Smelt
Smelt Hyperoplus lanceolatus | |||
---|---|---|---|
Niet bedreigd | |||
Leefgebied | noordelijke Atlantische Oceaan: van Spitsbergen tot Portugal, en in de Noordzee en Oostzee | ||
Leefomgeving | in ondiep water boven zandbodems, tot ongeveer 150 meter diep | ||
Behoort tot de | Baarsachtigen (Perciformes), Zoutwatervissen, Beenvissen, Vissen | ||
|
De Smelt of grote zandspiering (Hyperoplus lanceolatus) is de grotere soort zandspiering. Het behoort tot de orde van Baarsachtigen (Perciformes). De maximale grootte is 35 centimeter. Het is inheems in de oostelijke Noord-Atlantische Oceaan van Moermansk (70°N) en Spitsbergen (75°N) in zuidelijke richting naar Portugal (38°N), inclusief IJsland en de Oostzee. Het komt in Nederland langs de Nederlandse kust algemeen voor en ook in de Waddenzee bij Texel en de Zeeuwse wateren. Het is te vinden vanaf de laagwaterlijn tot meer dan 100 meter (330 ft), meestal op schone en zanderige ondergronden.
Het heeft een langwerpig lichaam, met een afgeronde dwarsdoorsnede. Het heeft een lange, puntige kop en een naar voren stekende onderkaak. Zijn bovenkaak steekt echter niet uit en deze soort kan geen buis vormen met zijn mond. Aan de voorkant van het gehemelte bevindt zich een monocle "tandvormige" structuur. De huidrug die over de lengte van de zijkanten van het lichaam loopt, strekt zich uit tot een derde van de basis van de anaalvin. Laag en lang aangezette rugvinnen bestaan uit 52 tot 61 stralen. De aarsvin is ongeveer half zo groot als de rugvin en groter. De borstvinnen zijn klein; de buikvinnen zijn afwezig. De kleur varieert van een limoenkleur op de rug en bovenkant tot helder zilver aan de zijkant en de buik. Ook ontstaat er een specifieke zwarte vlek tussen de ogen en de snuit, die ongeveer even groot is als de diameter van het oog.
De smelt is te onderscheiden van de kleine zandspiering doordat de oorsprong van zijn lange rugvin zich achter het niveau van de borstvin bevindt. Corbin's zandspiering (Hyperoplus immaculatus) lijkt erg op smelt in de zin dat hij geen uitsteekbare bovenkaak heeft en even groot is. Hij is echter te onderscheiden door het ontbreken van de zwarte vlek op de snuit, maar hij heeft wel een zwarte kin. Zijn rugvin heeft 59 tot 62 stralen. De algehele kleur is donkerder dan die van de andere zandspiering.
Het paaien vindt plaats tussen maart en augustus. Het voedt zich met plankton, vislarven en een breed assortiment aan schaaldieren.