Duitse literatuur

Uit Wikikids
Versie door De Wikischim (overleg | bijdragen) op 28 feb 2022 om 20:53 (Paar kleine taalverbeteringen/lf)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Duitse literatuur bestaat uit alle literaire werken (romans, gedichten, toneelstukken, etc.) die in het Duits geschreven zijn. Dit is grotendeels de literatuur van Duitsland, maar bestaat ook uit Zwitserse en Oostenrijkse auteurs. De Duitse literatuur is bekend in veel landen, maar is minder bekend dan de literatuur van bijvoorbeeld Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De Duitse literatuur ontstond tijdens de middeleeuwen.

Internationaal brak de Duitstalige literatuur door tijdens de Sturm und Drang-periode aan het einde van de 18e eeuw. Schrijver Johann Wolfgang von Goethe en dichter Friedrich von Schiller werden internationaal bekend.

Geschiedenis

Middeleeuwen (750-1500)

Tijdens de middeleeuwen konden weinig mensen lezen en schrijven. Het analfabetisme was erg hoog en daarom werden de meeste verhalen mondeling overgedragen. Deze werden vervolgens, voornamelijk door monniken, opgeschreven. In het begin van de middeleeuwen was de dichtkunst de belangrijkste vorm van literatuur, maar gedurende de middeleeuwen kwam ook de proza op. Middeleeuwse gedichten en verhalen spelen zich af aan het hof of gaan over het ridderschap. Helderliederen en het goede tegen het kwade kwamen veel in literaire werken voor. Belangrijk is dat in de middeleeuwen de verhalen voor iedereen bedoeld waren; er waren niet echt specifieke doelgroepen. De naam die vaak aan de middeleeuwse dichtkunst gegeven wordt is minnezang; deze gaat over de liefde aan het hof.

De periode van de middeleeuwse Duitstalige literatuur wordt traditioneel in drie periodes verdeeld:

  • Vroege middeleeuwen - In deze periode was er een verouderde vorm van het Duits. De belangrijke vormen van literatuur tijdens de vroege middeleeuwen waren Zauberformeln, zegen, Fürstenlob en Evangelienharmonie. De twee belangrijkste auteurs van de vroegmiddeleeuwse Duitstalige literatuur waren Hildegard von Bingen met Liber Scivias en Otfried von Weißenburg.
  • Hoge middeleeuwen - In deze periode heerste de Staufer (een adellijke familie) over Zwaben en het Heilige Roomse Rijk. De hoge middeleeuwen waren de bloeitijd van de minnezang en ook nam de betrokkenheid van de burgers bij de maatschappij toe. De belangrijkste vormen waren het Tagelied, het Kreuzlied en de Duitse Athusroman. De schrijvers Hartmann van Aue (De arme Heinrich), Gottfried von Straßburg (Tristan) en Wolfram von Eschenbach (Parzival) droegen allebei mee aan de minnezang, terwijl Walter von der Vogelweide gedichten schreef. Het Nebelungenlied is waarschijnlijk het bekendste middeleeuwse, Duitstalige werk, maar het is onbekend wie het heeft geschreven.
  • Late middeleeuwen - In deze periode werd het ridderschap verdrongen door de burgerij. Ook kwam de proza op. Hierdoor ontstonden vormen als legenden, Totentanz en geestelijk drama. In de Mythische Schriften van Meister Eckhart zie je dit terug. Ook Oswald von Wolkenstein is een bekende schrijver uit deze periode.

Humanisme en reformatie (1500-1600)

Aan het einde van de late middeleeuwen wonnen de steden steeds meer macht en zij werden het centrum van de vernieuwing. Het feodalisme bleef bestaan, maar werd iets dynamischer. In de volksliteratuur zijn er drie belangrijke genres:

  • Meistersang - In de steden ontstaan zogeheten zangscholen, waar schrijvers zich verenigen. Deze schrijvers zijn handwerkers, die in de stad wonen. De functie van de Meistersang is het bewijs leveren van de eigen kunstzinnigheid. Oftewel, men ging op zoek naar zijn eigen "toon". De belangrijkste persoon binnen de Meistersang is Hans Sachs.
  • Fastnachtspiel - Dit is een vorm van het wereldlijke theater, maar dan in de volkstaal. De leden van deze groep leverden vooral op een spottende manier kritiek op andere sociale groepen en serieuze zaken over de maatschappij en politiek. Het Fastnachtspiel was hierdoor een soort van uitlaatklep. De belangrijkste persoon binnen het Fastnachtspiel is Jakob Ayrer.
  • Schwank - Dit is de epische variant van het Fastnachtspiel. De leden van de groep kwamen vooral uit de stedelijke burgerij. Schwank gaat vooral over de zaken in de belangrijke zaken in het leven van de mens, zoals eten en drinken. De belangrijkste auteurs waren Johannes Pauli en Hermann Bote (Dyl Ulenspiegel).

Meistersang, Fastnachtspiel en Schwank waren geschreven in de volkstaal. Dit was het plaatselijke dialect, aangezien er nog geen Duitse standaardtaal bestond. Hierdoor week de spelling van woorden ook van plek tot plek af. Ondanks dat het Duits alle uit verschillende dialecten bestond kon men elkaar min of meer verstaan. De literatuur van de geleerden en geestelijkheid was geschreven in het Latijn. Vanaf het midden van de 14e eeuw kwamen er geleerden en handelaren uit Noord-Italië. In die regio was ondertussen de renaissance aan de gang. Men verwierp de middeleeuwse kunst en cultuur. Men had nu fancinatie voor de oud-Griekse en Romeinse kunst en cultuur. De kunst ging men ook namaken en zo ook de literatuur. De handelaren en geleerden namen tevens de werken van de Italiaanse dichter Francesco Petrarca mee, die veel invloed hadden.

Uit de renaissance komt een nieuwe beweging, die het humanisme genoemd werd. Het humanisme was een beweging onder geleerden en haalde inspiratie uit de klassieke oudheid. Het humanisme vertaalde de werken van onder Homerus en Horatio uit het Grieks en Latijn. Ook had men bewondering voor de wetenschap en de cultuur van de oude Grieken en Romeinen. De cultuur van de middeleeuwen zag men als onderdrukking en een duistere periode. De humanisten gingen in tegen het christendom, dat hiervoor zou hebben gezorgd. Ze wezen het christendom niet af, maar vonden de cultuur en kunst van de antieke oudheid beter. De dichter moest zich volgens het humanisme verdiepen in de oudheid en moest zich bovendien aan de regels van de klassieke dichtkunst houden. Voorbeelden van deze dichters zijn Sebastian Brant (Das Narren Schyff), Ulrich von Hutten en Philipp Melanchton.

Een Duitse standaardtaal ontstond tijdens de reformatie. Maarten Luther was niet alleen belangrijk persoon tijdens de reformatie, maar ook binnen de Duitstalige literatuur. Luther vertaalde de Bijbel in het Duits en creëerde hiermee een Duitse standaardtaal. De Bijbel was het belangrijkste en meest gebruikte werk van die tijd. Door uitvinding van de drukpers door Johannes Gutenberg konden boeken, waaronder de Bijbel, ook razendsnel verspreid worden. Met zijn Bijbelvertaling maakte Luther gebruik van woorden die in zoveel mogelijk dialecten voorkwamen. Hij haalde het meeste voor zijn Duitse standaardtaal uit het dialect van Saksen (de Sächsische Kanzleisprache) en hij maakte spreekwoorden die nog altijd in het Duits gebruikt worden. Luther schreef daarnaast nog een aantal gedichten en gebeden, die ook bekend werden.

Barokperiode (1600-1720)

De barokperiode in de Duitstalige literatuur is erg veelzijdig en eigenlijk zijn er niet echt gemeenschappelijke kenmerken. De barokperiode werd getekend door de Dertigjarige Oorlog. Dit was een strijd tussen de protestanten en katholieken in Duitsland. Het was een bloederige oorlog, waarin ook Zweden en Frankrijk betrokken waren. De Duitse bevolking ging van 17 miljoen mensen terug naar 10 miljoen mensen. In de Vrede van Westfalen werd uiteindelijk vrede gesloten, maar de Dertigjarige Oorlog werd als één van de bloederigste oorlogen ooit gezien. In de literatuur werd de oorlog vaak beklaagd en afgekeurd. De Dertigjarige Oorlog betekende ook de neergang van het ridderschap, het ontstaan van de hofcultuur en een belangrijkere plek voor de adel.

In de barokperiode speelde het literaire leven zich vooral aan het hof af. Het schrijverschap werd een bijberoep. Martin Opitz beschreef in zijn Buch von der Deutschen Poeterey de regels waaraan de Duitse dichtkunst moest voldoen. Hij nam de regels uit de klassieke oudheid over, voornamelijk uit de Poetica van Aristoteles. Hij voorzag het boek van verschillende voorbeelden en nam de versvormen uit de klassieke oudheid over in de Duitse taal. Het sonnet werd als de ideale dichtvorm gezien. Belangrijke barokdichters en -schrijvers waren Christian Weise en Daniel Caspar von Lohenstein. De belangrijkste schrijver van de barok was echter Andreas Gryphius.

In de dichtkunst waren er gedurende barok verschillende onderwerpen, zoals de Perikopenliteratur. Dit waren gedichten van Bijbelteksten in volgorde van het kerkjaar. Ook de Postille was bekend. Dit waren verhalen om Bijbelteksten uit te leggen. Naast gedichten over de Bijbel en het christendom waren er ook veel gedichten over de liefde en de natuur. Een typisch genre voor de barokperiode was de Gelegenheitsdichtung. Deze gedichten werden geschreven bij speciale gebeurtenissen, zoals bruiloften en verjaardagen. Francesco Petrarca had nog steeds invloed op de dichtkunst. In Petrarca's gedichten werd de liefde zowel als iets moois als iets slechts gezien. Dichters waren het zowel eens als oneens met Petrarca.

Binnen het toneel waren er drie belangrijke stromingen:

  • Schul- und Jesuitentheater - Dit theater was gericht op het overbrengen van de moraal en de religie. Het theater maakte gebruik van voorbeelden uit het Latijn.
  • Barocke Traurerspiel - Dit theater was gericht aan de adel en het hof. Het maakte gebruik van antieke voorbeelden en speelde zich vaak af in de geschiedenis. De koningsmoord was een bekend thema in het Barocke Trauerspiel.
  • Schimpff- und Scherz-Spiel - Dit theater was het theater van de comedy. Het theaterstuk was vaak absurd, hield moeilijke liefdesrelaties in en bevatte ook zelfreflexie.

Binnen de proza was er de barokroman. In het begin was deze historisch en speelde zich af aan het hof. Later ontwikkelde dit zich tot de picaroroman en de schelmenroman. Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen met Der Abentheuerliche Simplicissismus Teutsch was één van de belangrijkste schrijvers van proza.

Verlichting (1720-1785)

De verlichting was een intellectuele stroming in Frankrijk, Duitsland en Schotland. In Duitsland was Immanuel Kant een belangrijk figuur binnen de verlichting. Kant is bekend vanwege de uitspraak Sapere aude! (Durf te denken!). Dit wordt als het motto van de verlichting gezien. In de verlichting streed de burgerij voor meer rechten. Ook geloofde men dat de mens door de rede (het verstand) geleid werd en beloofde men in universele mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting. De verlichting zorgde voor een bepaald optimisme. Waar in de barok het leven als vergankelijk werd gezien, geloofde men in de verlichting dat het leven op Aarde perfect was. In Duitsland was de staatsvorm het verlicht absolutisme. Dit betekend dat de vorst alle macht had, maar deze macht gebruikte om goed voor zijn volk te zorgen. Een voorbeeld was de Pruisische koning Frederik de Grote, die veel geld in wetenschap en kunst investeerde.

Duitsland was in die tijd nog verdeeld onder allerlei vorstendommen en staten. Hierdoor was er een veelzijdige cultuur, maar bleef de burgerij machteloos. In de cultuur vervangen de normen en waarden (de moraal) de rol van de religie. De burger moest zich verzetten tegen de edelen, die immoreel waren. Het overgangsfiguur van de barokperiode naar de verlichting was Johann Christoph Gottsched. Gottsched geloofde dat de mens een onveranderlijke natuur had en de literatuur moest dit laten zien. De literatuur moest aan regels verbonden worden volgens Gottsched. Gittsched geloofde dat de literatuur nuttig moest zijn en het klassieke voorbeeld moest volgen. Ook had hij de Hanswurst van het toneel verbannen.

Gottsched wilde het Duitse theater meer aanzien geven. Het Duitse theater bestond uit twee realiteiten, namelijk het hoftheater met de tragedie als belangrijkste genre en de Engelse dwaalgroepen. Gottsched haatte de Engelse dwaalgroepen. Zij zouden Gottscheds werken zonder Hanswurst opvoeren, zoals Die Pietisterey im Fischbein-Rocke en Sterbender Cato. Op Gottscheds visie was veel kritiek. De Zwitserse professoren Bodmer en Breitinger vonden dat de literatuur inbeeldingskracht in plaats van verstand moest bevatten en op Engelse voorbeelden moest teruggrijpen.

Uiteindelijk brengt Gotthold Ephraim Lessing de verlichtingsliteratuur tot een hoogtepunt. Lessing verbindt de onderdrukking van het gevoel (van het Franse theater en Gottsched) met het Engelse theater (van onder meer Shakespeare). Het Franse theater (en het theater van Gottsched) gingen uit van het verstand en hadden veel afstand tot het publiek. Het Engelse theater stond juist dichtbij het publiek en had personages waarmee men zich kon vergelijken. Ook ging het Engelse theater uit van de schrijver als het genie. Lessing geloofde namelijk dat het publiek enkel iets van een toneelstuk kan leren, als het publiek zich met de personages vergelijken kan. Dit zie je terug in de Lessings werken als Nathan der Weise en Emilia Galotti. Lessing zorgt er ook voor dat literatuur niet meer alleen aan het hof gemaakt werd. De burgerij ging zich hier ook mee bemoeien en stichtte stedelijke theaters.

In de steden ontstaat daardoor het Bürgerliches Trauerspiel. Dit speelt zich vooral af binnen een huishouden, maar later ook tussen verschillende standen. Er komen zowel personages uit de adel als uit de burgerij in het stuk voor. De vorsten en de armen komen er niet in voor. De familie wordt als het middelpunt van de samenleving gezien en niet meer het hof. Het toneel gaat dus over de problemen in een familie en de morele oplossingen. Friedrich Gottlieb Klopstock en Matthias Claudius verleggen het doel van het theater nog eens naar de gevoelens van de mensen. In plaats van het verstand wordt nu het gevoel het belangrijkste binnen een theaterstuk. Men gaat uit van de religie van de persoon zelf. Ook worden de regels niet meer zo nageleefd. Er komt een vrij ritme en worden nieuwe woorden gevormd.

In de verlichting ontstaan ook allerlei tijdschriften, waaronder over literatuur. Veel burgers gaan zich ook met literatuur bezighouden. Ze gaan zowel meer literatuur lezen als schrijven.

Sturm und Drang (1765-1785)

Zie Sturm und Drang voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De Sturm und Drang-periode is een typische periode in de Duitse literatuurgeschiedenis en komt voor uit de verlichting. De Sturm und Drang-periode is waarschijnlijk de bekendste stroming in de Duitse literatuur en werd vooral door jonge schrijvers vertegenwoordigd. De twee bekendste Duitse schrijvers, Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich von Schiller behoren tot deze stroming.

De stroming komt voort uit de ideeën van de Fransman Jean-Jacques Rousseau. Men laat de zelfstandigheid van de persoon en de samenleving zien, maar er is ook kritiek op het verstand van de verlichting. Waar het in de verlichting om logica en rede gaat, gaat het in de Sturm und Drang vooral belevenis en de natuur. Literatuur wordt een uiting van de schrijver en volgt geen voorbeelden meer (naar de theorie van Johann Georg Hamann). Ook wordt de roman en het gedicht de belangrijkste werken. Johann Gottfried Herder komt ook nog eens met het begrip volkssoevereiniteit, oftewel volkeren moeten in landen verenigd worden. Herders opvatting staat recht tegenover de verlichting. Waar in de verlichting nog alle mensen gelijk worden beschouwd, gaat men in Herders opvatting uit dat alle mensen gelijkwaardig zijn (iedereen leeft namelijk anders, maar geen één mensenleven in minder/meer waard dan het ander). Herder inspireert hiermee Goethe, die poezië gaat maken voor het volk.

De Sturm und Drang-literatuur heeft een aantal typische kenmerken. Volgens de schrijvers was de samenleving in verval geraakt. Hierdoor werden de middeleeuwen verheerlijkt. Ook werd het eenvoudige leven en de tradities verheerlijkt. God wordt niet meer als persoon gezien, maar als een organisch principe. Goethe komt uiteindelijk in Weimar terecht. Schiller geeft in zijn boek Die Räuber sociale kritiek op de vorstelijke willekeurigheid. Hierdoor moet hij vluchten en als hij later in Weimar is, ontmoet hij Goethe. Weimar wordt hierdoor het literaire centrum van Duitsland. De literatuur gaat uit van de vrijheid van het individu. Er worden geen regels meer verbonden aan de Sturm und Drang-literatuur. Er wordt in de literatuur gepleit voor politieke vrijheid en het opheffen van de standen.

In de dichtkunst werd de ballade populair. De ballade was volgens Goethe het "Ur-Ei" van de literatuur. De Ballade omvatte volgens hem de drie literaire genres; dramatiek, lyriek en epiek. Het bekendste werk uit de Sturm und Drang-periode is Die Leiden des jungen Werthers van Goethe. Dit boek bleek zo depressief te zijn, dat het in Duitsland een golf van zelfmoorden teweegbracht.

Weimarer Klassiek

De Sturm und Drang-periode wordt opgevolgd door de Weimarer Klassik. De Weimarer Klassik begint met de Franse Revolutie. Veel schrijvers uit de Sturm und Drang-periode waren aanvankelijk voor de revolutie en de verlichting, maar de Franse Revolutie mislukt vrij snel en een bloederig regime komt aan de macht. Veel van deze schrijvers keren hun rug tegen de revolutie en laten de Sturm und Drang achter zich. In plaats van grote uitbundige gevoelens, worden de gevoelens kleiner.

De Weimarer Klassik haalt veel inspiratie uit de Griekse en Romeinse Oudheid. Het is de Duitse versie met het neoclassicisme. Goethe en Schiller hebben ook veel invloed in deze stroming. Daarnaast zijn Christoph Martin Wieland en Johann Gottfried Herder belangrijke schrijvers.

De Weimarer Klassik zou later veel invloed hebben om de Duitse Romantiek. Schrijvers uit beide stromingen ontmoetten elkaar namelijk vaak. De Weimarer Klassik eindigde met de dood van Schiller in 1805. Goethe schreef daarna nog zijn beroemde boek Faust, wat uitkwam tussen 1808 en 1832. Faust wordt vaak nog tot de Weimarer Klassik gerekend. Het boek gaat over een man genaamd Faust, die zoveel kennis wil op doen als God. Faust sluit daarom een pact met de Duivel (in het boek genaamd Mephisto), die hem allemaal geschenken geeft. Zo maakt hij Faust weer jong en zorgt hij dat hij een hoge positie krijgt. Faust wordt echter niet gelukkig. In het boek spelen goed en kwaad een belangrijke rol. Goethe grijpt terug op een volksverhaal, wat toen al bestond, en geeft zijn eigen draai hieraan. Dit was kenmerkend voor de Weimarer Klassik.

Biedermeier en Vormärz

De Biedermeier en Vormärz waren twee verschillende stromingen tussen grofweg 1815 en 1848. In 1815 vond het Congres van Wenen plaats, waarin de orde van Europa weer hersteld werd als vóór de Franse Revolutie. De Biedermeier-schrijvers waren hier voorstander van. Zij zagen de Franse Revolutie als schadelijk en wezen de revolutie af. Na de oorlogsjaren en jaren van onrust wilde hem meer huislijkheid en vriendelijkheid. De Biedermeier zag de Weimarer Klassik als overladen en wilde iets eenvoudigers. De literatuur van de Biedermeier richt zich daarom vooral op de familie en het gezin. Nikolaus Lenau, Eduard Mörike en Adalbert Stifter behoren tot belangrijke schrijvers uit deze periode.

De Vormärz wilde precies het tegenovergestelde. De Vormärz-schrijvers waren veel voorstander van de waarden van de Franse Revolutie. Zij wilden meer vrijheid, meer gelijkheid en bovendien één Duitsland. Duitsland bestond toentertijd uit allerlei kleine landjes, die niet echt verbonden waren. Toch spraken ze allemaal dezelfde taal, hadden dezelfde cultuur en geschiedenis. De Vormärz streefde ernaar dat de bevolking meer invloed had in de politiek. Schrijvers schreven vaak over arme mensen, maar ook over mensen die het slachtoffer waren geworden van de maatschappij of een ondemocratische regering. Een voorbeeld is het toneelstuk Woyzeck van Georg Büchner, waarin het hoofdpersonage Woyzeck als proefkonijn gebruikt wordt en daardoor iemand vermoord. Heinrich Heine behoorde ook tot deze stroming, die later ook invloed had op de Romantiek.

Beide stromingen eindigden met de Maartrevolutie in 1848, waarbij in heel Duitsland (en andere delen van Europa) revolutie uitbraken voor meer vrijheid en gelijkheid. Dit leek aanvankelijk effect te hebben, maar veel maatregelen werden later teruggedraaid. De Vormärz ging hierna op het realisme, terwijl de Biedermeier opging in de romantiek.

Romantiek

De Romantiek ontstond weer als reactie op de Weimarer Klassik. Waar de Weimarer Klassik erg terughoudend was, wilde de Romantiek verdergaan op de Sturm und Drang-periode. De Romantiek was teleurgesteld in de Franse Revolutie en romantici besloten daarom zich terug te trekken van de maatschappij. Tijdens de romantiek kwam de nadruk meer te liggen op het platteland, de natuur, de geschiedenis (vooral de middeleeuwen), de persoon zelf en zijn/haar gevoelens en gedachten. Schrijvers gingen zich ook meer verdiepen in de volksverhalen in Duitsland. De Gebroeders Grimm hebben vele van deze verhalen verzamelt in hun boek Kinder- und Hausmärchen. Hierin kun je o.a. de sprookjes Raponsje, de Kikkerkoning en Sneeuwwitje vinden. De Gebroeders Grimm hebben tevens geprobeerd het eerste Duitse woordenboek op te stellen, maar zij overleden voordat het af was.

Naast de gebroeders Grimm zijn er nog meer Duitse schrijvers, die tot de romantiek behoren. Voorbeelden zijn Ludwig Tieck, E.T.A. Hoffmann, Joseph von Eichendorff en Novalis. Ook Heinrich Heine wordt tot deze stroming gerekend. Zij boek Die Harzreise is een voorbeeld van de Romantiek. Dit boek is een reisverhaal van een persoon, die door het Harz-gebied in Duitsland reist en beschrijft wat hij ziet. Het boek keurt de stad af, terwijl het het platteland prijst. Het boek heeft nog steeds een grote impact en elk jaar komen tienduizenden mensen naar het gebied om dezelfde reis te maken.

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Duitse_literatuur&oldid=707834"