Gebruiker:Demoor/Woordenschatportaal: verschil tussen versies

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
 
(14 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 2: Regel 2:
   
 
==Categorieen==
 
==Categorieen==
  +
  +
<categorytree mode=categories hideroot=on>Woordenschat</categorytree>
  +
  +
  +
<categorytree mode=categories hideroot=on>Dieren</categorytree>
  +
  +
 
* Begrippen (hoog laag) Dik dun etc.
 
* Begrippen (hoog laag) Dik dun etc.
 
* Voedsel
 
* Voedsel
Regel 21: Regel 28:
   
 
==Woordlijsten==
 
==Woordlijsten==
  +
  +
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
  +
<BR>
  +
 
* [http://www.dmo.amsterdam.nl/onderwijs/varia_onderwijs/basiswoordenlijst]
 
* [http://www.dmo.amsterdam.nl/onderwijs/varia_onderwijs/basiswoordenlijst]
  +
Portaal Woordenschat met Categorie Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters is goed plan.
  +
Kun je dan ook nog een subcategorie “ Groep 1” en “ Groep 2” maken? En zelfs zo vergaan als “ Minimumlijst” als subcategorie van subcategorie groep 1
  +
  +
Voorbeeld:
  +
: Categorie:Basiswoordenlijst
  +
::: Categorie:Groep1
  +
:::::Categorie:Minimumgroep1
  +
  +
Je kan ze daarnaast ook de categorie meegeven mbt onderwerp:
  +
: Categorie:WoordenschatVoedsel
  +
:::Categorie:Vlees
  +
:::::Categorie:Gemalen vlees
  +
  +
KROKET = Categorie: Minumumgroep1 en Categorie:Gemalen vlees
  +
  +
[[Uitleg Categorieën]]
  +
  +
  +
De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters is verdeeld over zes lijsten, twee voor groep 1 en twee voor groep 2. Hieronder wordt verder ingegaan op wat er in de lijsten te vinden is, hoe ze precies zijn samengesteld en hoe er mee te werken valt.
  +
De lijsten voor groep 1
  +
Lijst 1, de lichtblauwe op de placemat, bestaat uit elementaire woorden. Ieder kind in groep 1 moet deze kennen. Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden
  +
zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen. Het gaat om woorden als: ik, aankijken, al, auto, daarom, cadeau, vechten, enzovoorts. U vindt in lijst 1 ook de getallen tot en met tien, en een aantal kleuren.
  +
Lijst 1 is samengesteld op basis van de duizend-en-een-woorden van de lijst Bacchini, e.a. (zie bronnen).Hierin is de Welkom-woordenlijst van het programma Piramide opgenomen, aangevuld met woorden uit onder andere de lijst Schrooten en Vermeer. Voor onze lijst hebben
  +
we enkele wijzingen aangebracht. Zo is het woord dobbelsteen weggelaten, omdat het in onze ogen niet algemeen genoeg voor lijst 1 is. Toegevoegd is een aantal frequente en breed gebruikte woorden als weinig, dichtbij en ver weg. Ook is het woordje neer geconcretiseerd in neerleggen en neerzetten en zijn winter en lente aangevuld met zomer en herfst. Tot zover de minimumlijst. Nu de streeflijst van 500 woorden.
  +
Lijst 2, geel op de placemat, is een uitbreidingslijst. Hierin is ten eerste de woordenlijst van Piramide opgenomen. Weggelaten zijn ook hier woorden die weinig algemeen zijn, zoals tekenbord en adventskrans.
  +
Voor alle duidelijkheid: bedoeld wordt uiteraard niet dat zulke woorden niet aan de orde zouden moeten komen in groep 1. Het is alleen niet nodig ze in de lijst te zetten. Wanneer ze zich aandienen, zijn ze eenvoudig aan te wijzen en uit te leggen in de specifieke situatie. Ten tweede zijn er woorden toegevoegd vanuit het clusterprincipe: bij woorden van lijst 1 zijn woorden gezocht die ermee in verband staan. Zo is onderin aangevuld met bovenin en staan opbergen en weggooien in lijst 2 om een goed cluster te maken met bewaren uit lijst 1.
  +
In de uitbreidingslijst staan veel woorden die makkelijk te ‘labelen’ zijn, je kunt ze zo aanwijzen en een naam geven, bijvoorbeeld: bikini en badpak bij zwemmen. Ook zijn er woorden te vinden die onder te brengen zijn bij een categorie die al bekend is bij het kind, bijvoorbeeld: in lijst 1 staat dierentuin, giraf, olifant. In lijst 2 staan: ijsbeer en papegaai. De woorden die kinderen ‘gemist’ hebben in groep 1 zijn dan gemakkelijk uit te leggen door te wijzen naar een tekening of foto van het dier. Ook bevat lijst 2 een aantal samengestelde
  +
woorden zoals boodschappenkar en boodschappentas. Ook deze woorden zijn eenvoudig te begrijpen omdat ze samenstellingen zijn uit woorden die de kinderen al kennen. Overigens zal er in de praktijk niet zo’n precieze scheiding zijn tussen beide lijsten en zullen kinderen niet precies de 1000 woorden van lijst 1 of de 1500 van 1 en 2 samen kennen.
  +
De lijsten voor groep 2
  +
Ook hier zijn er twee lijsten, de minimum- en de uitbreidingslijst. In de minimumlijst (lijst 3) is ten eerste de woordenlijst uit Piramide 2 opgenomen. Deze is met woorden uit andere lijsten aangevuld. Eerst hebben we gekozen uit woorden met de hoogste frequentie en spreiding
  +
van de lijst Schrooten en Vermeer. Hieruit komen woorden als: apparaat, bovendien, inkleuren, plastic, plein. Vervolgens zijn de volgende lijsten geraadpleegd: Damhuis, Litjens en de Unaniemen. Ook hier hebben we gezocht naar clusterwoorden, zoals: kamperen, camping,
  +
tent opzetten. Verder zijn er een aantal woorden naar eigen inzicht toegevoegd, bijvoorbeeld:
  +
pretpark, na-apen, meeloper, lievelingseten. De dagen van de week en de maanden van het jaar zijn in deze lijst opgenomen, evenals getallen vanaf tien.
  +
We weten dat er bij lijst 3 en bij lijst 4 meer vragen gesteld zullen over de keuze van de woorden dan bij de eerste twee lijsten. Ons uitgangspunt blijft de frequentie en de spreiding. Maar waarom nu bijvoorbeeld zwaluw wel is opgenomen in lijst 4 en nachtegaal niet, daar zal wel over getwist kunnen worden. Leerkrachten die bepaalde woorden missen kunnen natuurlijk gemakkelijk die woorden erbij kiezen. En als de leerkracht hier of daar een woord wil veranderen, dan zal dat geen grote problemen opleveren. De eerste duizend woorden zijn zo algemeen dat er nauwelijks over te twisten valt. Dit geldt ook nog voor de volgende duizend woorden. 2000 woorden vormen duidelijk een basiswoordenschat. Maar boven de 2000 en 3000 wordt het minder duidelijk of een kind dat woord nu in groep 2 of in groep 3 zal moeten leren. Het gaat dan niet alleen om dat speciale woord, maar om de verdere uitbouw van de woordenschat.
  +
De basiswoordenschat (lijst 1 en 3) is het fundament waarop kinderen hun woordenschat opbouwen. Dat fundament moet stevig zijn om de woordenschat uit te bouwen. Die uitbreiding
  +
verloopt zowel kwantitatief (meer woorden kennen) als kwalitatief, dat wil zeggen dat een woord ‘dieper’ gekend wordt, met meer betekenisnuances, meer gebruiksmogelijkheden, enzovoort. ( zie Van der Nulft & Verhallen).
  +
Juist bij de iets oudere kinderen zal duidelijk worden dat de basiswoordenschat veel specifieke
  +
en persoonlijke aanhakingsmogelijkheden gaat ontwikkelen. Kinderen houden ervan dingen in de werkelijkheid specifiek te benoemen. Denk aan het gesprekje van een oma met haar kleinkind:
  +
oma: ‘Kijk, wat een mooie toettoet!’
  +
kind: ‘Dat is geen toettoet oma, dat is een Mercedes Vito!’
  +
Als kinderen de mogelijkheden daartoe krijgen, zullen ze hun kennis van de wereld snel en gretig uitbreiden, het zijn van nature kleine onderzoekers. Daarbij benoemen ze de verschijnselen
  +
in de wereld die hen interesseren met specifieke woorden. Zo zal het ene kind weten dat die kleine papegaaien in het park roodbandparkieten zijn, terwijl een ander het heeft over bultruggen en andere zeedieren en weer een ander over Ferrari raceauto’s.
  +
  +
==Ter verduidelijking van de lijst==
  +
• Waar dat nodig is, is tussen haakjes de betekenis toegevoegd, bijvoorbeeld:
  +
na (tijd), naar (richting), bol (rond).
  +
• Ook wordt waar nodig ter verduidelijking vermeld om welke woordsoort het gaat, bijvoorbeeld:
  +
hol (znw): hier gaat het dus om het hol.
  +
We gebruiken de volgende afkortingen voor de woordsoorten:
  +
voorz. = voorzetsel
  +
bez. vnw = bezittelijk voornaamwoord
  +
pers. vnw = persoonlijk voornaamwoord
  +
znw = zelfstandig naamwoord
  +
bijv. nw = bijvoeglijk naamwoord
  +
tussenw.= tussenwerpsel
  +
ww = werkwoord
  +
voegw. = voegwoord
  +
bijw.= bijwoord
  +
• Varianten van woorden worden met een schuin streepje aangegeven: bijvoorbeeld alsjeblieft
  +
/ alstublieft.
  +
• Veel voorkomende en/of onregelmatige verkleinwoorden staan eveneens vermeld met een schuine streep: blad / blaadje.
  +
• Trappen van vergelijkingen worden vermeld met een komma: graag, liever, liefst.
  +
  +
==Clusters en oefenvormen==
  +
We hebben de woorden bij de thema’s van groep 1 zoveel mogelijk in een bepaald verband gezet, dus geklusterd. Zo vindt u bij het thema ‘gevoelens’:verdrietig - huilen - traan - zakdoek - schoot - troosten.
  +
<BR>
  +
De woorden staan zo in een soort mini verhaaltje.
  +
Vaak zijn er verschillende clusters te maken rond een woord. Zo kan de leerkracht gemakkelijk een miniverhaaltje maken <BR>
  +
bij politieagent: door rood rijden - politieagent - bekeuren – geld betalen
  +
<BR>
  +
Maar je kunt ook een ander cluster kunnen maken, bijvoorbeeld door te rubriceren: politieagent
  +
– bakker – slager. Zo valt het woord politieagent onder de noemer: beroepen.
  +
<BR>
  +
Er zijn allerlei consolideringsoefeningen te bedenken met woorden die bij elkaar horen, bijvoorbeeld:
  +
wat is het? waar? wat doet het? vliegtuig lucht vliegen, auto land rijden, boot water varen, kind stoep lopen
  +
<BR>
  +
Ook kunnen gradaties worden aangeven, bijvoorbeeld in temperatuur:
  +
ijskoud – koud – lauw – warm – heet – gloeiend
  +
<BR>
  +
of in manieren van lopen:
  +
sloffen- sluipen–- huppelen - rennen – springen (allemaal uitbeelden natuurlijk!)
  +
<BR>
  +
Of kunnen kinderen bouwen met woorden:
  +
Wat is het wiel van een fiets? Een fietswiel. Wat is het stuur van een auto? Een autostuur.
  +
  +
==Met woorden in de Weer==
  +
Meer oefenvormen zijn te vinden in Met woorden in de weer (Van der Nulft & Verhallen).
  +
Nog een opmerking bij het clusteren: doe het weloverwogen, op basis van al gekende woorden.
  +
Biedt zeker niet teveel onbekende woorden tegelijk aan. Hiermee wordt voorkomen dat de woorden aan elkaar gaan ‘klonteren’, zodat de kinderen de woorden blijven verwarren.
  +
Verder is het van belang een onderscheid te maken tussen het actief (productief) en passief (receptief) kennen van woorden. Zo zullen kinderen het woord verlegen eerst passief kennen, ze begrijpen het, maar zullen het zelf nog niet zo gauw gebruiken. Hetzelfde geldt voor bij voorbeeld feliciteren. Kinderen zullen wel gefeliciteerd! zeggen, maar zeker in het begin niet het hele werkwoord.
  +
Last but not least: Biedt zelfstandige naamwoorden altijd aan met het lidwoord! In de lijsten is dit niet gedaan, louter om praktische redenen, namelijk de beperkte ruimte op de placemat. Leerkrachten weten namelijk heus wel de lidwoorden van die woorden. Maar de kinderen moeten beide woorden wel steeds samen leren. Dus moeten ze ook steeds samen genoemd worden.
   
 
==Didactiek==
 
==Didactiek==
Regel 29: Regel 131:
 
* ...
 
* ...
 
* ..
 
* ..
  +
  +
  +
De meest gebruikte didactiek voor woordenschatonderwijs is de Viertakt (Verhallen & Verhallen,
  +
1994). <BR>
  +
Deze didactiek vormt ook de basis voor Met Woorden in de Weer. Bij de Viertakt gaat het om vier aandachtspunten die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding bij minder taalvaardige leerlingen. We kunnen naar de viertakt kijken als een didactisch
  +
model, maar nog beter is het om te zien als aandachtspunten voor enkele mentale handelingen die door kinderen worden uitgevoerd. De viertakt sluit nauw aan bij de manier waarop onze hersenen zelf te werk gaan bij uitbreiding van de persoonlijke woordenschat (het mentale lexicon).
  +
  +
==De viertakt bestaat uit de volgende aandachtspunten:==
  +
*1. voorbewerken
  +
*2. semantiseren
  +
*3. consolideren
  +
*4. controleren
  +
  +
1) Bij voorbewerken gaat het om de introductie van de context van het woordcluster en de begrippen die aangeleerd gaan worden. Er moet een goed beeld worden opgeroepen. Vaak doen leerkrachten dat door te verwijzen naar een bekende gebeurtenis, of door iets voor te doen of door een plaat te laten zien. De kinderen worden betrokken; het deel van de persoonlijke woordenschat waar ze de gekozen woorden straks aanhaken, wordt alvast geactiveerd. Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking bepalen.
  +
De
  +
volgende, en wel belangrijkste stap, is het overdragen van de betekenis; het te behandelen
  +
woord betekenis geven en verhelderen.
  +
2) Dat noemen we semantiseren: betekenis geven. Semantiseren moet zorgvuldig gebeuren,
  +
zodat kinderen goede kennis van de woorden opbouwen. Bij de aanpak Met Woorden in de Weer leren leerkrachten om de drie uitjes toe te passen: uitbreiden, uitleggen en uitbeelden.
  +
Bij het uitje van uitbreiden gaat het om het kiezen van logische clusterwoorden, die in relatie tot elkaar voor het voetlicht komen. Niet alleen de woorden, maar ook de logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een effectieve woordenschatopbouw.
  +
Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het uitbeelden zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter de woorden. Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s, en door voordoen en aanwijzen. Het is niet de bedoeling dat andere kinderen in de groep gaan zeggen wat een woord betekent; wel kan de leerkracht verwijzen naar een kind dat zo juist het woord gebruikt heeft. Aandachtspunt
  +
hierbij is dat dat niet steeds dezelfde kinderen zijn.
  +
De leerkracht moet eigenlijk altijd proberen om een woord met alle drie de uitjes te semantiseren.
  +
Er zijn woorden die niet zo gemakkelijk uit te beelden zijn, maar de ervaring leert dat leerkrachten die langer met de drie uitjes werken, snel een uitbeelding (van het bedoelde woord en de uitbreidingswoorden) kunnen bedenken.
  +
Deze manier van werken maakt woordenschatuitbreiding tot een efficiënte methode: in dezelfde tijd worden verschillende woorden uitgelegd en aangeleerd, terwijl vruchtbare kennis
  +
achter de woorden wordt opgebouwd. Niet alleen kennis van de woorden, maar ook de betekenisrelaties krijgen aandacht.
  +
3) Daarna komt het consolideren. Woorden die zijn uitgelegd moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook echt onthouden worden. Soms begint het consolideren al meteen na de semantisering. Leerlingen krijgen dan de opdracht om zelf een handeling uit te voeren; alleen of samen. Ze moeten het woord dan aanwijzen op een plaatje, of zeggen
  +
wat de leerkracht doet die het uitbeelden van de semantisering nog eens herhaalt. Er zijn verschillende voorbeelden van consolideringsoefeningen voor de kleutergroepen genoemd in het praktijkboek Met Woorden in de Weer.
  +
V
  +
eel consolideringen zijn voordoen-activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten natuurlijk ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Verder wordt geadviseerd om afbeeldingen of representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in de klas aanwezig zijn. Prikborden, flap-overs en magnetische borden zijn daarbij erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald liggen (in het echt of een plaatje ervan).
  +
Leerkr
  +
achten kunnen ook voorleesteksten zoeken waar de geselecteerde woorden en clusterwoorden veel in voorkomen. En vragen aan kinderen of ze hun vinger willen opsteken
  +
wanneer ze het woord horen. Leerkrachten kunnen groepjes variabel samenstellen opdat ook de taalzwakkere leerlingen een kans krijgen. Of beurten verdelen. Bij consolideeroefeningen
  +
wordt vaak gesproken over 5-minuten-oefeningen. Er wordt dan snel volgens een bekend patroon woorden herhaald. Het mag niet veel tijd in beslag nemen; woorden moeten vooral vaak herhaald worden. Dat helpt veel meer dan een enorme activiteit
  +
die drie kwartier duurt.
  +
4) Uiteindelijk gaat het consolideren over in controleren. Bij het controleren is het de bedoeling dat leerkrachten uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen.
  +
Dat
  +
zal heel vaak spelenderwijs gaan of terloops. Effectieve leerkrachten lopen gewoon even de hoek in waar de watertafel staat en vraagt aan de kinderen die daar spelen wat ze doen, hoe dat ding daar heet en of ze bepaalde handelingen kunnen voordoen. Of als de leerkracht op de rand van de zandbak zit kan ze aan een kind allerlei vragen stellen
  +
of handelingen laten uitvoeren. Ook bij bewegingslessen kunnen leerlingen allerlei handelingen uitvoeren die in de woordenlijst onder lichaam of lichaamstaal staan.
  +
  +
Bron:Handreiking Woordenschat placemat, Amsterdam
   
 
==Woordgroepen==
 
==Woordgroepen==
Regel 40: Regel 183:
 
* Werkwoorden
 
* Werkwoorden
 
* ...
 
* ...
  +
  +
  +
[[Categorie:Woordenschat]]

Huidige versie van 20 feb 2010 om 19:06

Vanuit de hoofdpagina kan je naar rechtstreeks naar groepen (leeftijd) of categorie.

Categorieen

<categorytree mode=categories hideroot=on>Woordenschat</categorytree>


<categorytree mode=categories hideroot=on>Dieren</categorytree>


  • Begrippen (hoog laag) Dik dun etc.
  • Voedsel
  • Sporten
  • Beroepen
  • Voertuigen
  • .....
  • ..
  • ..

Groepen

  • 1-2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7
  • 8

Woordlijsten

Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)

Portaal Woordenschat met Categorie Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters is goed plan. Kun je dan ook nog een subcategorie “ Groep 1” en “ Groep 2” maken? En zelfs zo vergaan als “ Minimumlijst” als subcategorie van subcategorie groep 1

Voorbeeld:

Categorie:Basiswoordenlijst
Categorie:Groep1
Categorie:Minimumgroep1

Je kan ze daarnaast ook de categorie meegeven mbt onderwerp:

Categorie:WoordenschatVoedsel
Categorie:Vlees
Categorie:Gemalen vlees

KROKET = Categorie: Minumumgroep1 en Categorie:Gemalen vlees

Uitleg Categorieën


De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters is verdeeld over zes lijsten, twee voor groep 1 en twee voor groep 2. Hieronder wordt verder ingegaan op wat er in de lijsten te vinden is, hoe ze precies zijn samengesteld en hoe er mee te werken valt. De lijsten voor groep 1 Lijst 1, de lichtblauwe op de placemat, bestaat uit elementaire woorden. Ieder kind in groep 1 moet deze kennen. Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen. Het gaat om woorden als: ik, aankijken, al, auto, daarom, cadeau, vechten, enzovoorts. U vindt in lijst 1 ook de getallen tot en met tien, en een aantal kleuren. Lijst 1 is samengesteld op basis van de duizend-en-een-woorden van de lijst Bacchini, e.a. (zie bronnen).Hierin is de Welkom-woordenlijst van het programma Piramide opgenomen, aangevuld met woorden uit onder andere de lijst Schrooten en Vermeer. Voor onze lijst hebben we enkele wijzingen aangebracht. Zo is het woord dobbelsteen weggelaten, omdat het in onze ogen niet algemeen genoeg voor lijst 1 is. Toegevoegd is een aantal frequente en breed gebruikte woorden als weinig, dichtbij en ver weg. Ook is het woordje neer geconcretiseerd in neerleggen en neerzetten en zijn winter en lente aangevuld met zomer en herfst. Tot zover de minimumlijst. Nu de streeflijst van 500 woorden. Lijst 2, geel op de placemat, is een uitbreidingslijst. Hierin is ten eerste de woordenlijst van Piramide opgenomen. Weggelaten zijn ook hier woorden die weinig algemeen zijn, zoals tekenbord en adventskrans. Voor alle duidelijkheid: bedoeld wordt uiteraard niet dat zulke woorden niet aan de orde zouden moeten komen in groep 1. Het is alleen niet nodig ze in de lijst te zetten. Wanneer ze zich aandienen, zijn ze eenvoudig aan te wijzen en uit te leggen in de specifieke situatie. Ten tweede zijn er woorden toegevoegd vanuit het clusterprincipe: bij woorden van lijst 1 zijn woorden gezocht die ermee in verband staan. Zo is onderin aangevuld met bovenin en staan opbergen en weggooien in lijst 2 om een goed cluster te maken met bewaren uit lijst 1. In de uitbreidingslijst staan veel woorden die makkelijk te ‘labelen’ zijn, je kunt ze zo aanwijzen en een naam geven, bijvoorbeeld: bikini en badpak bij zwemmen. Ook zijn er woorden te vinden die onder te brengen zijn bij een categorie die al bekend is bij het kind, bijvoorbeeld: in lijst 1 staat dierentuin, giraf, olifant. In lijst 2 staan: ijsbeer en papegaai. De woorden die kinderen ‘gemist’ hebben in groep 1 zijn dan gemakkelijk uit te leggen door te wijzen naar een tekening of foto van het dier. Ook bevat lijst 2 een aantal samengestelde woorden zoals boodschappenkar en boodschappentas. Ook deze woorden zijn eenvoudig te begrijpen omdat ze samenstellingen zijn uit woorden die de kinderen al kennen. Overigens zal er in de praktijk niet zo’n precieze scheiding zijn tussen beide lijsten en zullen kinderen niet precies de 1000 woorden van lijst 1 of de 1500 van 1 en 2 samen kennen. De lijsten voor groep 2 Ook hier zijn er twee lijsten, de minimum- en de uitbreidingslijst. In de minimumlijst (lijst 3) is ten eerste de woordenlijst uit Piramide 2 opgenomen. Deze is met woorden uit andere lijsten aangevuld. Eerst hebben we gekozen uit woorden met de hoogste frequentie en spreiding van de lijst Schrooten en Vermeer. Hieruit komen woorden als: apparaat, bovendien, inkleuren, plastic, plein. Vervolgens zijn de volgende lijsten geraadpleegd: Damhuis, Litjens en de Unaniemen. Ook hier hebben we gezocht naar clusterwoorden, zoals: kamperen, camping, tent opzetten. Verder zijn er een aantal woorden naar eigen inzicht toegevoegd, bijvoorbeeld: pretpark, na-apen, meeloper, lievelingseten. De dagen van de week en de maanden van het jaar zijn in deze lijst opgenomen, evenals getallen vanaf tien. We weten dat er bij lijst 3 en bij lijst 4 meer vragen gesteld zullen over de keuze van de woorden dan bij de eerste twee lijsten. Ons uitgangspunt blijft de frequentie en de spreiding. Maar waarom nu bijvoorbeeld zwaluw wel is opgenomen in lijst 4 en nachtegaal niet, daar zal wel over getwist kunnen worden. Leerkrachten die bepaalde woorden missen kunnen natuurlijk gemakkelijk die woorden erbij kiezen. En als de leerkracht hier of daar een woord wil veranderen, dan zal dat geen grote problemen opleveren. De eerste duizend woorden zijn zo algemeen dat er nauwelijks over te twisten valt. Dit geldt ook nog voor de volgende duizend woorden. 2000 woorden vormen duidelijk een basiswoordenschat. Maar boven de 2000 en 3000 wordt het minder duidelijk of een kind dat woord nu in groep 2 of in groep 3 zal moeten leren. Het gaat dan niet alleen om dat speciale woord, maar om de verdere uitbouw van de woordenschat. De basiswoordenschat (lijst 1 en 3) is het fundament waarop kinderen hun woordenschat opbouwen. Dat fundament moet stevig zijn om de woordenschat uit te bouwen. Die uitbreiding verloopt zowel kwantitatief (meer woorden kennen) als kwalitatief, dat wil zeggen dat een woord ‘dieper’ gekend wordt, met meer betekenisnuances, meer gebruiksmogelijkheden, enzovoort. ( zie Van der Nulft & Verhallen). Juist bij de iets oudere kinderen zal duidelijk worden dat de basiswoordenschat veel specifieke en persoonlijke aanhakingsmogelijkheden gaat ontwikkelen. Kinderen houden ervan dingen in de werkelijkheid specifiek te benoemen. Denk aan het gesprekje van een oma met haar kleinkind: oma: ‘Kijk, wat een mooie toettoet!’ kind: ‘Dat is geen toettoet oma, dat is een Mercedes Vito!’ Als kinderen de mogelijkheden daartoe krijgen, zullen ze hun kennis van de wereld snel en gretig uitbreiden, het zijn van nature kleine onderzoekers. Daarbij benoemen ze de verschijnselen in de wereld die hen interesseren met specifieke woorden. Zo zal het ene kind weten dat die kleine papegaaien in het park roodbandparkieten zijn, terwijl een ander het heeft over bultruggen en andere zeedieren en weer een ander over Ferrari raceauto’s.

Ter verduidelijking van de lijst

• Waar dat nodig is, is tussen haakjes de betekenis toegevoegd, bijvoorbeeld: na (tijd), naar (richting), bol (rond). • Ook wordt waar nodig ter verduidelijking vermeld om welke woordsoort het gaat, bijvoorbeeld: hol (znw): hier gaat het dus om het hol. We gebruiken de volgende afkortingen voor de woordsoorten: voorz. = voorzetsel bez. vnw = bezittelijk voornaamwoord pers. vnw = persoonlijk voornaamwoord znw = zelfstandig naamwoord bijv. nw = bijvoeglijk naamwoord tussenw.= tussenwerpsel ww = werkwoord voegw. = voegwoord bijw.= bijwoord • Varianten van woorden worden met een schuin streepje aangegeven: bijvoorbeeld alsjeblieft / alstublieft. • Veel voorkomende en/of onregelmatige verkleinwoorden staan eveneens vermeld met een schuine streep: blad / blaadje. • Trappen van vergelijkingen worden vermeld met een komma: graag, liever, liefst.

Clusters en oefenvormen

We hebben de woorden bij de thema’s van groep 1 zoveel mogelijk in een bepaald verband gezet, dus geklusterd. Zo vindt u bij het thema ‘gevoelens’:verdrietig - huilen - traan - zakdoek - schoot - troosten.
De woorden staan zo in een soort mini verhaaltje. Vaak zijn er verschillende clusters te maken rond een woord. Zo kan de leerkracht gemakkelijk een miniverhaaltje maken
bij politieagent: door rood rijden - politieagent - bekeuren – geld betalen
Maar je kunt ook een ander cluster kunnen maken, bijvoorbeeld door te rubriceren: politieagent – bakker – slager. Zo valt het woord politieagent onder de noemer: beroepen.
Er zijn allerlei consolideringsoefeningen te bedenken met woorden die bij elkaar horen, bijvoorbeeld: wat is het? waar? wat doet het? vliegtuig lucht vliegen, auto land rijden, boot water varen, kind stoep lopen
Ook kunnen gradaties worden aangeven, bijvoorbeeld in temperatuur: ijskoud – koud – lauw – warm – heet – gloeiend
of in manieren van lopen: sloffen- sluipen–- huppelen - rennen – springen (allemaal uitbeelden natuurlijk!)
Of kunnen kinderen bouwen met woorden: Wat is het wiel van een fiets? Een fietswiel. Wat is het stuur van een auto? Een autostuur.

Met woorden in de Weer

Meer oefenvormen zijn te vinden in Met woorden in de weer (Van der Nulft & Verhallen). Nog een opmerking bij het clusteren: doe het weloverwogen, op basis van al gekende woorden. Biedt zeker niet teveel onbekende woorden tegelijk aan. Hiermee wordt voorkomen dat de woorden aan elkaar gaan ‘klonteren’, zodat de kinderen de woorden blijven verwarren. Verder is het van belang een onderscheid te maken tussen het actief (productief) en passief (receptief) kennen van woorden. Zo zullen kinderen het woord verlegen eerst passief kennen, ze begrijpen het, maar zullen het zelf nog niet zo gauw gebruiken. Hetzelfde geldt voor bij voorbeeld feliciteren. Kinderen zullen wel gefeliciteerd! zeggen, maar zeker in het begin niet het hele werkwoord. Last but not least: Biedt zelfstandige naamwoorden altijd aan met het lidwoord! In de lijsten is dit niet gedaan, louter om praktische redenen, namelijk de beperkte ruimte op de placemat. Leerkrachten weten namelijk heus wel de lidwoorden van die woorden. Maar de kinderen moeten beide woorden wel steeds samen leren. Dus moeten ze ook steeds samen genoemd worden.

Didactiek

  • Woordparachute
  • Woordtrap
  • Woordweb
  • ...
  • ..


De meest gebruikte didactiek voor woordenschatonderwijs is de Viertakt (Verhallen & Verhallen, 1994).
Deze didactiek vormt ook de basis voor Met Woorden in de Weer. Bij de Viertakt gaat het om vier aandachtspunten die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding bij minder taalvaardige leerlingen. We kunnen naar de viertakt kijken als een didactisch model, maar nog beter is het om te zien als aandachtspunten voor enkele mentale handelingen die door kinderen worden uitgevoerd. De viertakt sluit nauw aan bij de manier waarop onze hersenen zelf te werk gaan bij uitbreiding van de persoonlijke woordenschat (het mentale lexicon).

De viertakt bestaat uit de volgende aandachtspunten:

  • 1. voorbewerken
  • 2. semantiseren
  • 3. consolideren
  • 4. controleren

1) Bij voorbewerken gaat het om de introductie van de context van het woordcluster en de begrippen die aangeleerd gaan worden. Er moet een goed beeld worden opgeroepen. Vaak doen leerkrachten dat door te verwijzen naar een bekende gebeurtenis, of door iets voor te doen of door een plaat te laten zien. De kinderen worden betrokken; het deel van de persoonlijke woordenschat waar ze de gekozen woorden straks aanhaken, wordt alvast geactiveerd. Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking bepalen. De volgende, en wel belangrijkste stap, is het overdragen van de betekenis; het te behandelen woord betekenis geven en verhelderen. 2) Dat noemen we semantiseren: betekenis geven. Semantiseren moet zorgvuldig gebeuren, zodat kinderen goede kennis van de woorden opbouwen. Bij de aanpak Met Woorden in de Weer leren leerkrachten om de drie uitjes toe te passen: uitbreiden, uitleggen en uitbeelden. Bij het uitje van uitbreiden gaat het om het kiezen van logische clusterwoorden, die in relatie tot elkaar voor het voetlicht komen. Niet alleen de woorden, maar ook de logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een effectieve woordenschatopbouw. Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het uitbeelden zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter de woorden. Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s, en door voordoen en aanwijzen. Het is niet de bedoeling dat andere kinderen in de groep gaan zeggen wat een woord betekent; wel kan de leerkracht verwijzen naar een kind dat zo juist het woord gebruikt heeft. Aandachtspunt hierbij is dat dat niet steeds dezelfde kinderen zijn. De leerkracht moet eigenlijk altijd proberen om een woord met alle drie de uitjes te semantiseren. Er zijn woorden die niet zo gemakkelijk uit te beelden zijn, maar de ervaring leert dat leerkrachten die langer met de drie uitjes werken, snel een uitbeelding (van het bedoelde woord en de uitbreidingswoorden) kunnen bedenken. Deze manier van werken maakt woordenschatuitbreiding tot een efficiënte methode: in dezelfde tijd worden verschillende woorden uitgelegd en aangeleerd, terwijl vruchtbare kennis achter de woorden wordt opgebouwd. Niet alleen kennis van de woorden, maar ook de betekenisrelaties krijgen aandacht. 3) Daarna komt het consolideren. Woorden die zijn uitgelegd moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook echt onthouden worden. Soms begint het consolideren al meteen na de semantisering. Leerlingen krijgen dan de opdracht om zelf een handeling uit te voeren; alleen of samen. Ze moeten het woord dan aanwijzen op een plaatje, of zeggen wat de leerkracht doet die het uitbeelden van de semantisering nog eens herhaalt. Er zijn verschillende voorbeelden van consolideringsoefeningen voor de kleutergroepen genoemd in het praktijkboek Met Woorden in de Weer. V eel consolideringen zijn voordoen-activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten natuurlijk ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Verder wordt geadviseerd om afbeeldingen of representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in de klas aanwezig zijn. Prikborden, flap-overs en magnetische borden zijn daarbij erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald liggen (in het echt of een plaatje ervan). Leerkr achten kunnen ook voorleesteksten zoeken waar de geselecteerde woorden en clusterwoorden veel in voorkomen. En vragen aan kinderen of ze hun vinger willen opsteken wanneer ze het woord horen. Leerkrachten kunnen groepjes variabel samenstellen opdat ook de taalzwakkere leerlingen een kans krijgen. Of beurten verdelen. Bij consolideeroefeningen wordt vaak gesproken over 5-minuten-oefeningen. Er wordt dan snel volgens een bekend patroon woorden herhaald. Het mag niet veel tijd in beslag nemen; woorden moeten vooral vaak herhaald worden. Dat helpt veel meer dan een enorme activiteit die drie kwartier duurt. 4) Uiteindelijk gaat het consolideren over in controleren. Bij het controleren is het de bedoeling dat leerkrachten uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen. Dat zal heel vaak spelenderwijs gaan of terloops. Effectieve leerkrachten lopen gewoon even de hoek in waar de watertafel staat en vraagt aan de kinderen die daar spelen wat ze doen, hoe dat ding daar heet en of ze bepaalde handelingen kunnen voordoen. Of als de leerkracht op de rand van de zandbak zit kan ze aan een kind allerlei vragen stellen of handelingen laten uitvoeren. Ook bij bewegingslessen kunnen leerlingen allerlei handelingen uitvoeren die in de woordenlijst onder lichaam of lichaamstaal staan.

Bron:Handreiking Woordenschat placemat, Amsterdam

Woordgroepen

  • Begrippen
  • Beroepen
  • Dieren
  • Planten
  • Fruit
  • Groente
  • Handelingen
  • Werkwoorden
  • ...
Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Gebruiker:Demoor/Woordenschatportaal&oldid=148393"