Zinsdeel: verschil tussen versies
k (fix HTML, replaced: <br> → <br /> (30)) |
|||
(2 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven) | |||
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | {{werk}} |
||
In een [[zin]] zitten verschillende '''zinsdelen'''. Dat zijn bepaalde stukken uit een zin die je niet uit elkaar kan halen als je de zin door elkaar wilt husselen. Een [[persoonsvorm]] en het [[Onderwerp (taalkundig)|onderwerp]] zijn altijd aparte zinsdelen. |
In een [[zin]] zitten verschillende '''zinsdelen'''. Dat zijn bepaalde stukken uit een zin die je niet uit elkaar kan halen als je de zin door elkaar wilt husselen. Een [[persoonsvorm]] en het [[Onderwerp (taalkundig)|onderwerp]] zijn altijd aparte zinsdelen. |
||
Regel 16: | Regel 15: | ||
== Volgorde == |
== Volgorde == |
||
=== Persoonsvorm === |
=== Persoonsvorm === |
||
− | De persoonsvorm is een werkwoord. De persoonsvorm zegt wat het onderwerp doet. Als je redekundig gaat ontleden, is dit het eerste wat je moet gaan doen. Om een persoonsvorm te vinden, moet je de zin vragend maken of in een andere tijd zetten. Als je de zin vragend maakt, is het eerste woord de persoonsvorm. Als je de zin in een andere tijd zet, is het woord dat veranderd persoonsvorm.<br> |
+ | De persoonsvorm is een werkwoord. De persoonsvorm zegt wat het onderwerp doet. Als je redekundig gaat ontleden, is dit het eerste wat je moet gaan doen. Om een persoonsvorm te vinden, moet je de zin vragend maken of in een andere tijd zetten. Als je de zin vragend maakt, is het eerste woord de persoonsvorm. Als je de zin in een andere tijd zet, is het woord dat veranderd persoonsvorm.<br /> |
− | '''Voorbeeld:'''<br> |
+ | '''Voorbeeld:'''<br /> |
− | De jongen heeft een cadeau aan zijn vriend gegeven.<br> |
+ | De jongen heeft een cadeau aan zijn vriend gegeven.<br /> |
− | '''Heeft''' de jongen een cadeau aan zijn vriend gegeven?<br> |
+ | '''Heeft''' de jongen een cadeau aan zijn vriend gegeven?<br /> |
− | De jongen '''had''' een cadeau aan zijn vriend gegeven.<br> |
+ | De jongen '''had''' een cadeau aan zijn vriend gegeven.<br /> |
'''Toelichting:''' Je ziet dat in de vragende zin de persoonsvorm naar voren schuift. In de zin in de verleden tijd zie je het werkwoord geeft veranderen in had. ''Heeft'' is dus de persoonsvorm. |
'''Toelichting:''' Je ziet dat in de vragende zin de persoonsvorm naar voren schuift. In de zin in de verleden tijd zie je het werkwoord geeft veranderen in had. ''Heeft'' is dus de persoonsvorm. |
||
=== Zin ontleden === |
=== Zin ontleden === |
||
− | Om andere zinsdelen te vinden, moet je de zin eerst ontleden. Je kan dit pas doen als je de persoonsvorm weet. Alles wat voor de persoonsvorm ligt, is al een zinsdeel. Daarna moet je kijken of je andere gedeeltes van de zin voor de persoonsvorm kan zetten zonder dat de betekenis veranderd.<br> |
+ | Om andere zinsdelen te vinden, moet je de zin eerst ontleden. Je kan dit pas doen als je de persoonsvorm weet. Alles wat voor de persoonsvorm ligt, is al een zinsdeel. Daarna moet je kijken of je andere gedeeltes van de zin voor de persoonsvorm kan zetten zonder dat de betekenis veranderd.<br /> |
− | '''Voorbeeld:'''<br> |
+ | '''Voorbeeld:'''<br /> |
− | De jongen '''heeft''' een cadeau aan zijn vriend gegeven.<br> |
+ | De jongen '''heeft''' een cadeau aan zijn vriend gegeven.<br /> |
− | Een cadeau '''heeft''' de jongen aan zijn vriend gegeven.<br> |
+ | Een cadeau '''heeft''' de jongen aan zijn vriend gegeven.<br /> |
− | Aan zijn vriend '''heeft''' de jongen een cadeau gegeven.<br> |
+ | Aan zijn vriend '''heeft''' de jongen een cadeau gegeven.<br /> |
− | Gegeven '''heeft''' de jongen een cadeau aan zijn vriend.<br> |
+ | Gegeven '''heeft''' de jongen een cadeau aan zijn vriend.<br /> |
− | Je kan nu zien dat er 5 zinsdelen zijn. Je kan de zin dus zo verdelen:<br> |
+ | Je kan nu zien dat er 5 zinsdelen zijn. Je kan de zin dus zo verdelen:<br /> |
− | De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.<br> |
+ | De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.<br /> |
=== Werkwoordelijk gezegde === |
=== Werkwoordelijk gezegde === |
||
− | Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. Als er alleen 1 werkwoord (de persoonsvorm) in de zin zit, is dat ene werkwoord het werkwoordelijk gezegde. Soms kunnen er in een werkwoordelijk gezegde ook andere woorden terechtkomen die geen werkwoord zijn. Zoals ''te'' en ''aan het''.<br> |
+ | Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. Als er alleen 1 werkwoord (de persoonsvorm) in de zin zit, is dat ene werkwoord het werkwoordelijk gezegde. Soms kunnen er in een werkwoordelijk gezegde ook andere woorden terechtkomen die geen werkwoord zijn. Zoals ''te'' en ''aan het''.<br /> |
− | '''Voorbeeld:'''<br> |
+ | '''Voorbeeld:'''<br /> |
− | De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.<br> |
+ | De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.<br /> |
− | Het werkwoordelijk gezegde is dan ''heeft gegeven''.<br> |
+ | Het werkwoordelijk gezegde is dan ''heeft gegeven''.<br /> |
=== Naamwoordelijk gezegde === |
=== Naamwoordelijk gezegde === |
||
− | Het naamwoordelijk gezegde is een koppelwerkwoord met een zelfstandig/bijvoeglijk naamwoord die weer iets zegt over het onderwerp van de zin. Om te kijken of er in een zin een naamwoordelijk gezegde voorkomt, moet het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord zijn. Als eer 1 werkwoord (persoonsvorm) in de zin staat dan is dat meteen het belangrijkste werkwoord. Als er meerder werkwoorden zijn moet je werken met een zogenaamde afstreepmethode. Je kijkt of de zin zo kan blijven als je de andere werkwoorden kan weghalen. <br> |
+ | Het naamwoordelijk gezegde is een koppelwerkwoord met een zelfstandig/bijvoeglijk naamwoord die weer iets zegt over het onderwerp van de zin. Om te kijken of er in een zin een naamwoordelijk gezegde voorkomt, moet het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord zijn. Als eer 1 werkwoord (persoonsvorm) in de zin staat dan is dat meteen het belangrijkste werkwoord. Als er meerder werkwoorden zijn moet je werken met een zogenaamde afstreepmethode. Je kijkt of de zin zo kan blijven als je de andere werkwoorden kan weghalen. <br /> |
− | '''Apart voorbeeld:'''<br> |
+ | '''Apart voorbeeld:'''<br /> |
− | De jongen zal beter worden.<br> |
+ | De jongen zal beter worden.<br /> |
− | Afstreepmethode:<br> |
+ | Afstreepmethode:<br /> |
− | De jongen <s>zal</s> wordt beter<br> |
+ | De jongen <s>zal</s> wordt beter<br /> |
− | Wordt is het belangrijkste werkwoord.<br> |
+ | Wordt is het belangrijkste werkwoord.<br /> |
− | Wordt is een koppelwerkwoord.<br> |
+ | Wordt is een koppelwerkwoord.<br /> |
− | Naamwoordelijk gezegde is ''wordt beter''<br> |
+ | Naamwoordelijk gezegde is ''wordt beter''<br /> |
'''Toelichting''': ''Wordt beter'' is het naamwoordelijk gezegde, omdat beter iets vertelt over de jongen. ''Wordt'' koppelt ''de jongen'' en ''beter'' met elkaar. |
'''Toelichting''': ''Wordt beter'' is het naamwoordelijk gezegde, omdat beter iets vertelt over de jongen. ''Wordt'' koppelt ''de jongen'' en ''beter'' met elkaar. |
||
=== Lijdend voorwerp === |
=== Lijdend voorwerp === |
||
− | Lijdend voorwerp kan je vinden door de vraag te stellen door ''wie of wat + gezegde + onderwerp''. Het lijdend voorwerp ondergaat een handeling. Dat betekent dat er iets met het lijdend voorwerp gedaan wordt.<br> |
+ | Lijdend voorwerp kan je vinden door de vraag te stellen door ''wie of wat + gezegde + onderwerp''. Het lijdend voorwerp ondergaat een handeling. Dat betekent dat er iets met het lijdend voorwerp gedaan wordt.<br /> |
− | '''Voorbeeld:'''<br> |
+ | '''Voorbeeld:'''<br /> |
− | De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.<br> |
+ | De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.<br /> |
− | Wie of wat heeft de jongen gegeven?<br> |
+ | Wie of wat heeft de jongen gegeven?<br /> |
− | Een cadeau<br> |
+ | Een cadeau<br /> |
'''Toelichting''': ''Een cadeau'' is het lijdend voorwerp, omdat er iets mee gedaan wordt. Een cadeau wordt gegeven. Er gebeurt dus iets met dat cadeau. |
'''Toelichting''': ''Een cadeau'' is het lijdend voorwerp, omdat er iets mee gedaan wordt. Een cadeau wordt gegeven. Er gebeurt dus iets met dat cadeau. |
||
Regel 68: | Regel 67: | ||
Een zin kunnen ontleden en de zinsdelen herkennen is belangrijk. Dat komt omdat je daardoor minder fouten kan maken in de zinnen. Ook is kennis over zindelen belangrijk om sommige talen te leren. Dat komt doordat sommige zinsdelen dan een beetje veranderen. Dat noem je naamvallen. Als je dan correct een vreemde taal wilt schrijven of spreken, moet je dus weten welk zinsdeel moet veranderen. |
Een zin kunnen ontleden en de zinsdelen herkennen is belangrijk. Dat komt omdat je daardoor minder fouten kan maken in de zinnen. Ook is kennis over zindelen belangrijk om sommige talen te leren. Dat komt doordat sommige zinsdelen dan een beetje veranderen. Dat noem je naamvallen. Als je dan correct een vreemde taal wilt schrijven of spreken, moet je dus weten welk zinsdeel moet veranderen. |
||
− | [[Categorie: |
+ | [[Categorie:Grammatica]] |
Huidige versie van 11 jan 2021 om 14:18
In een zin zitten verschillende zinsdelen. Dat zijn bepaalde stukken uit een zin die je niet uit elkaar kan halen als je de zin door elkaar wilt husselen. Een persoonsvorm en het onderwerp zijn altijd aparte zinsdelen.
Voordat je zinsdelen kunt benoemen, moet je de zin altijd eerst ontleden. Pas daarna kan je ze benoemen.
Om de zinsdelen te vinden en benoemen (redekundig ontleden heet dat) heb je 'formules' nodig. Dit zijn ze:
- Persoonsvorm (pv) - de zin in de verleden tijd zetten of de zin vragend maken
- Werkwoordelijk gezegde (wg) - alle werkwoorden uit de zin.
- Onderwerp (ow) - wie/wat + gezegde.
- Lijdend voorwerp (lv) - wie/wat + gezegde + onderwerp.
- Meewerkend voorwerp (mv) - aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.
- Naamwoordelijk gezegde (ng) - alle werkwoorden incl. koppelwerkwoorden + alle naamwoorden uit de zin (er zit ALTIJD een koppelwerkwoord in).
- Bijwoordelijke bepaling (bwb) - antwoord op de vragen : waarom, wanneer, waarmee, waardoor, hoelang, hoeveel en hoe.
Volgorde
Persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord. De persoonsvorm zegt wat het onderwerp doet. Als je redekundig gaat ontleden, is dit het eerste wat je moet gaan doen. Om een persoonsvorm te vinden, moet je de zin vragend maken of in een andere tijd zetten. Als je de zin vragend maakt, is het eerste woord de persoonsvorm. Als je de zin in een andere tijd zet, is het woord dat veranderd persoonsvorm.
Voorbeeld:
De jongen heeft een cadeau aan zijn vriend gegeven.
Heeft de jongen een cadeau aan zijn vriend gegeven?
De jongen had een cadeau aan zijn vriend gegeven.
Toelichting: Je ziet dat in de vragende zin de persoonsvorm naar voren schuift. In de zin in de verleden tijd zie je het werkwoord geeft veranderen in had. Heeft is dus de persoonsvorm.
Zin ontleden
Om andere zinsdelen te vinden, moet je de zin eerst ontleden. Je kan dit pas doen als je de persoonsvorm weet. Alles wat voor de persoonsvorm ligt, is al een zinsdeel. Daarna moet je kijken of je andere gedeeltes van de zin voor de persoonsvorm kan zetten zonder dat de betekenis veranderd.
Voorbeeld:
De jongen heeft een cadeau aan zijn vriend gegeven.
Een cadeau heeft de jongen aan zijn vriend gegeven.
Aan zijn vriend heeft de jongen een cadeau gegeven.
Gegeven heeft de jongen een cadeau aan zijn vriend.
Je kan nu zien dat er 5 zinsdelen zijn. Je kan de zin dus zo verdelen:
De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. Als er alleen 1 werkwoord (de persoonsvorm) in de zin zit, is dat ene werkwoord het werkwoordelijk gezegde. Soms kunnen er in een werkwoordelijk gezegde ook andere woorden terechtkomen die geen werkwoord zijn. Zoals te en aan het.
Voorbeeld:
De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.
Het werkwoordelijk gezegde is dan heeft gegeven.
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde is een koppelwerkwoord met een zelfstandig/bijvoeglijk naamwoord die weer iets zegt over het onderwerp van de zin. Om te kijken of er in een zin een naamwoordelijk gezegde voorkomt, moet het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord zijn. Als eer 1 werkwoord (persoonsvorm) in de zin staat dan is dat meteen het belangrijkste werkwoord. Als er meerder werkwoorden zijn moet je werken met een zogenaamde afstreepmethode. Je kijkt of de zin zo kan blijven als je de andere werkwoorden kan weghalen.
Apart voorbeeld:
De jongen zal beter worden.
Afstreepmethode:
De jongen zal wordt beter
Wordt is het belangrijkste werkwoord.
Wordt is een koppelwerkwoord.
Naamwoordelijk gezegde is wordt beter
Toelichting: Wordt beter is het naamwoordelijk gezegde, omdat beter iets vertelt over de jongen. Wordt koppelt de jongen en beter met elkaar.
Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp kan je vinden door de vraag te stellen door wie of wat + gezegde + onderwerp. Het lijdend voorwerp ondergaat een handeling. Dat betekent dat er iets met het lijdend voorwerp gedaan wordt.
Voorbeeld:
De jongen | heeft | een cadeau | aan zijn vriend | gegeven.
Wie of wat heeft de jongen gegeven?
Een cadeau
Toelichting: Een cadeau is het lijdend voorwerp, omdat er iets mee gedaan wordt. Een cadeau wordt gegeven. Er gebeurt dus iets met dat cadeau.
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Waarom is dit belangrijk?
Een zin kunnen ontleden en de zinsdelen herkennen is belangrijk. Dat komt omdat je daardoor minder fouten kan maken in de zinnen. Ook is kennis over zindelen belangrijk om sommige talen te leren. Dat komt doordat sommige zinsdelen dan een beetje veranderen. Dat noem je naamvallen. Als je dan correct een vreemde taal wilt schrijven of spreken, moet je dus weten welk zinsdeel moet veranderen.