Breuken
Breuken zijn een soort van deelsommen, bijvoorbeeld: 1/4 betekent 1 delen door 4 = 0,25. 0,25 = 1/4.
Noemer
De noemer is het onderste gedeelte van een breuk. Het geeft aan hoeveel stukjes er in totaal zijn. Bij de taart zijn dat bijvoorbeeld 4 stukjes.
Teller
De teller is het bovenste gedeelte van een breuk. Het geeft aan hoeveel van het totaal aantal stukjes je bedoelt. Bij de taart zijn er bijvoorbeeld nog 3 stukjes nog niet opgegeten, dan krijg je een breuk van 3/4.
Vereenvoudigen
Een breuk vereenvoudigen gebeurt meestal na een som. Als dit gebeurt, worden de noemer en de teller door het zelfde getal gedeeld. Je vereenvoudigt breuken om er voor te zorgen dat het niet te grote getallen zijn.
Voorbeeld: 4/6, 4 en 6 zijn alle twee deelbaar door 2, dus word het 2/3.
Gelijkmaken
Als een breuk gelijk word gemaakt, word ervoor gezorgd dat het onderste getal word. Hierna word er gekeken welke vermenigvuldiging er gemaakt kan worden met de zelfde uitkomst (met alle twee de noemers). De tellers worden dan ook daar het getal gedaan waarmee je de noemers vermenigvuldigd.
Voorbeeld: 2/4 en 4/6, zitten alle twee in de tafel van 12. 4x3=12, dus de teller moet ook x3, dat is dan 6. De eerste breuk word dan 6/12. 6x2=12, dus de teller moet ook x2, dat is dan 8. De tweede breuk word dan 8/12. Antwoord: 6/12 - 8/12 (de noemers zijn gelijk).
Sommen
Optellen
Bij optellen worden de tellers bij elkaar opgeteld, de noemers blijven het zelfde. Soms moeten de noemers hiervoor eerst gelijk worden gemaakt. Na de hand kan de breuk soms ook nog vereenvoudigt worden.
Voorbeeld: 1/4 + 3/8 = 2/4 + 3/8 = 5/8
Aftrekken
Bij aftrekken worden de tellers van elkaar afgetrokken, de noemers blijven het zelfde. Soms moeten de noemers hiervoor eerst gelijk worden gemaakt. Na de hand kan de breuk soms ook nog vereenvoudigt worden.
Voorbeeld: 6/12 - 1/6 = 6/12 - 2/12 = 4/12 = 1/3
Vermenigvuldigen
Vermenigvuldigen is redelijk makkelijk. De teller word keer de teller gedaan en de noemer keer de noemer. Hiervoor hoeven de breuken niet gelijk gemaakt te zijn. Na de hand kan de breuk wel soms nog vereenvoudigt worden.
Voorbeeld: 2/3 x 2/3 = (dus 2x2 en 3x3) = 4/9
Delen
Bij delen word de laatste breuk omgedraaid (1/4 word 4/1) en van de deelsom word een vermenigvuldiging gemaakt.
Voorbeeld: 1/3 : 2/5 = 1/3 x 5/2 = 5/5 (=1)
Aftrekken