelijk
pas (kort geleden)
net
al (reeds)
bijna
terwijl
tegelijk
weer (nog eens)
opeens
plotseling
ineens
In en om het huis
huis
wonen
huis
flat
thuis
kamer
woonkamer
bank
gordijn
tafel
tafelkleed
vaas
bos bloemen
stoel
trap
slaapkamer
bed
kussen
deken
laken
dekbed
wieg
keuken
koelkast
badkamer
boekenkast
gang
kapstok
radio
televisie
telefoon
telefoonnummer
telefoonboek
(op)bellen
krant
brief
brievenbus
kachel
verwarming
zolder
kelder
deur
sleutel
slot
op slot
raam
dak
schoorsteen
garage
tuin
hek
schuur
huis: werken
metselen
behangen
schoonmaken
stoffer en blik
doek / doekje
zeem
emmer
sop
wasmiddel
uitspoelen
ophangen
drogen
afwassen
ramenlappen
buren
buren
buurman
buurvrouw
buurmeisje
buurjongen
Familie
moeder
vader
mama / ma / mam
papa / pa / pap
broer
zus
oma
opa
grootmoeder
grootvader
oom
tante
neef
nicht
foto
Straat & verkeer
op straat
in de buurt
verkeer
stoep
stoeprand
weg
autoweg
fietspad
fietspomp
motor
scooter
brommer
rijden
rijbewijs
parkeren
parkeerplaats
bus
bushalte
instappen
uitstappen
tram
metro
taxi
vrachtauto
helikopter
hijskraan
tractor
graafmachine
druk (niet rustig)
wachten
oversteken
zebrapad
klaarover
overkant
kruispunt
verkeersbord
pijl
veilig
gordel
politie
bekeuren
bekeuring
botsen
gevaarlijk
gevaar
stoplicht
pas op!
Op reis
vakantie
land
buitenland
reis
reizen
trein
station
vliegen
vliegtuig
vliegveld
boot
schip
varen
land (staat)
aankomst
wereld
zee
berg
tent
natuur
water
druppel
sproeien
spuiten
stromen
zinken
drijven
vuur
brand
rook
vlam
Dieren
aaien bijten mand hol hok vogelnest stal kooi poot kop staart bek snavel snuit huisdieren hond blaffen kat poes miauwen kater konijn marmot cavia vogel/ vogeltje tuin en park mus merel gans waggelen eend kwaken haas muis piepen mol egel slak vis kikker kleine diertjes vlieg spin mug mier vlinder lieveheersbeestje boerderij kinderboerderij boerderij boer boerin hooi koe kalf geit bok schaap paard draven veulen varken big kip haan kuiken ezel bos eekhoorn hert uil vos wolf
Dierentuin
giraf tijger krokodil leeuw aap olifant slang zebra papegaai beer ijsbeer schildpad
Planten
plant boom tak wortel bos aarde (grond) grond (aarde)
Seizoenen & weer
weer lucht wolk wind zon herfst het regent het waait blad / blaadje rood bruin geel dwarrelen omwaaien pla paddestoel dennenboom dennenappel kastanje eikel
Winter
koud het vriest ijs sneeuw het sneeuwt sneeuwpop wit slee schaatsen schaats glijden
Lente
smelten groeien zaadje grond bloem steel paardenbloem wei jonge dieren pasgeboren
Zomer
warm de zon schijnt gras grasveld groen roos schelp strand zand golf