Drijven
Iets drijft wanneer het gedeeltelijk boven de vloeistof, waarin het zich bevindt, uitsteekt. De opwaartse kracht (tegenkracht) van de vloeistof is dan groter dan de zwaartekracht (trekkracht) van het voorwerp. De sleutelhanger op de foto blijft op het water drijven, dus de opwaartse kracht van het water is groter dan de zwaartekracht van de sleutelhanger.
Voorwerpen kunnen op een vloeistof drijven, maar een vloeistof kan ook op een vloeistof drijven. Dit zie je op de foto hiernaast: de olie blijft op het water drijven.
Invloed
Het is niet makkelijk om te verklaren waarom iets blijft drijven of zinkt. Er zijn namelijk een aantal factoren die invloed hebben op het drijven of zinken van voorwerpen en vloeistoffen:
- Het gewicht
- Het volume
- Het soortelijk gewicht
- De vorm van het voorwerp
Het gewicht
Het gewicht van een voorwerp wordt ook wel massa genoemd. Deze wordt vaak uitgedrukt in kilogram of gram. Het gewicht heeft voor een deel invloed op het drijven van voorwerpen, maar er hangen nog meer dingen mee samen. Het is namelijk niet zo dat als een voorwerp zwaar is, het ook gelijk zinkt. Kijk maar op de afbeelding met de mandarijnen. Een hele mandarijn is natuurlijk zwaarder dan een klein stukje ervan. Toch drijft de hele mandarijn en het kleine stukje zinkt.
Het volume
Het volume van een voorwerp geeft aan hoeveel ruimte dat voorwerp inneemt (de grootte van het voorwerp).Dit wordt ook wel de inhoud genoemd. Het volume wordt vaak uitgedrukt in:
- Kubieke meter (m3)
- Kubieke decimeter (dm3)
- Kubieke centimeter (cm3)
Het symbool voor volume is V.
Het soortelijk gewicht
Of een voorwerp blijft drijven, hangt af van de verhouding tussen het gewicht en het volume. De verhouding tussen het gewicht en het volume wordt het soortelijk gewicht genoemd. Je berekent het soortelijk gewicht door de massa door het volume te delen.
- Soortelijk gewicht = massa / volume:
- Het voorwerp drijft als: het soortelijk gewicht van het voorwerp kleiner is dan het soortelijk gewicht van de vloeistof.
- Het voorwerp zinkt als: het soortelijk gewicht van het voorwerp groter is dan het soortelijk gewicht van de vloeistof.
- Het voorwerp zweeft als: het soortelijk gewicht van het voorwerp even groot is als het soortelijk gewicht van de vloeistof.
Bij de afbeelding van de olie die op water drijft, geldt dat het soortelijk gewicht van de olie kleiner is dan het soortelijk gewicht van het water. Hierdoor blijft de olie op het water drijven.
De vorm van het voorwerp
Het soortelijk gewicht van het voorwerp en de vloeistof bepaalt dus of iets blijft drijven, maar de vorm van een voorwerp is nóg belangrijker. Een ijzeren bol zinkt, maar een boot van ijzer blijft drijven! Wanneer het voorwerp een holle vorm heeft, bevat het veel lucht (lucht is veel lichter dan water), hierdoor is het soortelijk gewicht kleiner en blijft het voorwerp drijven.
Enkele voorbeelden van proefjes
Een pingpongballetje, gemaakt van celluloid, weegt 2,7 gram en heeft een doorsnee van 40 millimeter. Als je dit balletje onderdompelt in water wordt er dus 33,5 ml water verplaatst, dat 33,5 gram weegt. Volgens Archimedes is het 'gewicht' van het pingpongballetje onder water dus (2,7 gram – 33,5 gram =) -30,8 gram. Het balletje heeft een negatief 'gewicht' en komt dus zo snel mogelijk naar boven drijven. Het balletje zal met een klein deel van z'n onderkant in het water blijven liggen, zodanig dat de massa van het verplaatste water gelijk is aan 2,7 gram (en dus aan het gewicht van het pingpongballetje). De dichtheid van het pingpongballetje is kleiner dan de dichtheid van water.
Een mens heeft een gemiddelde dichtheid die net iets hoger is dan water. Dit verschil is zo klein, dat als een mens zijn/haar longen vol lucht zuigt hij/zij wel blijft drijven, maar als hij/zij uitademt niet meer. De eigen waterverplaatsing is dus bijna gelijk aan de eigen massa. Dit is dan ook de reden dat het voor mensen gemakkelijk is om een ander op te tillen onder water. Onder water wegen mensen hooguit een paar kilo.
Een groot schip kan drijven doordat de waterverplaatsing van de romp groter is dan de massa van het schip. De maximale waterverplaatsing van de Titanic bijvoorbeeld was 46000 ton, terwijl het gewicht van de romp 'slechts' 24000 ton bedroeg. De Titanic kon dus opgevuld worden met opbouw, apparatuur en passagiers tot een maximum van (46000 – 24000 =) 22000 ton. Helaas ontstond er een lek in de romp, waardoor de romp volliep met water. De waterverplaatsing van de romp werd niet kleiner, maar de massa wel groter. Hierdoor is het schip gezonken.
Proefjes omtrent drijven en zinken, kun je uitvoeren in water, maar ook in andere vloeistoffen en zelfs in lucht! Voorbeeld: Zout water heeft een hogere dichtheid dan kraanwater. De massa van het verplaatste zoute water is bij een gelijk blijvend voorwerp dus groter, terwijl de massa van het voorwerp zelf gelijk is. Hardhout dat in gewoon water zinkt, zal in zout water dus waarschijnlijk wel kunnen drijven.
Bron: Mayer, C. (2013). Eigenschappen van materialen, drijven en zinken. Etten-Leur: Corona.