Planten

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Under construction icon-red.svg Werk in uitvoering!
Aan dit artikel wordt de komende uren of dagen nog gewerkt.
Belangrijk: Laat dit sjabloon niet langer staan dan nodig is, anders ontmoedig je anderen om het artikel te verbeteren.
De maximale houdbaarheid van dit sjabloon is twee weken na de laatste bewerking aan het artikel.
Kijk in de geschiedenis of je het artikel kunt bewerken zonder een bewerkingsconflict te veroorzaken.
Toelichting: Groot project
Under construction icon-red.svg
Dit artikel is nog niet af.
Bestand:Diversity of plants image.png
Allemaal verschillende planten of delen daarvan

Planten (in het Latijn: Plantae) zijn levende wezens, dus organismen. De planten vormen ook samen een rijk, wat belangrijk bij de indeling van organismen. Planten groeien bijna overal. De meeste planten komen voor in het water of op het land.

Planten zijn belangrijk voor het leven op aarde. Zonder planten zou dit eigenlijk niet kunnen hebben gestaan, maar door het andere leven op aarde (zoals dieren, waaronder de mens) zouden op hun beurt eigenlijk ook niet kunnen hebben bestaan. Het is dus van allebei wat. Daarnaast komt onze dagelijks voeding van planten, zoals fruit en groente. Maar ook bijvoorbeeld een biefstuk, want een koe eten immers gras.

Ook kunnen van planten allerlei andere dingen maken. Zoals van hout van bomen kun je een kast maken en van het katoen van de katoenplant kun je weer broeken maken.

De bouw van een plant

Delen van een plant

Als je een blad lang laat drogen, blijven er alleen nerven over. Deze voorzien het blad van water en voedingsstoffen.

Aangezien er een heleboel verschillende planten zijn, hebben veel planten een verschillende bouw. Als veel mensen aan planten denken, denk zei automatisch aan een plant met wortels, misschien een of meerdere stengels, bladeren en misschien ook nog een of een paar bloemen. Heel veel planten zien er inderdaad zou uit, maar ook een heleboel niet. Denk maar eens aan gras. Gras bestaat eigenlijk uit alleen maar blaadjes met wortels er aan vast. Een struik heeft geen stengels, maar takken, en een boom heeft ook nog eens een stam. In principe zijn stengels, takken en stammen vergelijkbaar met elkaar. Een stengels is over het algemeen iets minder sterk en breed dan een tak. Een stam is weer sterker en breder dan een tak en dit bijna altijd tussen de kroon en de wortels van een boom of een andere plant. Wortels houden de plant vast in de grond en zorgen ook dat de plant water en mineralen opneemt. Via de stengels, stammen en takken vervoerd de plant dit naar de bloemen en bladeren. De bladeren zorgen voor iets anders heel belangrijks, fotosynthese (zie het kopje Fotosynthese voor meer info). Zo kan een plant uit zichzelf voedsel aanmaken, glucose. Als er te veel glucose is, maakt de plant hier zetmeel van en slaat dit ook op in de bladeren. Bloemen hebben niet iedere plant en soms hebben planten ze maar een bepaalde tijd van het jaar. Bloemen worden gebruikt voor de voortplanting van planten. Dit kan via insecten, zoals bijen, maar ook via de wind. Daarnaast zijn er nog andere manieren waarop een plant zich kan voortplanten (zie het kopje voortplanting).

Een tekening (in het Nederlands) waarop een plantaardige cel is afgebeeld. Alle delen zijn benoemd.

Hierboven staan eigenlijk de bekendste delen van planten. Dit is meteen de beschrijving van de meeste zaadplanten (planten die zich voortplanten via het maken van zaden), waaronder bomen en struiken. Daarnaast hebben sommige planten een hele andere bouw, zoals mossen en algen. Algen groeien vaak in water wat stil staat, bijvoorbeeld meren en sloten. Algen bestaan uit een of meerdere cellen en hebben geen wortels, bladeren en bloemen nodig. De cellen kunnen zelf water opnemen, ze liggen er immers in. Aangezien de cellen fotosynthese aankunnen maken, hebben ze geen bladeren nodig. Algen planten voort op de oudste manier die er bestaat, de cel in tweeën splitsen. Sporenplanten, zoals varens, planten weer voort via sporen (soort van zaadjes) op de bladeren.

Cellen

Een planten bestaat net als de andere organismen uit een of meerdere cellen. Deze cellen bestaan weer uitdelen, de zogenoemd organellen. De cellen van planten of plantaardige cellen, bevatten de volgende organellen. Als eerste is er een celwand, de celwand geeft versteviging aan de cel. Aan de binnenkant van de cel zit nog een dun vliesje, het celmembraan. Soms kunnen er tussen cellen ruimtes zijn, dit heten intercellulaire ruimten. In de cel zit een bepaalde vloeistof. Deze vloeistof heet cytoplasma of celplasma en houdt de cel stevig en in vorm. Vanuit de celkern in het cytoplasma wordt alles geregeld. In de celkern ligt ook het DNA opgeslagen. Sommige cellen hebben ook een vacuole, voor extra vocht (water) op te slaan. In alle delen van een plant die groen zijn, dit er bladgroenkorrels in de cellen. Door bladgroenkorrels kan er fotosynthese plaats vinden (zie het kopje Fotosynthese). Plantaardige cellen zijn erg klein en niet met het blote oog te zien. Een cel is namelijk maar 0,5 tot 3 micrometer, een millimeter passen 100 micrometers (erg klein dus!). Alleen met een microscoop kun je de cellen zien.

Indeling

Vroeger dacht men dat algen ook konden bloei, de zogeheten algenbloei zoals hierboven. Tegenwoordig weet men dat dit niet kan. Te veel algen in het water zijn slecht voor de andere dieren en planten en bovendien ook nog eens voor de kwaliteit van het water.

De indeling voor planten (net als voor andere organismen) is door de eeuwen heen een aantal keer veranderd. Heel erg vroeger voor, dit systeem, had de mens al door dat sommige planten ongeveer hetzelfde waren. Zo zijn de eik en de beuk allebei een boom en de narcis en de hyacint groeien allebei uit een bol. Dit zijn kenmerken waar je een plant aan kunt herkennen. Later is er iemand geweest die heeft bedacht om één groot systeem te maken voor alle organismen! Dit bestond uit drie rijken, wat tegenwoordig niet meer zo is. Het huidige systeem dat in de wetenschap wordt gebruikt komt uit 2004. Dit bevat 3 domeinen en 5 supergroepen. Door de komst van onder andere het DNA, is het vrij lastig om organismen via dit systeem in te delen met slechts een klein beetje kennis en de uiterlijk kenmerken (de kenmerken die van buitenaf te zien zijn). In het voortgezet onderwijs wordt daarom vaak een ander systeem gebruikt, wat tevens niet fout is, maar een stuk minder ingewikkeld. Voor het indelen begint men dan altijd bij de organismen, die weer verdeeld zijn in vier rijken. De planten vormen hier één van, daarom ook het plantenrijk. Het plantenrijk is weer verdeeld in afdelingen of stammen. Deze zijn ook weer anders, maar een stuk minder ingewikkeld. De rest van alle planten is zowel op het systeem voor het onderwijs als het systeem voor de wetenschap hetzelfde. Het plantenrijk is verdeeld in drie stammen, dit zijn:

  • Zaadplanten - Tot deze groep behoren de bekendste planten, zoals de hortensia, de waterlelie en de dennenboom. Zaadplanten heten zo omdat ze zich voortplanten via het aanmaken van zaden, wat kan soms ook zitten in een vrucht (zoals een beukennootje of een appel). Sommige zaadplanten maken bloemen aan, om zo via de wind of insecten zaden te maken. Ander planten doen het weer op andere manieren.
  • Sporenplanten - Sporenplanten gebruiken weer een hele andere manier. In plaats van zaden gebruiken zij sporen. Deze sporen zijn ook een soort van zaadjes en liggen op hoopjes op de bladeren, de zogeheten sporenhoopjes. Via de wind of voorbijkomende dieren wordt dit meegenomen naar de volgende plaats. Hier kan weer een nieuw plantje groeien. De bekendste sporenplanten zijn vrij uit varens.
  • Algen (of wieren) - Dan zijn er nog de algen. Algen leven vooral in het water. Ze planten zich voort via de oudste manier die er bestaat, het splitsen van één cel in tweeën.

Je ziet dus als je een plant wilt indelen je naar de manier van voortplanten moet kijken, via zaden, sporen of het splitsen van cellen.

In de wetenschap worden deze groepen overigens wel gebruikt, maar niet bij de indeling. Het zijn slechts namen voor verschillende planten samen uit verschillende groepen die wel bij de indeling gebruikt worden.

Leven van planten

Fotosynthese en verbranding

Zie Fotosynthese voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De meest fotosynthese vindt plaats in de bladeren

Fotosynthese is één van de belangrijkste dingen voor een plant om te kunnen overleven. Fotosynthese vindt plaats in de delen van de plant waar het groen is. Hier zitten namelijk bladgroenkorrels in de cellen en die zorgen voor fotosynthese. Voor fotosynthese zijn er drie dingen nodig. Als eerste moet je zonlicht hebben, maar gewoon licht van elektriciteit kan ook. Ten tweede moet je koolstofdioxide oftewel CO² hebben, dit is het gene wat dieren uitademen. Als laatste moet je nog water hebben. Als je deze drie stoffen hebt vindt er fotosynthese plaats. Hierbij ontstaan twee stoffen. Dit zijn zuurstof, dit hebben dieren nodig om te kunnen ademen, en glucose. Glucose is hetgeen het voedsel is voor de plant. De plant maakt er tijdens een ander proces, verbranding, weer energie van. Als er te veel glucose is, maakt de plant er zetmeel van. Zetmeel wordt opgeslagen en dient als reservestof. Zetmeel eten wij mensen ook en het zit in een hoop van ons voedsel, waarvan de aardappel het bekendst is. Met fotosynthese ontstaat er ook zuurstof. Dit hebben dieren en mensen nodig om te kunnen ademen. Zij scheidden weer koolstofdioxide uit en dit heeft de plant weer nodig. Zonder planten kon dieren niet bestaan, maar omgekeerd ook niet.

In een aardappel zit veel zetmeel en wordt daarom ook door onder andere de mens gegeten, omdat het energie oplevert.

Verbranding vindt ook in planten plaats. Verbranding houdt in dat de plant van de glucose of zetmeel energie maakt. verbranding vindt plaats in de cellen. Voor verbranding zijn drie stoffen nodig, zuurstof, glucose (of zetmeel) en water. Je ziet dus dat een plant ook zelf zuurstof gebruikt, maar veel planten maken meer fotosynthese aan (waardoor ook zetmeel ontstaat). Tijdens de verbranding ontstaan er ook weer drie stoffen, namelijk energie, water en koolstofdioxide. De energie wordt door de plant zelf gebruikt en het water kan worden hergebruikt door de plant. Je ziet dus dat dieren eigenlijk ook nodig zijn om te zorgen dat planten kunnen bestaan. Dit alles heeft ook alleen al met de zuurstof en koolstofdioxide te maken. Als er alleen planten of alleen dieren zouden zijn, zou een van de stoffen op een geef moment op zijn en van de ander is een heel groot overschot. Om dit in evenwicht te houden hebben we beide soorten nodig, maar het geeft in principe niet erg veel als het iets schommelt, want er zijn grote voorraden van beide in de lucht om ons heen.

Leeftijd

De leeftijd van planten kan heel erg verschillen. Eigenlijk verschilt het per soort. Sommige planten leven maar een jaar of een paar maanden, dit heet eenjariggoed. Dit betekent dat het eigenlijk elk jaar opnieuw ontstaat en doodgaat. Vaak zijn kleinere planten, zoals de bosviool, eenjariggoed. Eenjariggoed kan soms overigens het ook weleens twee of meer jaren doen, maar dat zijn eigenlijk vrijwel altijd uitzonderingen. Planten die slechts ongeveer een jaar leven, noemen ook wel eenjarige planten. Ook zijn er planten die twee jaar kunnen leven, de tweejarige planten, en planten die meerdere jaren leven, meerjarige planten. Struiken, bomen en wat grotere planten zijn vaak tweejarig of meerjarig. Struiken kunnen lang leven doordat ze vanaf de wortel uit meerdere takken bestaan. Ook kunnen struiken door de grote reservestoffen in de wortels gesnoeid worden, waar de buxus een bekend voorbeeld van is. Bomen zijn er ook in verschillende maten. Vele grote boomsoorten, zoals de eik en de kastanjeboom, kunnen makkelijk honderd jaar oud worden. Er zijn zelfs bomen op de wereld die al meer dan duizend jaar oud zijn! Bomen kunnen zo oud worden omdat ze erg stevig zijn door de stam en de wortels en iets mee kunnen bewegen met de wind. Het meebewegen van bomen met de wind diende overigens ook als inspiratie voor de bouw van flats.

Overigens zijn er ook bepaalde planten die maar een gedeelte van het jaar zichtbaar zijn, zoals de bloembollen in de lente. De rest van het jaar leeft zoals bloem overigens wel, alleen zit het verstopt onder de grond. Bloembollen kunnen op deze manier jaren meegaan, omdat in de bol veel voedsel zit opgeslagen. Hierdoor in fotosynthese slechts een deel van het jaar nodig om de reserves weer aan te vullen. Ook de hosta en de cyclaam werken volgens deze methode, ook al zijn deze langer zichtbaar.

Algen leven maar een paar weken of maanden en dan meestal alleen rond de zomer. De rest van het jaar zitten de algen verstopt of verspreid op of onder het water. Dit is niet te zien met het blote oog. Algen zullen dus nooit erg oud worden.

Transport van water

Water heeft ieder leven wezen nodig, dus ook planten. Water zit in de grond, door regen of een bijv. een meer. Met de wortels halen de planten dit uit de grond. Dan nemen ze via het water meteen mineralen mee. Via de wortels komt dit terecht in de vaatbundels. Er zijn twee soorten vaatbundels, de stevig houtvaten en de slappere zeefvaten. In houtvaten zijn de cellen dood en zitten er geen "zeefjes" meer in de vaten, waardoor er alleen nog water doorheen stroomt. Door zeefvaten stromen ook nog eens mineralen en glucose als dit verplaatst moet worden. Zeefvaten danken hun naam aan de zeefjes in de vaten en ze bestaan uit levende cellen.

In bladeren zitten ook vaten, maar deze zijn beter bekend als nerven. Algen hebben geen vaten, aangezien ze in het water liggen.

Plagen en bestrijden

Veel planten hebben te maken met plagen. Dit kunnen insecten zijn, zoals de bladluis, maar ook virussen, schimmels, bacteriën, wormen, slakken, spinnen, ect. Soms vormen andere planten zelf een plaag van een andere plant. Plagen bestaan in de natuur eigenlijk niet, dit is de naam die de mens eraan heeft gegeven. Eten en gegeten worden, zo gaat het eigenlijk in de natuur. De ene soort eet de andere soort, maar het vormt eigenlijk een soort van cirkel zodat alles min of meer gelijk blijft. Mensen gaven de namen plagen alles wat bijvoorbeeld hun gewas op at behalve hun zelf. Als een vogel een aalbes opat, heette dit geen plaag. Een plaag is veel groter, bijvoorbeeld dat vogels de helft van alle aalbessen opaten. Zo kan het ook met insecten, virussen, etc. Maar elke vijand heeft ook weer een vijand. Men kwam erachter om de oogst te redden via slimme trucjes, zoals het land 's winters onder water zetten zodat er geen muizen waren of het onkruid weghalen. Onkruid zorgde namelijk dat plant minder ruimte hadden, "in de verdrukking staan", en minder licht en water hadden. Later kwamen de bestrijdingsmiddelen, die veel beter werkten. Ze werkten echter zo goed dat bepaalde soorten haast werden uitgeroeid of sterk afnamen (zoals de bij). Ook werkten de bestrijdingsmiddelen niet alleen op de schadelijke beestjes, maar ook op de niet-schadelijke beestjes. Pas later is dit bekend geworden. Sommige bestrijdingsmiddelen zijn al verboden. Sommige mensen willen graag producten waar geen bestrijdingsmiddelen bij gebruikt zijn, de "biologische producten". Maar hoe worden plagen dan bestreden. Iedere plaag, heeft zelf ook weer een plaag. Via deze methoden en het gebruik van andere natuurlijk-vriendelijk bestrijdingsmiddelen, kunnen plagen ook worden bestreden. Een bekend voorbeeld is dat lieveheersbeestjes de schadelijke bladluizen opeten.

Leefgebieden

Gebruik van planten

Landbouw

Geneeskunde

In de tuin

Videolink


Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Planten&oldid=398388"