Gebruiker:Demoor/Basiswoorden groep 2 thema

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Thematische woordenlijst Groep 2 (minimum + uitbreiding).


Beleefd zijn

bedanken beleefd beleefd zijn burgemeester gedag gedragen (zich) geduld geduldig gehoorzaam goeienacht hangen (houding) helpen (baten) horen (ww. norm) jazeker zijn mond houden schelden smakelijk sorry spijten welnee

Brandweer

blussen brandweer brandweerauto brandweerman in brand staan instorten (gebouw) ladder nachtmerrie redden (leven) sirene spuit spuiten touw trede uitgaan (vuur) vuurwerk zwaailicht

Boodschappen doen

afrekenen bestellen euro inpakken (cadeau) kassabon klant kraam kosten ophalen (afhalen) pakken pin pinnen rondkijken super winkelen winkeljuffrouw

Dagen en maanden

maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december

Dieren

achterpoot bever blaten bij brullen dolfijn (vis) duif everzwijn fladderen gaas (afrastering) galopperen goudvis graven grazen grommen haai hamster hengel hoop (berg) hinniken insect jagen jager jong (het) kakelen kameel kameleon kanarie kangoeroe kikvors kikkervis knorren koekoek konijnenhok kraai kraaien (haan) kudde lasso leg leggen (ei) lievelingsdier loeien meeuw net (visnet) neushoorn nijlpaard pluim (veer) ontsnappen opmaken (opeten) pikken (vogels) pluis pony prikkeldraad rat reiger rups scharrelen schild slagtand slakkenhuis slingeren (zwaaien) slurf snorhaar snuffelen spinnen (draden) spinnenweb stekel steken (prikken) stinkdier stro vacht veer verdrinken verjagen vleugel voeren (dieren) vluchten vogelkooi vogelverschrikker voorpoot walvis web weide weiland wesp winterslaap wol worm zadel zeehond zoemen zorgen voor zwaluw

Eten en drinken

aflikken afsnijden ananas appeltaart barbecue bes beschuitje bestek bietjes brok broodtrommel champignon eetwaar etenstijd fruitschaal gebak groente gulzig hapje (gerecht) hongerig honing jam kippenvlees klokhuis knabbelen knagen komkommer koken (water) kokosnoot leegdrinken maaltijd mager middageten oliebol ontbijt opeten opvreten paasei paprika plukken pruim pudding sappig (appel) schaal (schotel) servies schrokken slagroom smakken smaken smullen snackbar snoepen suikerpot suikerklontje taai theepot theezakje toetje trek (eetlust) trommel (koek) ui varkensvlees verrukkelijk vers vet vies (smaak) vrucht zin (lust) zuigen zuurkool

Familie

achternaam begraven dochter getrouwd graf kennis ouder raad voornaam zoon

Feest vieren

bellen blazen bijzonder boffen carnaval dansje divali een feest geven feest vieren feestdag feestjurk feliciteren hartelijk hartstikke kerstkaart Koninginnedag moederdag nieuwjaar offerfeest opblijven oud & nieuw pret ramadan suikerfeest surprise tekenfilm trakteren uitnodiging verrassen welkom wens wensen zalig zichzelf zoen zoenen

Geluid en muziek

aanzetten bioscoop brommen doodstil echo gil hardop kabaal klank klappen knallen koptelefoon kraken luid microfoon mobieltje mompelen muziekinstrument neuriën onhoorbaar ontzettend opnemen optreden pianospelen plof(fen) rinkelen ritselen schateren tikken trompet

Gevoelens

angst angstig arm (niet rijk) arm (zielig) bedroefd benieuwd bewonderen bezorgd dapper deftig de slappe lach dol op doodmoe droevig eenzaam eerlijk eigenwijs enig (alleen) ernstig (serieus) fantastisch (geweldig) flink (dapper) geloven (niet zeker weten) geluk geweldig grappig griezelig het kan me niet(s) schelen hopen in de war janken kalm kippenvel kwaad lach lol lui moeite mislukken missen ongelukkig ongerust onrustig opwinden (zich) op zijn gemak paniek rottig schamen (zich) sip stom (vervelend) stoppen (ophouden met iets) tevreden treurig van plan zijn verbaasd verbazing verbergen verlangen verlaten verliefd verschrikt vervelen voor schut staan vreselijk wegwezen wennen woedend zacht (kracht) zenuwachtig zielig zijn gang gaan zonde (jammer)

Hoeveelheid

aantal beide (-n) berg (stapel) doormidden helft hoop (veel) kwart met z’n tweeën met z’n drieën ongeveer rest weinig (inhoud) Instructietaal / schooltaal afvragen bedekken bedoeling betekenen bijzetten binnenkomen daarmee doorgeven doorwerken gemak (makkelijk) het geeft niet het hangt ervan af haast (tijdgebrek) hiermee hoewel hurken in een rij staan in orde in de gaten houden inderdaad intussen juist (goed) klaarmaken knap letten op liggen aan meevallen mogelijk mooi (ok) namelijk nazeggen omkeren onderzoeken onthouden onzin op zoek openen opnieuw oppakken (optillen) opstaan (gaan staan) opstapelen plan sluiten spreken uitkiezen uitleggen uitpraten (afronden) uitzoeken vergissen verstandig vol (volledig) volgen (begrijpen) voor (doel) voor het eerst voorbeeld zodat zwijgen

Kleding en uiterlijk

afzakken (broek) bolhoed clownspak cowboyhoed dragen (kleren) doktersjas eruit zien als gesp gulp hak handschoen helm hoofddoek indianenpak indianentooi instoppen katoen kleding klomp kniekous knijper knoopsgat kous kraag krul laag losmaken omdoen pak pruik regenlaarzen rek rugzak schminken sieraad sjaal shirt staan (mooi) stof (kleding) stoom strijken strikken verkleden verkopen verslijten vlek zool zwembroek zwempak

Kleuren extra

donkerblauw donkergroen lichtblauw lichtgroen muisgrijs

Knutselen en tekenen

afbreken afknippen afscheuren band (stof) franje glanzen handig inkleuren karton ketting (keten) kleurboek kleurkrijt kleurpotlood kleven klodder kloppen (slaan) klosje (garen) kneden (klei) knutselen knip (knippen) krom kruis lap lelijk licht (straling) lint maken (repareren) natekenen opplakken oprollen overtekenen overtrekken plastic prop recht reep (papier) rijgen uitknippen vast (stevig) vastplakken vastzitten vel (papier) verfpot vergrootglas voorstellen vouw vouwblad wrijven zagen

Kringconventies

antwoord antwoorden cirkel in het midden het hebben over navertellen omhooghouden omstebeurt opschuiven opsteken (vinger) opzeggen (gedicht) overslaan vraag voordoen voorlezen voorzeggen wiebelen zeggen (betekenen)

Lezen en schrijven

alfabet avontuur bladzijde boodschappenlijstje gaan over hoofdletter kleine letter leesboek letter omslaan (bladzijde) opnoemen opschrijven opzoeken (proberen te vinden) rechtop regel rijmen schoolkrant schrift schuin spellen sprookjesboek stripboek tijdschrift titel wonder woord woordblad woordenboek zin

Lichaam

aanvoelen (tastzin) adem ademen ademhalen bot hart hik huid insmeren jeuken kies (tand) korst krabben leven lippenstift lucht (zuurstof) nagellak nakijken (oog) navel neusdruppels oorpijn stem (praten) stevig (fors) traan vel (huid) voetstap vuist wimper zicht

Lichaamstaal

beven buigen buiging bulderen gapen geeuwen gieren gillen glimlachen grijnzen grijpen hijgen hoofdschuddend in slaap vallen inhouden (adem) inslikken ja knikken jammeren juichen klapperen krijsen leunen met grote ogen mopperen nadoen nee schudden ophalen (schouders) puffen sissen snikken snuiven snurken sputteren staren stikken (benauwd) stotteren struikelen trekken (gezichten) trillen trippelen turen uitroepen uitrusten zeuren zucht zwaaien

Mensen

baas blind chauffeur cowboy dame degene doof doodgaan droom goochelaar groenteman heer indiaan ijscoman kapitein knecht kok lieverd luiaard matroos meid metselaar miljonair muzikant piraat postbode ober robot schatrijk schilder schipper soldaat tandarts timmerman trouwen tweeling vent vriendin vreemde zeerover zuster (verpleeg)

Natuur

aarde (aardbol) beek bestaan beukennootje dal dor greppel hemel heuvel horizon ijsschots kuil kust land (zee) meer modder molen mos natuur Noordpool oceaan oerwoud oever omwaaien ondergaande zon op pad pad rapen ravijn regenboog riet (plant) rivier rots schaduw sloot struik tocht vaart vijver verdwalen wandelen wandeling waterkant zuidpool

Omgaan met elkaar

aardig afpakken baas spelen (de) beloven bemoeien beschermen besluiten brutaal eens (akkoord) er vandoor gaan expres flauwekul foppen geheim (znw) geheimzinnig gelijk hebben gemeen (slecht) genieten (plezier) genoeg hebben van gluren halen (roepen) hebberig in de gaten houden in zijn eentje jezelf keihard knuffelen klagen klikken kussen kwebbelen last (hinder) lastig lenen (van) lief vinden liegen luisteren (gehoorzamen) mal manier meeloper meemaken nieuwsgierig nijdig onaardig ontmoeten onvriendelijk op zijn kop krijgen per ongeluk ruilen saai schattig smeken stelen stiekem stoeien storen streek streng tegenhouden tegenkomen uitlachen uitpraten (bijleggen) vals (boosaardig) vanzelf verbieden verklappen verlegen vertrouwen (ww) verwachten verwend verwennen vriendelijk voor de gek houden wisselen (ruilen) zijn zin krijgen

Ordenen & vergelijken & meten

achteraan allereerste allerlaatste allerlei alsof alvast behalve bovendien echt (tegenover vals) eind ermee even donker even licht flink (groot, veel) gelijk (tegelijk) gezicht (aanblik) herkennen hierachter hieronder iemand anders iets anders mini missen (ontbreken) na (achter) nogal oud (tegenover nieuw) overblijven (rest) pas (nog maar) per (per dag) rotzooi stapel toevallig uithalen uitmaken (belang) uitzoeken vast (al) verdelen vergelijken verschil verschillend verzamelen volgorde voor (ipv) vooral voordringen wegen weegschaal zelfs zoals zodra zoiets zolang zover zulk

Planten en bloemen

appelboom bijl bloembol bloempot boomstam graan hyacint krokus mesthoop tuinslang tulp narcis perenboom regenwater roos vergeet-me-nietje zaad zaaien

Ruimtelijke en meetkundige oriëntatie

achterkant binnenkant bol (znw) bovenaan bovenkant breed buitenkant dwars (richting) eind (afstand) erachter in het rond ingang kier kilometer languit linker (plaats) meten (lengte) meter (100 cm) omheen onderkant onderdoor ondersteboven over (plaats) overeind pal rechter (rechterkant) rechthoek rol (cilinder) rond (rondom) ronde (rondgang) rondom scheef smal stevig (solide) te voorschijn tegenaan tegenover uitgang uitsteken vandaan vandoor vanuit verderop verte vierkant vlakbij vooraan voorkant waar (juist) wijd zijkant

School

basisschool belangrijk bibliotheek blokkendoos boel (veel) buitendeur bureau (schrijftafel) deurmat domoor door elkaar doorlopen groepjes van drie gymschoenen gymzaal hal in groepjes klaar zetten kletskous krabbelen leren les map oefenen onderzoek op tijd overblijven poot (tafel) prikbord prullenmand ruit (glas) schoolplein schoolbord schooldokter schoolreisje speelplaats stempelkussen stoelpoot straf terugleggen trapleuning voeten vegen voorstelling (film) wijs woensdagmiddag zaal Spel en sport applaus afstempelen beroemd beste boksen bravo club crossfiets delen diploma doelpunt duiken (dook, gedoken; zee) duw fietspomp hardlopen hondenpoep hup kampioen kegel klappen (applaudisseren) medaille meerijden mislukken missen (niet raak) overnieuw paardrijden pauze publiek raken rammen regelen roeien spel speeltuin sport stijf soepel ski skiën smak tennis toe (komaan) trappen trapper twee aan twee verliezen wedstrijd wielrenner winnaar winnen wisselen zwaargewicht zweefvliegtuig zwembad zwemles zweven

Spelen en werken

aanlopen (komt) aanvliegen (rennen) achterover afgooien apparaat batterij beet (vast) beweging bonzen boor boren cement flipperkast geweer glippen goochelen hamer heus hobbelpaard indoen indrukken kaart (spel) kaart (ticket) kanon karwei klauteren kleermakerszit kletteren knuffelbeest kogel koprol kralenplank kruiwagen kubus kunst (prestatie) maken (zorgen dat) meespelen memory mop (grap) motor (machine) omkijken (over de schouder) oppassen optocht pijp (buis) plank plezier post postzegel podium precies (secuur) pretpark probleem rukken schok (beweging) sneeuwballen gooien stijgen storten (gooien) stuiven suf tikkertje timmeren toneel spelen tovenaar trampoline uitglijden verdienen verschijnen verstoppertje volgen (achterna) voorover vlieger wapperen waterpistool wedden weglopen werken (apparaat) wild (bvnw) wippen woest zakken (ww naar beneden) zaklopen zeilboot zeilen zijn best doen zoek (verloren)

Tellen en getalsbegrip

achttien anderhalf apart (afzonderlijk) cijfer controleren dertien duizend elf (getal) enkel (een paar) enorm eraf eraf halen erbij erbij doen extra getal getallenlijn honderd in elk geval meeste minste nul nummer negen negende negentien ontdekken rekenen schatten tachtig tellen twintig veertien veertig vijftien vijftig waarschijnlijk zestien Thuis aanrecht achterdeur afstandsbediening afwas balkon behang bezem bezoek box (baby) deurbel dweilen elektrisch etage familie fluitketel haard kan kap (de) ketel kinderwagen klep (deksel) lade lift lucifer luciferhoutje mat matras meubels pijp roken pitten (fornuis) plafond plat dak puntdak regenpijp sleutelgat sleutelhanger stofzuigen stofzuiger tapijt tegel toilet toilettas verhuizen vensterbank verdieping voorbijlopen voordeur vuilniszak

Tijdsbeleving en tijdsbesef

af en toe allang alvast alweer begin beleven daarnet direct eerder eergisteren eind / einde geleden gelijk (meteen) gisteravond haast (bijna) horloge juist (net) laatst later maand meestal minuut moment nieuws (journaal) nog (opnieuw) ochtend ogenblik om (tijdstip) onder (tijdens) ondertussen onlangs onmiddellijk ooit op het nippertje op (moment) opstaan (bed) over (tijdsaanduiding) overdag overmorgen poos(je) rust ’s avonds ’s middags ’s morgens ’s nachts seconde te lang tegelijk tel telkens tenslotte tijdens totdat tussendoor vanaf vanavond vanmiddag vanmorgen vannacht vanochtend voor (tijdstip) voorbij (afgelopen) voordat voorlopig voortaan vroeg vroeger weekend wijzer Vakantie / op reis aankomen afhalen aflopen (einde) afscheid afstand ansichtkaart autorijden autoweg bereiken buitenlands camping dagje uit eiland fototoestel hotel kaart (landkaart) kermis koffer landen logeren naartoe gaan meebrengen meegeven meekomen op reis opzetten (tent) reisbureau trekken (tocht) uitgerust vakantiereisje vreemd vertrekken vrij wegbrengen zonnebril zuiden

Vervoer / verkeer

achterbank achterin achterlicht benzine bestuurder bocht conducteur halte helikopter inhalen inladen koets locomotief machinist metrostation onderweg ongeluk op weg opschieten per bus rails razen remmen rit strippenkaart sturen terechtkomen (plaats) uitkijken uitladen vaart (snelheid) veilig verdergaan verhuiswagen verkeer verkeersbord vervoer vervoeren vervoermiddel via voorbank voorbij (verder) voorlicht vrachtwagen vuilniswagen weggaan

Wassen en plassen

afdrogen afspoelen afvoer afwasborstel badhanddoek buis doortrekken glibberig grondwater helder lek lekken lopen (vloeistof) plas (water) slang (buis) spatten spoelen stinken straal (water) toiletpapier troebel uitwringen vuil was (wasgoed) wasbak wasknijper waslijn wasmachine wasmand waterleiding wc-rol

Weer / de seizoenen

bewolkt bevriezen bliksem buitenspelen dooien donder ijskoud het hagelt hitte koel mist najaar onweer regenbui sneeuwvlok storm voorjaar warmte zonnig

Woonomgeving

agent (politie) adres buitenkomen buurt bom dorp erf gracht haven kerk lantaarnpaal moskee museum oversteken paleis park plaats (stad) plein restaurant roltrap rondlopen schutting stad steeg steil tunnel veld Ziek zijn ambulance bacterie bibberen bleek zien bloedneus bult duizelig kiespijn koorts mazelen melktand rillen rusten (slapen) snuiten (neus) te pakken (ziek) thermometer thuis blijven tillen verband (wond) verzorgen waterpokken zalf zweetdruppels

Extra

daaraan daarin ernaar erom waarin waarop waarvoor]

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Gebruiker:Demoor/Basiswoorden_groep_2_thema&oldid=148499"