Middenmesolithicum

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Drieperiodensysteem
Holo-
ceen
Historische Tijd
La Tène-periode   Proto-
historie
Hallstattperiode
IJzertijd
  Laat  
Midden
Vroeg
Bronstijd
Neolithicum Kopertijd  
Laat Pre-
historie
Keramisch
Prekeramisch
Mesoli-
thicum
of
Epipaleo-
lithicum
Laat
Midden
Vroeg
Pleisto-
ceen
Paleo-
lithicum
Laat
Midden
Vroeg
Steentijd


Culturen

De perioden beginnen niet overal gelijk in (met name) Europa. Toch kunnen er enkele culturen worden aangewezen op plaatsen waar hun archeologische vondsten zijn gevonden. Elke cultuur (groep mensen of stam) leefde net even anders, met voor die cultuur specifieke gewoontes en meestal stenen werktuigen.

Geografisch gebied Naam periode Cultuur Jaar geleden (JG) Interessante vindplaatsen
Noordoost-Europa (Baltische staten en Rusland) Middenmesolithicum Kundacultuur 10.500–7.000 JG Lammasmägi, Pulli settlement,
Noord-Europa Middenmesolithicum Maglemosecultuur 11.000–8.000 JG
West- en Midden-Europa (Frankrijk) Middenmesolithicum Sauveterrien 10.500–8.500 JG
West-Europa (Groot-Brittannië) Middenmesolithicum 11.000–5.500 JG Star Carr, Howick house, Gough's Cave, Cramond, Aveline's Hole, Stonehenge,
West-Europa (Ierland) Middenmesolithicum 11.000–5.500 JG Mount Sandel
West-Europa (België en Noord-Frankrijk) Middenmesolithicum Tardenoisien 10.000–5.000 JG

Kundacultuur

Gereedschappen uit de Kunda cultuur

De Kundacultuur, afkomstig uit het Swiderien, was een jager-verzamelaarsgemeenschap van de Baltische boszone die zich oostwaarts door Letland in Noord-Rusland uitstrekte, zo'n 10.500-7.000 jaar geleden. De cultuur is vernoemd naar de Estse stad van Kunda, ongeveer 110 kilometer (70 mijl) ten oosten van Tallinn langs de Golf van Finland, in de buurt van waar de eerste uitgebreid bestudeerd nederzetting werd ontdekt op de Lammasmäeheuvel en in het er omheen liggende turfmoeras. De oudst bekende nederzetting van de Kundacultuur in Estland is Pulli. De Kundacultuur werd opgevolgd door de Narvacultuur, die aardewerk gebruikte en enige sporen van voedselproductie vertoonde.

De meeste Kundanederzettingen bevinden zich aan de rand van de bossen naast rivieren, meren of moerassen. Er werd uitgebreid op elanden gejaagd, misschien geholpen door getrainde tamme jachthonden. Aan de kust is er zeehondenjacht. Snoek en andere vissen werden uit de rivieren gehaald.

Maglemosecultuur

Mensen werden zittend begraven

Maglemosecultuur is de naam die wordt gegeven aan een cultuur uit de vroege mesolithische periode in Noord-Europa (ca. 11.000 – 8.000 jaar geleden). In Scandinavië werd de cultuur opgevolgd door de Kongemosecultuur. De naam is afkomstig van de Deense archeologische vindplaats Maglemose, gelegen nabij Gørlev en Høng in het westen van Seeland, ten zuidwesten van het Tissømeer in Denemarken. Hier werd de eerste nederzetting van de cultuur opgegraven in 1900, door George Sarauw. In de loop van de daaropvolgende eeuw werd een lange reeks soortgelijke nederzettingen opgegraven van Engeland tot Polen en van Skåne in Zweden tot Noord-Frankrijk .

Ten tijde van de Maglemosecultuur was de zeespiegel veel lager dan nu. Wat nu het vasteland van Europa en Scandinavië is, was verbonden met Groot-Brittannië, ook bekend als de Doggerbank (de Noordzee en een deel van de huidige Oostzee lagen droog). De culturele periode overlapt het einde van de laatste ijstijd, toen het ijs zich terugtrok en de gletsjers smolten. Het was een langdurig proces en de zeespiegel in Noord-Europa bereikte pas bijna 6000 voor Christus het huidige niveau, toen ze grote gebieden hadden overspoeld die voorheen werden bewoond door Maglemosemensen. Archeologen hopen dat met onderwaterarcheologie in de toekomst interessante vondsten onthult kunnen worden die verband houden met de Maglemosecultuur.

Men leefden in het bos en moerassige omgevingen, met behulp van vissen en jagen, gereedschappen gemaakt van hout, been, en vuursteen. Mogelijk hadden ze tamme honden die hielpen bij de jacht. Men woonde in een hut van kurkbast. Er werd gejaagd op oeros, edelhert, ree, wild zwijn, lynx, vos, bunzing, das en wilde kat en vogels zoals als de zaagbek, fuut, meerkoet, reiger, kraanvogel en kievit.

Sauveterrien

Het Sauveterrien is de naam voor een archeologische cultuur van het West-Europese mesolithicum die 10.500 tot 8.500 jaar geleden bestond. De naam is afgeleid van de vindplaats Sauveterre-la-Lémance, in het departement Lot-et-Garonne in Zuidmidden-Frankrijk.

Het strekte zich uit over grote delen van West- en Midden-Europa. Kenmerkende stenen werktuigen zijn onder meer pijlpunten die zeer puntig toelopend zijn, met één of twee brokkelige randen, driehoeken en trapeziums. Het heeft een paar werktuigen van been, soms versierd met insnijdingen of simpele figuren. Houtbewerkingsgereedschap is er niet gevonden. Ze jaagden en leefden van wilde zwijnen, herten, bevers maar ook slakken ( Helix nemoralis ), waarvan de schelpen soms in overvloed aanwezig zijn op de archeologische vindplaatsen.

Britse vindplaatsen

Reconstructie van een mesolithische hut

Mesolithische mensen bezetten Groot-Brittannië omstreeks 11.000 jaar geleden en het gebied is sindsdien bewoond geweest. Tegen 8000 v.Chr. waren de temperaturen hoger dan nu, en berkenbossen verspreidden zich snel. Rond 6.200 v.Chr. was er een koudegolf die ongeveer 150 jaar duurde. De vlakten van Doggerland (in het huidige noordelijke deel van de Noordzee) raakten ondergedompeld door de zee. Recent onderzoek geeft aan dat de landbrug mogelijk heeft geduurd tot tussen 5800 en 5400 voor Christus, en mogelijk zelfs tot 3800 voor Christus (dus tot ver in het neolithicum).

Het warmere klimaat veranderde de arctische (toendra-achtige) omgeving in een dennen-, berken- en elzenbos. Dit minder open landschap was minder geschikt voor de grote kuddes rendieren en wilde paarden die eerder mensen voedsel en huiden leverden. Die dieren werden in de voeding van mensen vervangen door varkens en minder sociale dieren zoals elanden, edelherten, reeën, wilde zwijnen en oeros (wilde runderen), waarvoor andere jachttechnieken nodig waren. Het gereedschap verandert. Er komen weerhaken op de speren die in het vlees van een dier kunnen haken, waardoor het moeilijker wordt om levend te ontsnappen. Kleine stenen werktuigen werden ontwikkeld om op harpoenen en speren te bevestigen. Pijlpunten werden ook gemaakt van edelhertengewei. Ook hier was de hond gedomesticeerd (tam gemaakt) vanwege zijn voordelen tijdens de jacht. De drasland (moerassig land) omgevingen die door het warmere klimaat waren ontstaan, zouden een rijke bron van vis en wild zijn geweest. Er is ook tarwe gevonden van een in het Midden-Oosten geteelde variëteit op het Isle of Wight in het Bouldnor Cliff Mesolithic Village, van ongeveer 6000 voor Christus.

Het is waarschijnlijk dat deze veranderingen in het milieu ook voor sociale veranderingen zorgden. Mensen verspreidden zich en bereikten in deze periode het uiterste noorden van Schotland. Vindplaatsen uit het Britse mesolithicum zijn de Mendips, Star Carr in Yorkshire en Oronsay in de Binnen-Hebriden. Opgravingen in Howick in Northumberland hebben bewijs blootgelegd van een groot cirkelvormig bouwwerk uit ca. 7600 voor Chr. die wordt gezien als een woning. Een ander voorbeeld is ook gevonden bij Deepcar in Sheffield, en een bouwwerk uit c. 8500 voor Chr. werd ontdekt op de Star Carr-vindplaats. Ook in de buurt van het latere Stonehenge zijn resten gevonden van een houten constructie die mogelijk als een soort kalender diende, waarbij de beweging van de zon was te volgen en daarmee de seizoenen die ook bepalend zijn voor de trek van dieren.

Het oudere idee dat de mesolithische Britten als nomadisch zouden leven wordt tegenwoordig vervangen door een meer complex beeld van seizoensbewoning of, in sommige gevallen, permanente (vaste) bewoning. Reisafstanden lijken korter te zijn geworden, meestal met beweging tussen hoge en lage grond.

Hoewel de mesolithische omgeving rijk aan voedsel was, leidden de stijgende bevolking en het succes van de oude Britten bij het gebruik ervan uiteindelijk tot lokale uitputting van veel natuurlijke hulpbronnen. De overblijfselen van een mesolithische eland die in een moeras bij Poulton-le-Fylde in Lancashire werden gevonden, tonen aan dat hij door jagers was verwond en drie keer was ontsnapt, wat wijst op de jacht tijdens het mesolithicum. Het verbouwen van gewassen en huisdieren werd rond 4500 voor Chr. in Groot-Brittannië aangenomen, althans gedeeltelijk vanwege de behoefte aan betrouwbare voedselbronnen. Het klimaat was sinds het latere mesolithicum verder aan het opwarmen en bleef verbeteren, waarbij de eerdere dennenbossen werden vervangen door loofbossen.

Ierse vindplaatsen

Mesolithische Ierse hut bedekt met riet

De laatste ijstijd (Weichsel) kwam in Ierland rond 10.000 jaar geleden volledig tot een einde. Het vroegste bewijs van menselijke bewoning na de terugtrekking van het ijs is in het mesolithicum, rond 9.000 jaar geleden. Hoewel de zeespiegel nog steeds lager was dan nu, was Ierland zeer waarschijnlijk al een eiland tegen de tijd dat de eerste kolonisten per boot arriveerden, zeer waarschijnlijk uit Groot-Brittannië. De vroegste bewoners van het eiland waren zeelieden die voor een groot deel van hun levensonderhoud afhankelijk waren van de zee, en latere nederzettingen of kampen in het binnenland lagen meestal dicht bij water.

Bewijs voor mesolithische jager-verzamelaars is overal op het eiland gevonden: een aantal van de belangrijkste vroege mesolithische opgravingen zijn de nederzetting op Mount Sandel in County Londonderry (Coleraine) in Noord Ierland; zoals de crematie plek in Hermitage, County Limerick aan de oever van de rivier de Shannon; en een kamp bij Lough Boora in County Offaly.

De jager-verzamelaars van het mesolithische Ierland leefden op een gevarieerd dieet van zeevruchten, vogels, wilde zwijnen en hazelnoten. Er is geen bewijs voor herten en het is waarschijnlijk dat de eerste edelherten er kwamen in het neolithicum. De menselijke bevolking jaagde met speren, pijlen en harpoenen die waren getipt met kleine stenen messen, microlieten genaamd, terwijl ze hun dieet aanvulden met verzamelde noten, fruit en bessen. Ze leefden in seizoen onderkomens; ze bouwden een hut van stammetjes en takken en bedekten ze met dierenhuiden of riet. Ze hadden buitenhaarden om hun eten te koken. Tijdens het mesolithicum was de bevolking van Ierland waarschijnlijk nooit meer dan een paar duizend. Er is een toenemend gebruik van gepolijste stenen werktuigen zoals stenen bijlen.

Tardenoisien

Microlieten

Het Tardenoisien (soms Beuronisch genoemd) is een cultuur in een gebied tussen het huidige Noord- Frankrijk en België. Soortgelijke culturen zijn verder naar het oosten bekend in Midden-Europa, delen van Groot-Brittannië en west door Spanje. Al deze stammen werkten met veel trapeziumvormige (afgeplatte driehoek) microlieten, zo'n 12.000 - 7.000 jaar geleden. Deze kleine stenen werktuigen met beitelvormige pijlpunten en kleine vuurstenen bladen zijn gemaakt door de druk- of knabbeltechniek.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Middenmesolithicum&oldid=697944"