Kasteel

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een kasteel (ook slot of burcht genoemd) is het tot vesting uitgebouwde verblijf van belangrijke figuren zoals vorsten. Het woord kasteel komt van het Latijnse woord Castellum, wat een ‘klein fort’ inhoudt.

Functie

Kastelen werden gebouwd voor rooftochten in vijandelijk gebied en militaire aanvallen. Door de rooftochten kon er worden ingeschat hoe sterk/zwak de vijand was. Pas in het de late Middeleeuwen, diende het kasteel als een versterkt herenhuis.

De kastelen zijn met name in de middeleeuwen ontstaan. In deze periode ontbrak het centrale gezag en moest iedereen zichzelf verdedigen. Deze periode begin in het jaar 900 en duurde tot 1600. Kastelen die na 1550 gebouwd zijn voldoen over het algemeen niet aan de definitie van een kasteel. Een kasteel is een kasteel als het bewoonbaar én verdedigbaar is. Na 1550 kwamen er beter wapens, zoals kanonnen, en waren kastelen dus eigenlijk niet meer te verdedigen.

Kastelen stralen macht uit. Hoe hoger de torens, hoe meer kracht ze uit stralen, dit zorgde ervoor dat boeren graag in de buurt woonden. In de middeleeuwen waren kastelen het centrum van bestuur en rechtspraak, vaak gebouwd langs grenzen, wegen of rivieren, of in een lange rij om elkaar te steunen. Soms koos men een plek vanwege de ideale ligging of omdat de heer de directe omgeving wilde beheersen. Een kasteel beheerst een straal van 15 km, dit is een dag rijden heen en terug op een paard. Om een groter gebied te controleren had een heer meerdere kastelen nodig. Hij trok met zijn ridders langs deze kastelen.

De boeren en handwerkslieden die in dorpen of verspreid over het open land woonden, hadden het kasteel nodig. Het kasteel was de vluchtplaats in tijden van oorlog. De kasteelbewoners hadden op hun beurt de mankracht, het voedsel en andere producten van het platteland nodig. Behalve wat betreft luxegoederen voorzagen de bewoners van de streek in hun dagelijkse behoeften. De boeren bewerkten het land. En waren er grote klussen, zoals de aanleg van een weg of het graven van een slotgracht, dan kon de kasteelheer de spierkracht van de boeren voor dit werk opeisen. Daarnaast werkten vele handwerkslieden voor de kasteelheer.

Op de vroegere schepen werd het verhoogde gedeelte achterop het schip ook een kasteel genoemd.

Kasteel Poeke

De plek van een kasteel

De bouwplaats van een kasteel werd zorgvuldig uitgekozen. Er waren een aantal belangrijke criteria voor de bouwplaats:

  • Een goed overzicht over het gebied.
  • Moeilijk in te nemen.
  • In de buurt van drinkwater.
  • In de buurt van velden waarop voedsel kon worden verbouwd.
  • In de buurt van bouwmateriaal.
  • In de buurt van (water)wegen.

De verandering van kastelen

Mottekasteel

De eerste kastelen werden ongeveer 1000 jaar geleden gebouwd en het waren niet meer dan houten gebouwen met een afzetting. Deze kastelen werden 'mottekastelen' genoemd. Het woord ‘motte’ is ontstaan uit het woord ‘mote’ (Frans). Een mot is een heuvel, waarop een kasteel werd gebouwd. Aan de voet van de heuvel zat een binnenhof. De afzetting was gemaakt van puntige palen en werd een palissade genoemd. Om de palissade werd vaak een gracht gegraven. Een mottekasteel was binnen een paar weken gebouwd en bestond uit goedkope materialen.

Kastelen werden rond 1100 steeds vaker van steen gemaakt, omdat een vijand deze moeilijker kon veroveren. Stenen torens waren immers steviger en minder brandbaar. De muurtorens in de ommuring hadden een defensieve (verdedigende) functie. Halverwege de 12e eeuw werd er steeds vaker een vierkante of rechthoekige stenen toren (donjon) gebouwd. Het woord ‘donjon’ is ontstaan uit het woord ‘Dominium’ (Latijns), wat ‘heerschappij’ inhoudt. Een donjon kon uit wel 6 verdiepingen bestaan. De donjon werd regelmatig omringd door een stenen muur en een gracht. Deze muren waren tussen de 2 en 5 meter dik en hadden als verdedigende functie en zaten de vertrekken van de heer. De mensen leefden vroeger in de donjon. Een voorbeeld van een indeling van een donjon:

  • Ondergronds waren de voorraadkamers en de kerkers.
  • Op de begane grond waren de keuken en de verblijven van de soldaten.
  • Op de eerste verdieping waren de grote zaal en de woonverblijven.
  • Op de bovenste verdieping was het woonverblijf van de heer.  

Later werden de vierkante of rechthoekige torens en donjons vervangen door een ronde vorm vormen. Een stormram kon hierbij moeilijker de hoekstenen breken. Echter hadden ook ronde torens nadelen. Zo konden de boogschutters de toren moeilijker verdedigen, wegens de dode hoeken. Ook was een ronde toren niet praktisch met de indeling en wooncomfort van de binnenruimten. Om deze problemen op te lossen, kwamen er in de tweede helft van de 12e eeuw steeds meer veelhoekige torens. Door deze vorm ontstonden er geen dode hoeken en men kon de binnenruimten ook makkelijker onderverdelen. 

Vanaf de 13e eeuw werden de kasteelmuren steeds belangrijker. De woon- en werkverblijven werden in de muurtorens en in gebouwen die tegen de muur stonden gebouwd. Het poortgebouw moest de hoofdingang van de binnenplaats beschermen. 

Verdediging

Een ophaalbrug van een kasteel. Deze konden in tijden van nood, omhoog worden gehaald

Voor de verdedigers was het eerst belangrijk om zoveel mogelijk voedsel en water binnen de muren te halen. Tegelijkertijd bereidden de verdedigende ridders zich binnen de muren op de aanval. Ze verwijderden zoveel mogelijk brandbare zaken van het plein.

Wanneer er vijanden het kasteel wilden aanvallen, werd als eerste de ophaalbrug opgehaald. Deze kon als een wip omhoog worden gezwaaid. Daarna werden schuttingen met aan e onderzijde werpgaten, op de kasteelkantelen getimmerd. Deze schuttingen werden hordijzen genoemd.  Mezekooien waren de stenen variant van de hordijzen. Hordijzen en mezekooien dienden als beschutting, zodat de mensen veilig de vijand kon bekogelen, die over de muur wilden klimmen. Zo werd er kokende olie, kokend water en stenen gebruikt om door de gaten in de schutting te gooien. Er werden natte dierenhuiden over daken, hordijzen en andere houten constructies gelegd, om deze te beschermen tegen vuur.

De schietgaten werden bemand door boogschutters. Bij een bestorming werden lange stokken met haken gebruikt om stormladders(met aanvaller) van de muren te duwen. Boogschutters probeerden met brandende pijlen de evenhoge of blijde in brand te schieten. Soms werd er een mijngang gegraven om ondermijning te voorkomen. Dat had zelden succes. De richting was moeilijk te bepalen en bovendien mochten de aanvallers niets horen.

Op het kasteel zat er achter de ophaalbrug vaak diverse deuren en ook een valhek, die bestond uit hout en was bedekt met ijzer. Het valhek kwam omlaag langs gleuven in de muur. Valhekken werden bediend door touwen en een lier, vanuit een ruimte bovenin het poortgebouw.

Wanneer er gevaar dreigde, werd het poortgebouw dag en nacht bewaakt door soldaten. Er werd ’s avonds een bel geluid, wat betekende dat de stadspoorten werden gesloten en gebarricadeerd. Men kon dan de stad niet meer in of verlaten. Tevens was de bel, het sein dat de inwoners hun vuren moesten doven.

Een leuk feitje is dat de trappen in een kasteel rechtsom liepen. De reden was dat de soldaten hun arm vrij konden bewegen, terwijl de vijand dit niet kon. Hierdoor werd het mogelijk om de vijand snel te verslaan.

Het dagelijks leven op kastelen

Het leven op een kasteel had weinig comfort. Doordat glas een luxe product was, blies de wind door de houten luiken. De meeste mensen sliepen in de grote zaal op banken of matrassen van stro. In het begin van de 13e eeuw, kwamen de verwarmde slaap- en woonkamers. Deze werden verwarmd door een open haard en met kaarsen verlicht.,

Op een kasteel woonden edelmannen en –vrouwen, bedienden, kapelaan en ridders. Een kasteel had vele functies. Zo werd het voor de schildknapen (ridders-in-opleiding) gebruikt als school, diende het als oefenterrein voor militairen, was het een vesting, woonhuis, stal en werden de wapens opgeborgen in een arsenaal.

De kasteelvrouwe was de vrouw van de heer en de belangrijkste vrouw op het kasteel.

Wanneer de heer afwezig was, ontving de kasteelvrouwe overdag meestal de bezoekers in het slaapvertrek. Ook gaf ze opdrachten aan de rentmeester, die het huishouden verzorgde. Daarnaast hield ze toezicht op de landerijen in de buurt, zorgde ze ervoor dat voorraden aangevuld bleven en dat reparaties werden uitgevoerd. Verder zat de kasteelvrouwe vaak, met haar hofdames, in het slaapvertrek te borduren, schaken of muziek te maken.  Een ander tijdverdrijf was jagen of andere sporten.

bewoners

Een indruk van een Grote zaal

In een kasteel wonen de kasteelheer met zijn vrouw en kinderen. Ook de bedienden wonen in een kasteel. Belangrijke mensen woonden in de hoofdburcht. Minder belangrijke mensen in de voorburcht.

De bouw van een kasteel

De eerste kastelen waren klein en van hout. Met een houten poort en spijlen er op. Er waren om de kastelen een gracht. Later kwamen er stenen kastelen die konden niet snel in brand vliegen.

De grote zaal

De grote zaal, werd ook wel de ridderzaal genoemd. In kleine kastelen speelde het dagelijkse leven zich vooral af in deze grote zaal. Iedereen ging er eten en de heer regelde zijn zaken die met het kasteel of zijn land te maken had. In de nacht sliepen er zelfs veel mensen in de tijd van de donjons, op de heer en zijn gezin en rentmeester (verzorgt het huishouden) na. Zij hadden hun eigen vertrekken.

Echter werd de grote zaal in grote kastelen gebruikt als middelpunt voor de rechtspraak, vergaderingen van het bestuur en voor feesten en andere vieringen .

Bij deze feesten en andere vieringen, werd er een feestmaal geserveerd in de grote zaal. De belangrijkste tafel stond verhoogd, waaraan de kasteelheer en zijn gezin met de meest geëerde gasten zaten. Deze tafel was netter gedekt dan de overige tafels, aangezien het een kleed had en een gouden of zilveren schip er stond, waarin de servet van de kasteelheer lag.

Het feestmaal werd gestart met trompetgeluid, waarna de bedienden het eten binnen brachten. Op dae schotels lag het eten voor een aantal gasten tegelijk. Echter hadden de geëerde gasten hun eigen schotels.

Activiteiten op kastelen

De twee belangrijkste bezigheden op het kasteel waren de toernooien en de jacht en valkerij.

Toernooien

Een plaatje van een riddertoernooi

De ridders konden tijden de toernooien verschillende kwaliteiten laten zien, zoals deugdelijkheid naar vrouwen, dapperheid tonen in het gevecht of vrijgevigheid naar toeschouwers. De toernooien werden als oefening gezien voor jonge ridders, zodat ze konden hun wapens en paard konden hanteren. Ook werden er aanvals- en verdedigingsstrategieën geoefend en zorgde een toernooi voor een betere samenwerking tussen de eenheden. Wanneer jonge ridders een goede prestatie neerzette tijdens een toernooi, vergrootte hij zijn kansen op een goed huwelijk0.

Het populairste steekspel was met een lans. Hierbij reden de ridders te paard naar elkaar toe en probeerden de ander uit het zadel te stoten. Vanaf de 15e eeuw werd er een klein schot geplaatst, waardoor er twee banen ontstonden en de ridders enigszins gescheiden werden. Deze veiligheidsmaatregel moest ervoor zorgen dat de paarden niet tegen elkaar aan zouden botsen. De steekspellen waren met name populair bij Jridders, doordat ze een wapenuitrusting, goud of waardevolle paarden konden winnen. Helaas konden ze dit ook verliezen.

De jacht

De jacht van een kasteelheer met zijn ridders

Voor ridders was, naast de toernooien, de jacht en valkerij een belangrijke activiteit. Hoewel het jagen gunstig was voor de uitbreiding van het eten, zagen de ridders het vooral als sport. Kasteelheren konden bepalen of de bevolking ook mocht jagen of niet. Wanneer het verboden was om te jagen en mensen werden toch betrapt, dan kregen ze een strenge straf.

Toen de grond schaarser werd, mochten alleen edelheren nog jagen. Zij jaagden op de everzwijn, hinde, hertenbok, wolven en beren. Het was boeren slechts toegestaan om konijnen te vangen. 

De kasteelheren maakte bij het jagen gebruik van speciale paarden en diverse soorten jachthonden, die elk hun eigen soort prooi konden ruiken en opsporen. De zorg voor deze dieren werd aan de jachtmeester toevertrouwd.

Vanaf de vroege Middeleeuwen was de valkerij een geliefde bezigheid. Roofvogels werden met name gebruikt bij het jagen op kleinere dieren, zoals konijnen, hazen en kleinere vogels. Voor het africhten van de roofvogels had de valkenier veel tijd en ervaring nodig, die ook de vogels verzorgde.   

Lijst van kastelen

Onderstaande lijsten zijn nog niet compleet

(Wetenschappelijke) Bronnen

  1. Barnes, I. (2014). Ridders en kastelen: een historisch overzicht van de opkomst en teloorgang van het ridderschap. Kerkdriel: Librero.
  2. Gaff, J. (2002). Geschiedschrijvers: ridders en kastelen. Bath: Parragon.
  3. Gravett, C. (1994). Ooggetuigen: kastelen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij n.v.
  4. Hupperetz, W. e.a. (red.)(1996). Middeleeuwse kastelen in Limburg: Verschijningsvormen van het kasteel, zijn adellijke bewoners en hun personeel, Venlo 1996, 175-194.
  5. Janssen, H., Kylstra-Wielinga, J., & Olde Meierink, B. (1996). 1000 jaar kastelen in Nederland: Functie en vorm door de eeuwen heen. Utrecht: Uitgeverij Matrijs.
  6. Steele, P. (2002). Het beste boek over ridders en kastelen: een ontdekkingstocht door de Middeleeuwen. Haarlem: Uitgeverij J.H. Gottmer/H.J.W. Becht BV.
Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Kasteel&oldid=824632"