Gebruiker:Demoor/Basiswoorden groep 1 thema

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

algemeen / mensen

mens baby kind jongen meisje man vrouw grote mensen zijn blijven worden veranderen ding

sociale vaardigheden

groeten, welkom & afscheid dag (groet) doei/doeg hai/hoi hallo goedemiddag goedemorgen tot straks tot ziens welterusten

op bezoek komen

opendoen visite hand / handje geven heten naam kus / kusje juf(frouw) moeder mama / ma / mam vader papa / pa / pap straks terug laat naar huis gaan zwaaien brengen halen komen meegaan

gevoelens

blij fijn gelukkig graag, liever, liefst heerlijk leuk lief mooi prachtig vrolijk bang schrikken eng boos verdrietig erg (vervelend) naar (vervelend) vervelend alleen samen gek raar gewoon normaal zuchten huilen traan zakdoek op schoot troosten pech hebben geluk hebben

omgaan met elkaar

hebben geven aan voor met zonder nemen helpen alsjeblieft / alstublieft dank (je wel) aan de hand ruzie klap au bijten duwen trekken vechten knijpen slaan stompen spugen plagen pesten ophouden zeg (tussenw.) stom (dom) dom stout flauw pestkop probleem oplossen aankijken goedmaken ok (okee) eerste aan de beurt om de beurt om beurten op je beurt wachten voor je beurt praten een voor een ik mij mijn jij / je jou je / jouw hij / ie hem zijn (bez.vnw) ze / zij haar (pers. vnw) haar (bez. vnw) u we / wij ons jullie hen (pers. vnw) hun allebei samen gezellig alleen ongezellig allemaal alletwee alledrie erbij horen eigen elkaar helpen meegaan meedoen meehelpen zelf zich van (bezit) afpakken terugbrengen teruggeven ieder iedereen iemand vriend / vriendje schat (lief iemand) meisje jongen mevrouw meneer kennen horen bij houden van lijken op kietelen kriebelen grap lachen giechelen ==lichaam== Categorie:Baklichaam lichaamsdelen hoofd borst buik rug bil schouder arm elleboog hand duim pink been knie voet teen nek hals keel lijf gezicht wang kin wimper wenkbrauw mond lip tand bot zintuigen oog kijken zien oor horen luisteren verstaan neus ruiken tong proeven vinger huid voelen zacht hard glad ruw eruitzien / kleren voorkant achterkant haar / haren ==kapper== Categorie:Bakkapper vlecht mooi baard kaal snor spiegel kam kammen bril ==bloot== Categorie:Bakbloot in je blootje aan aankleden (zich) aandoen aantrekken opzetten (muts) aan hebben dragen uitdoen uittrekken uitkleden (zich) zich verkleden verkleedkleren kleren stof kledingstuk broek spijkerbroek broekspijp rok jurk hemd onderbroek T-shirt sok pyjama schoen paar (schoenen) laars / laarzen slipper slof sandaal want trui mouw das (sjaal) muts pet hoed jas winterjas regenjas opendoen dichtdoen knoop (jas) knoop (veter) veter elastiek klittenband rits ritssluiting strik riem maat strak los wijd passen ketting ring armband oorbel

wassen en plassen

wassen vies schoon bad douche douchen water kraan koud warm heet gloeiend zeep shampoo uitspoelen schuim washand spons nat kletsnat doek handdoek afdrogen droog spiegel kammen kam borstel tandenborstel tandpasta poetsen

wc

wc-papier afvegen poepen poep doorspoelen plassen plas pot / potje luier

ziek

pijn zeer verkouden hoesten zakdoek niezen buikpijn overgeven spugen hoofdpijn keelpijn misselijk pil aspirine dokter dokterstas prik prikken ziekenhuis ziekenwagen dood levend bloed pleister wond / wondje beter (hersteld) gezond

eten en drinken

eten honger eten kauwen happen opeten het is op bord / bordje schotel / schoteltje kom mes vork lepel tafel dekken tafelkleed hap / hapje stuk / stukje tussendoortje pap brood broodje boterham boter kaas pindakaas worst hagelslag

avondeten

soep pannenkoek rijst macaroni spaghetti pizza ei vlees biefstuk gehakt vis kip aardappel patat friet, frietjes chips kroket mayonaise appelmoes yoghurt vla groente sla tomaat wortel spinazie boon drinken dorst drinken opdrinken slok / slokje beker glas fles speen (baby) kop / kopje pakje schudden rietje morsen sap melk chocomel / chocomelk / chocolademelk koffie thee limonade cola sinas bier

fruit

appel peer banaan sinaasappel mandarijn kiwi citroen meloen aardbei kers framboos druif schil rijp rotten

snoep

snoep / snoepje lekkers ijsje lolly likken kauwgom drop / dropje chocolade koek / koekje cake noot / nootje pinda suiker smaken proeven lusten zin hebben in proeven lekker vies zoet zout zuur

koken

eten maken pan koekenpan bakken snijden roeren meel mengen zeef schort knoeien boodschappen doen kopen nieuw

boodschappen doen

portemonnee geld cent goedkoop duur tas boodschappentas winkel markt slager bakker supermarkt schap boodschappenkar

op school

wegwijs in de groep groep juf(frouw) meester kind kleuter leren (iets) school gang haakje ophangen kapstok deur kloppen (aankloppen) klas lokaal binnen rij achterblijven stil (geluid) rustig onrustig bel bord (school / keuze) kast rek kist zak mand opruimen opbergen wegleggen bewaren vegen kleed hoek stoel kruk plaats (plek) plek muur plaat

plantjes

water geven gieter gieten

knop / knopje

drukken lamp / lampje licht / lichtje stekker stopcontact kringroutines tellen

dag (etmaal)

gisteren morgen week jaar vandaag morgen (ochtend) middag kring hulp / hulpje kiezen naast vinger opsteken stilzitten instructietaal/denktaal doen aanwijzen deze die dit dat gebruiken voorlezen

plaat / plaatje

verhaal versje plaatje zetten leggen werken wijzen proberen het klopt bijvoorbeeld bekijken uitkiezen zelfstandig denken bedenken idee bedoelen begrijpen snappen denken (aan) nadenken geloven (aannemen) vinden (mening) misschien volgens eigenlijk natuurlijk waar (echt) zeker vast (zeker) zomaar vergeten weten (ge)makkelijk moeilijk

communiceren

knikken ja / jawel wel zo nee echt (heus) noemen opletten merken vertellen vragen zeggen fluisteren praten roepen schreeuwen kletsen raden raadsel overig moeten mogen willen zullen hoeven nodig hebben / zijn kunnen

Belangrijke woorden

en ook of maar (doch) toch omdat want dus als (indien) eerst …dan eerst …daarna verder (voorts) vraagwoorden hoe waarom wie wat welk spelen en werken werken beginnen bezig doorgaan klaar af (klaar) afmaken stoppen fout verkeerd goed goed zo! keurig slordig prima knap lukken / het lukt

omgaan met spullen

spullen afspreken zorgen aankomen (aanraken) afblijven onvoorzichtig oppassen pas op! waarschuwen breken breekbaar kapotmaken kapot stuk weg kwijtraken kwijt jammer vinden (terug)

knutselen

klei verf hout kurk ijzer plastic lijm plaksel draad / draadje naald touw / touwtje doos deksel (doos) kraal ketting rijgen prullenbak weggooien schaar werk / werkje rommel blik (doos) kleien knippen droogmaken dichtmaken vastmaken opruimen netjes plakken plakspullen glimmen maken (vervaardigen) prikken scheuren steken (plaatsen in) stempelen stempel vouwen tekenen tekenen papier potlood plakband puntenslijper gum tekening punt (potlood) scherp krijtje kleuren (ww) krassen lijn kwast verven stift dop schrijven schrijven pen woord blad / blaadje (papier) brief sturen (zenden) computer letter punt lezen

speelgoed

speelgoed spel (spelen) spelen bouwhoek bouwen blok stapelen toren kasteel brug omver beer knuffel auto boek kaft opendoen dichtdoen bak krat berg poppenkast poppenhuis poppenhoek (huishoek) pop poppenwagen wieg kussen (het) lego oprapen puzzel puzzelen kassa sticker plakboek plakkertje plakplaatje

rollenspel en sprookjes

in ‘t echt doen alsof masker ridder directeur boef dief politie politieagent politiepet politiewagen politiebureau gevangenis schieten pistool pang! stop kabouter koning koningin deftig boef monster reus reusachtig draak dwerg spook fee heks bezem bezemsteel toveren prins prinses troon

kleuren

blauw bruin geel goud grijs groen oranje paars rood roze wit zilver zwart kleur

kleuren (ww)

verkleuren

muziek en geluid

fluit gitaar piano toeter trommel fluiten zingen meezingen piepen klinken geluid lawaai herrie muziek liedje tik (klap) cd / dvd

bewegen & spelen

spelen liggen staan stilstaan zitten lopen hollen rennen stappen huppelen stampen sloffen stap langzaam gymnastiek gymmen gymspullen balk op een rij optillen bal rollen gooien vangen mis vast los loslaten terug voetbal voetballen streep schoppen stoten tegen (plaats) buiten durven spannend stoer sterk slap klimmen klimrek boven bovenop hoog omhoog beneden erop eraf springen hop / hup hupsakee naast hangen op z’n kop ondersteboven rechtop afgaan gevaarlijk voorzichtig vallen afvallen grond pijn kruipen sluipen hut tent in uit op onder door doorheen tussen erin steen stok speeltuin wip op en neer schommel heen en weer draaimolen draaien ronddraaien kar step fiets fietsen stuur rijden wagen wiel trekken kiepen omkiepen botsen botsing omdraaien omvallen zand zandbak zandvorm vullen schep scheppen legen afkloppen (zand) zwemmen badpak bikini plons spetteren rand kant diep het ondiepe

spelletje

verstoppen zoeken knikker knikkeren springtouw touwtje springen

feest

verjaardag jarig verjaardag verjaardagsfeest jarige job feest vieren hoera feesthoed versieren versiering slinger ballon blazen pakje uitpakken inpakken cadeau krijgen verrassing bedankt! uitdelen pakken taart kaars / kaarsje aansteken branden uitblazen uitjes

circus

circustent woonwagen clown clownsneus dansen film kaartje klappen vlag

kerst

Kerstmis kerstfeest kerstboom kerstbal kerstman kerstliedje kerstklok kribbe engel baby geboren herder

Sinterklaas

Sint / Sinterklaas vijf december sinterklaasfeest sinterklaasliedje staf mijter pepernoot strooien Piet / Zwarte piet stoomboot

rekenen, vergelijken, ruimte en tijd

rekenen / hoeveelheid tellen nummer keer één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien eerste tweede derde vierde allebei alletwee alledrie allemaal elk ieder iedereen niemand half heel helemaal hoeveel geen niets niks een paar heleboel zoveel alles vergelijken als zoals hetzelfde anders soort heel (erg) weinig, minder, minst veel, meer, meest goed, beter, best groot, groter, grootst dik, dikker, dikst dun, dunner, dunst klein, kleiner, kleinst hoog, hoger, hoogst kort, korter, kortst lang, langer, langst leeg, leger, leegst vol, voller, volst licht, lichter, lichtst (groter etc.) dan even groot even klein evenveel meten precies te groot te klein te hoog te kort te veel ruimte waar hier daar ergens nergens overal voor vooruit achter achteruit beneden boven opzij omhoog omlaag bovenop bovenin onder onderin onderaan midden (znw) middenin bij naast tegen af tussen overheen eraan erbij erbij kunnen andersom neerleggen neerzetten richting / de weg waarheen waar naartoe dichtbij / dichterbij / dichtstbij ver / verder / verst ver weg naar naartoe heen over langs tot kant links rechts rechtdoor

vormen

vorm rond plat bol cirkel driehoek lijn punt streep stip vierkant vlak

tijd

tijd wanneer? altijd steeds soms vaak nooit voor voordat na nadat klok uur dag week jaar kalender morgen ochtend middag avond dag licht zon wakker nacht donker maan ster slapen moe slaap dromen laat / later / laatst vandaag nu / nou morgen gisteren toen volgend vorig jong oud zo (dadelijk) dadelijk straks gauw meteen later snel gauw hard (snel) vlug daarna daarvoor duren even eindelijk pas (kort geleden) net al (reeds) bijna terwijl tegelijk weer (nog eens) opeens plotseling ineens

in en om het huis

huis wonen huis flat thuis kamer woonkamer bank gordijn tafel tafelkleed vaas bos bloemen stoel trap slaapkamer bed kussen deken laken dekbed wieg keuken koelkast badkamer boekenkast gang kapstok radio televisie telefoon telefoonnummer telefoonboek (op)bellen krant brief brievenbus kachel verwarming zolder kelder deur sleutel slot op slot raam dak schoorsteen garage tuin hek schuur huis: werken metselen behangen

schoonmaken

stoffer en blik doek / doekje zeem emmer sop wasmiddel uitspoelen ophangen drogen afwassen ramenlappen

buren

buren buurman buurvrouw buurmeisje buurjongen familie moeder vader mama / ma / mam papa / pa / pap broer zus oma opa grootmoeder grootvader oom tante neef nicht foto

straat & verkeer

op straat in de buurt verkeer stoep stoeprand weg autoweg fietspad fietspomp motor scooter brommer rijden rijbewijs parkeren parkeerplaats bus bushalte instappen uitstappen tram metro taxi vrachtauto helikopter hijskraan tractor graafmachine druk (niet rustig) wachten oversteken zebrapad klaarover overkant kruispunt verkeersbord pijl veilig gordel politie bekeuren bekeuring botsen gevaarlijk gevaar stoplicht pas op! op reis vakantie land buitenland reis reizen trein station vliegen vliegtuig vliegveld boot schip varen land (staat) aankomst wereld zee berg tent natuur water druppel sproeien spuiten stromen zinken drijven vuur brand rook vlam dieren aaien bijten mand hol hok vogelnest stal kooi poot kop staart bek snavel snuit

huisdieren

hond blaffen kat poes miauwen kater konijn marmot cavia vogel/ vogeltje tuin en park mus merel gans waggelen eend kwaken haas muis piepen mol egel slak vis kikker kleine diertjes vlieg spin mug mier vlinder lieveheersbeestje boerderij kinderboerderij boerderij boer boerin hooi koe kalf geit bok schaap paard draven veulen varken big kip haan kuiken ezel bos eekhoorn hert uil vos wolf dierentuin giraf tijger krokodil leeuw aap olifant slang zebra papegaai beer ijsbeer schildpad

planten

plant boom tak wortel bos aarde (grond) grond (aarde)

seizoenen & weer

weer lucht wolk wind zon herfst het regent het waait blad / blaadje rood bruin geel dwarrelen omwaaien pla paddestoel dennenboom dennenappel kastanje eikel winter koud het vriest ijs sneeuw het sneeuwt sneeuwpop wit slee schaatsen schaats glijden lente smelten groeien zaadje grond bloem steel paardenbloem wei jonge dieren pasgeboren zomer warm de zon schijnt gras grasveld groen roos schelp strand zand golf

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Gebruiker:Demoor/Basiswoorden_groep_1_thema&oldid=148659"