Gebruiker:Demoor/Woordenschatportaal
Vanuit de hoofdpagina kan je naar rechtstreeks naar groepen (leeftijd) of categorie.
Categorieen
- Begrippen (hoog laag) Dik dun etc.
- Voedsel
- Sporten
- Beroepen
- Voertuigen
- .....
- ..
- ..
Groepen
- 1-2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
Woordlijsten
Portaal Woordenschat met Categorie Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters is goed plan. Kun je dan ook nog een subcategorie “ Groep 1” en “ Groep 2” maken? En zelfs zo vergaan als “ Minimumlijst” als subcategorie van subcategorie groep 1
Voorbeeld:
- Categorie:Basiswoordenlijst
- Categorie:Groep1
- Categorie:Minimumgroep1
- Categorie:Groep1
Je kan ze daarnaast ook de categorie meegeven mbt onderwerp:
- Categorie:WoordenschatVoedsel
- Categorie:Vlees
- Categorie:Gemalen vlees
- Categorie:Vlees
KROKET = Categorie: Minumumgroep1 en Categorie:Gemalen vlees
Didactiek
- Woordparachute
- Woordtrap
- Woordweb
- ...
- ..
De meest gebruikte didactiek voor woordenschatonderwijs is de Viertakt (Verhallen & Verhallen,
1994).
Deze didactiek vormt ook de basis voor Met Woorden in de Weer. Bij de Viertakt gaat het om vier aandachtspunten die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding bij minder taalvaardige leerlingen. We kunnen naar de viertakt kijken als een didactisch
model, maar nog beter is het om te zien als aandachtspunten voor enkele mentale handelingen die door kinderen worden uitgevoerd. De viertakt sluit nauw aan bij de manier waarop onze hersenen zelf te werk gaan bij uitbreiding van de persoonlijke woordenschat (het mentale lexicon).
De viertakt bestaat uit de volgende aandachtspunten:
- 1. voorbewerken
- 2. semantiseren
- 3. consolideren
- 4. controleren
1) Bij voorbewerken gaat het om de introductie van de context van het woordcluster en de begrippen die aangeleerd gaan worden. Er moet een goed beeld worden opgeroepen. Vaak doen leerkrachten dat door te verwijzen naar een bekende gebeurtenis, of door iets voor te doen of door een plaat te laten zien. De kinderen worden betrokken; het deel van de persoonlijke woordenschat waar ze de gekozen woorden straks aanhaken, wordt alvast geactiveerd. Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking bepalen. De volgende, en wel belangrijkste stap, is het overdragen van de betekenis; het te behandelen woord betekenis geven en verhelderen. 2) Dat noemen we semantiseren: betekenis geven. Semantiseren moet zorgvuldig gebeuren, zodat kinderen goede kennis van de woorden opbouwen. Bij de aanpak Met Woorden in de Weer leren leerkrachten om de drie uitjes toe te passen: uitbreiden, uitleggen en uitbeelden. Bij het uitje van uitbreiden gaat het om het kiezen van logische clusterwoorden, die in relatie tot elkaar voor het voetlicht komen. Niet alleen de woorden, maar ook de logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een effectieve woordenschatopbouw. Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het uitbeelden zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter de woorden. Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s, en door voordoen en aanwijzen. Het is niet de bedoeling dat andere kinderen in de groep gaan zeggen wat een woord betekent; wel kan de leerkracht verwijzen naar een kind dat zo juist het woord gebruikt heeft. Aandachtspunt hierbij is dat dat niet steeds dezelfde kinderen zijn. De leerkracht moet eigenlijk altijd proberen om een woord met alle drie de uitjes te semantiseren. Er zijn woorden die niet zo gemakkelijk uit te beelden zijn, maar de ervaring leert dat leerkrachten die langer met de drie uitjes werken, snel een uitbeelding (van het bedoelde woord en de uitbreidingswoorden) kunnen bedenken. Deze manier van werken maakt woordenschatuitbreiding tot een efficiënte methode: in dezelfde tijd worden verschillende woorden uitgelegd en aangeleerd, terwijl vruchtbare kennis achter de woorden wordt opgebouwd. Niet alleen kennis van de woorden, maar ook de betekenisrelaties krijgen aandacht. 3) Daarna komt het consolideren. Woorden die zijn uitgelegd moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook echt onthouden worden. Soms begint het consolideren al meteen na de semantisering. Leerlingen krijgen dan de opdracht om zelf een handeling uit te voeren; alleen of samen. Ze moeten het woord dan aanwijzen op een plaatje, of zeggen wat de leerkracht doet die het uitbeelden van de semantisering nog eens herhaalt. Er zijn verschillende voorbeelden van consolideringsoefeningen voor de kleutergroepen genoemd in het praktijkboek Met Woorden in de Weer. V eel consolideringen zijn voordoen-activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten natuurlijk ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Verder wordt geadviseerd om afbeeldingen of representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in de klas aanwezig zijn. Prikborden, flap-overs en magnetische borden zijn daarbij erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald liggen (in het echt of een plaatje ervan). Leerkr achten kunnen ook voorleesteksten zoeken waar de geselecteerde woorden en clusterwoorden veel in voorkomen. En vragen aan kinderen of ze hun vinger willen opsteken wanneer ze het woord horen. Leerkrachten kunnen groepjes variabel samenstellen opdat ook de taalzwakkere leerlingen een kans krijgen. Of beurten verdelen. Bij consolideeroefeningen wordt vaak gesproken over 5-minuten-oefeningen. Er wordt dan snel volgens een bekend patroon woorden herhaald. Het mag niet veel tijd in beslag nemen; woorden moeten vooral vaak herhaald worden. Dat helpt veel meer dan een enorme activiteit die drie kwartier duurt. 4) Uiteindelijk gaat het consolideren over in controleren. Bij het controleren is het de bedoeling dat leerkrachten uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen. Dat zal heel vaak spelenderwijs gaan of terloops. Effectieve leerkrachten lopen gewoon even de hoek in waar de watertafel staat en vraagt aan de kinderen die daar spelen wat ze doen, hoe dat ding daar heet en of ze bepaalde handelingen kunnen voordoen. Of als de leerkracht op de rand van de zandbak zit kan ze aan een kind allerlei vragen stellen of handelingen laten uitvoeren. Ook bij bewegingslessen kunnen leerlingen allerlei handelingen uitvoeren die in de woordenlijst onder lichaam of lichaamstaal staan.
Bron:Handreiking Woordenschat placemat, Amsterdam
Woordgroepen
- Begrippen
- Beroepen
- Dieren
- Planten
- Fruit
- Groente
- Handelingen
- Werkwoorden
- ...