Gebruiker:Demoor/Basiswoorden groep 1: verschil tussen versies
(→N: IS KLAAR!!!!) |
(→R: KLAAR JIHAA!!) |
||
Regel 12: | Regel 12: | ||
==P== | ==P== | ||
paar (enige) paard paars paddestoel pakje / pak (doos, pakket) pakken (nemen) pan pang pannenkoek pap papa / pa / pap papier pas (kort geleden) passen (maat) patat peer pen pet piepen pijn pijp (buis) pil pinda pindakaas plaat / plaatje plaats (plek) plagen plakken plant plas (urine) plassen plat pleister plek plons plotseling poep poepen poes poetsen politie poort poot (dier) pop poppenhoek (huishoek) poppenkast portemonnee pot / potje (plassen) potlood prachtig praten precies (exact) prik prikken prima proberen prullenbak punt (potlood) puzzel puzzelen pyjama | paar (enige) paard paars paddestoel pakje / pak (doos, pakket) pakken (nemen) pan pang pannenkoek pap papa / pa / pap papier pas (kort geleden) passen (maat) patat peer pen pet piepen pijn pijp (buis) pil pinda pindakaas plaat / plaatje plaats (plek) plagen plakken plant plas (urine) plassen plat pleister plek plons plotseling poep poepen poes poetsen politie poort poot (dier) pop poppenhoek (huishoek) poppenkast portemonnee pot / potje (plassen) potlood prachtig praten precies (exact) prik prikken prima proberen prullenbak punt (potlood) puzzel puzzelen pyjama | ||
− | |||
− | |||
− | |||
− | |||
==S== | ==S== |
Versie van 24 feb 2010 22:21
De woorden die je erop hebt gezet met de goede categorieën moet je hier verwijderen!!. CAT:Woordenschat en CAT:Basiswoordenlijstgroep1
O
of ok (okee) olifant om te om de beurt oma omdat omdraaien omgooien omhoog omvallen onder (beneden) onderbroek onderin ons oog ook oom oor op (het is op) op (voorz. plaats) op en neer opa opbellen opdrinken opeens open openmaken opeten ophangen ophouden opletten opruimen opsteken opzetten (van muts) opzij op z’n kop oud (jong) over overal overgeven (spugen) overheen
P
paar (enige) paard paars paddestoel pakje / pak (doos, pakket) pakken (nemen) pan pang pannenkoek pap papa / pa / pap papier pas (kort geleden) passen (maat) patat peer pen pet piepen pijn pijp (buis) pil pinda pindakaas plaat / plaatje plaats (plek) plagen plakken plant plas (urine) plassen plat pleister plek plons plotseling poep poepen poes poetsen politie poort poot (dier) pop poppenhoek (huishoek) poppenkast portemonnee pot / potje (plassen) potlood prachtig praten precies (exact) prik prikken prima proberen prullenbak punt (potlood) puzzel puzzelen pyjama
S
samen sap schaap schaar schelp schep scheppen scherp scheuren schieten (met iets) schijnen / de zon schijnt schoen schommel school schoon schoonmaken schoot schoppen schotel / schoteltje schreeuwen schrijven schrikken schudden sinaasappel sla slaan slap slak slang (dier) slapen slecht slee sleutel slim slinger slok / slokje snappen sneeuw snel snijden snoep / snoepje snor soep sok soms soort speelgoed speen spel (spelen) spelen spiegel spin springen spugen spullen staan (bevinden) staan (overeind) start stap stappen steeds steen steken (plaatsen in) stekker stempelen step ster sterk sticker stift stil (geluid) stoel stoep stok stom (dom) stop stoppen (stilstaan) stoten stout straat strak straks streep strik stuk (kapot) stuk / stukje stuur suiker
T
T-shirt taart tafel tak tand tandenborstel tandpasta tante tas te groot te klein te hoog teen tegelijk tegen (plaats) tekenen tekening telefoon televisie / tv tellen tent terug terugbrengen teruggeven terwijl thee thuis tien tijd tijger tik (klap) toch toen toeter tomaat tong toren tot touw / touwtje traan tram trap (ladder) trein trekken trommel (muziek) trui tuin tussen twee
U
u uil uit (afkomstig) uitdoen (kleren) uittrekken (kleren) uur
V
vaak vaas vader vakantie vallen van (bezit) vandaag vangen varen varken vast (zeker) vast(houden) vechten veel, meer, meest vegen ver, verder, verst ver weg verder (voorts) verdrietig verdwijnen verf vergeten verhaal verjaardag verkeerd verkouden verstaan verstoppen vertellen verven veter vier vieren vies (vuil) vijf vinden (mening) vinden (terug) vinger vis vlag vlees vlieg vliegen vliegtuig vlinder vlug voelen voet voetbal voetballen vogel / vogeltje vol volgend volgens voor voordat voorlezen voorzichtig vorig vork vos vouwen vrachtauto vragen vriend / vriendje vrouw vuur
W
waar waar (echt) waarheen / waar naartoe waarom wachten wagen / wagentje wakker wang wanneer want (voegw.) want (handschoen) warm wassen wat water wc wc-papier we / wij week weer (nog eens) weer (znw) weg (znw) weg (bijw.) wegleggen wei weinig, minder, minst wel welk welterusten wereld werk / werkje werken weten wie wieg wiel wijzen willen wind winkel winter wip wit wolf wolk wonen woord worden worst wortel