Slag bij Hanover

Uit Wikikids
⧼vector-jumptonavigation⧽ ⧼vector-jumptosearch⧽
Slag bij Hanover

The Picket.jpg

Een herdenkingsmonument in Hanover
Datum 30 juni 1863
Locatie York County, Pennsylvania
Resultaat Onbeslist
Strijdende partijen
Flag of the United States.svg Verenigde Staten Flag of the Confederate States (1865).svg Confederatie
Leiders
Judson Kilpatrick J.E.B. Stuart
Troepensterkte
Brigade Brigade
Verliezen
(totaal 2 partijen): 330 (totaal 2 partijen): 330
Portaal Portal.svg Amerikaanse Burgeroorlog

De Slag bij Hanover was de zevende veldslag tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog en meteen de vierde zonder resultaat. Hij vond plaats op 30 juni 1863 in York County, Pennsylvania tijdens een botsing tussen brigades onder bevel van Judson Kilpatrick en J.E.B. Stuart. Dit was de laatste veldslag voor de noordelijke triomf, het keerpunt in de burgeroorlog, de Slag bij Gettysburg.

Achtergrond

In het midden van juni 1863 besloot de zuidelijke generaal Robert E. Lee voor de tweede keer om in minder van een jaar de Amerikaanse Burgeroorlog tot een einde te brengen. Om dit te doen hoopte Lee het noordelijke leger uit Virginia weg te lokken samen met een deel van brigadegeneraal Ulysses S. Grants troepen die Vicksburg belegerden. Hierna wou Lee proberen om de spoorweg bij Harrisburg te veroveren en indien mogelijk Philadelphia, Baltimore en Washington D.C. te bedreigen. Hij hoopte ook om hierdoor zijn soldaten zekerder te laten worden, meer steun van buitenaf te krijgen en zich door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk te laten erkennen als een echte natie. Terwijl Lee noordwaarts ging met zijn ambitieus Vraagteken2.png doel marcheerde J.E.B. Stuart parallel ongeveer één mijl ten oosten aan de rechterkant van Richard S. Ewells II Korps. Deze werden achtervolgd door Joseph "Joe" Hookers Army of the Potomac op ongeveer 2 dagmarsen achterstand, maar Lee hield echter zorgvuldig een afstand tussen hem en Hooker die dreigend was de Unionistische hoofdstad. De cavalerie van de Unie werd geleid door Afred Pleasonton, die het commando van brigadegeneraal George Stoneman had overgenomen in het midden van mei 1863. Eén van Pleasontons grootste successen was de slag bij Brandy Station, waar hij bewezen had dat de Unionistische cavalerie niet de mindere was van de veelgeprezen zuidelijke ruiterij. Pleasonton was als officier afgestudeerd aan de militaire academie van West Point en had al in de Mexicaans-Amerikaanse oorlog gediend. Ook had hij hal het bevel gehad over de cavalerie tijdens de slag bij Antietam en de slag bij Chancellorsville. Sommigen beschreven hem als vol zelfvertrouwen, anderen eerder als te egoïstisch of een te ambitieuze leugenaar. Verder was hij ook een racist en geloofde hij dat hij veel meer kon dan hij werkelijk kon.

Troepen

Unie

Noordelijke bevelhebbers

Om Washington te verdedigen was er een divisie van 3.600 man gestuurd onder bevel van een Hongaarse brigadegeneraal, Julius Stahel. Pleasonton wou echter zijn divisie bij zijn korps voegen. Omdat Pleasonton bevriend was met iemand van het congres va Illinois, John Farnsworth kreeg hij uiteindelijk dit recht nog. Op 27 juni werd de divisie door Hooker overgedragen, waardoor Pleasontons korps tot een mansterkte van 12.000 man groeide. De volgende dag werd Stahel uit zijn commando verwijderd. Ironisch genoeg werd op 28 juni ook Hooker uit zijn commando vervangen naar aanleiding van zijn ruzies met de minister van oorlog en fiasco bij Chancellorsville (de veldslag die bekend werd als "Lee's meesterwerk"). Het oorspronkelijke idee was om dit commando door te geven aan John F. Reynolds, maar deze weigerde het commando. Daarna werd het commando doorgegeven aan George G. Meade, die het aanvaardde als "Gods wil". Meade, een opvliegend persoon wanneer hij werd uitgelokt, leidde al eerder het V Korps bij Chancellorsville in mei. De leiding van de cavalerie werd eveneens herzien. John Buford en David M. Gregg behielden het commando over de 1ste en 2de divisie. Stahels voormalige divisie werd gesplitst in 2 brigades die de 3de afdeling van het cavaleriekorps vormden. De 5th New York Cavalry samen met de 1st Vermont Cavalry, de 1st West-Virginia Cavalry, de (debuterende) 18th Pennsylvania Cavalry en de 1ste brigade werden geleid door Elon J. Fransworth (een neef van John Farnsworth die zopas werd gepromoveerd tot brigadegeneraal). Hij had tijdens de expeditie in Utah van 1857-1858 tegen de indianen gevochten en was momenteel Pleasontons raadgever. De 2de brigade, die uit 4 regimenten (komende uit Michigan) bestond, stond onder bevel van generaal George Armstrong Custer, eveneens net gepromoveerd tot brigadegeneraal. Kilpatrick, een divisiecommandant, was afgestudeerd aan West Point en had daarna de bijnaam "Kill-cavalry" gekregen door zijn hoge verliezen van mannen en paarden plus zijn roekeloze overgaven. Hij begon zijn loopbaan bij de 5th New York Cavalry (zouaven uit Duryee) en werd gewond op 9 mei 1861 bij Big Bethel, de eerste reguliere officier die gewond raakte in de burgeroorlog.

Confederatie

Zuidelijke bevelhebbers

J.E.B. Stuart had zichzelf reeds bewezen als cavaleriecommandant, bekend als 'de ogen en oren' van Lees leger. Net zoals Kilpatrick studeerde hij af aan West Point. Nadat het Army of Northern Virginia de Potomac over was en op noordelijke bodem stapte liet Lee de beslissingen over routes en strategie echter aan Stuart over, hoewel hij in twee berichten schreef dat hij 'rechts van Ewells troepen moest blijven' en 'alle verterkingen die hij vond moest gebruiken'. Stuart besloot echter om een omtrekkende beweging te doen vergelijkbaar met zijn "Ride around McClellan" in de Schiereilandveldtocht het jaar ervoor.

Voor de slag

De verspreiding van het noordelijke leger.

Stuart begon zijn opmars in Salem, Virginia gelegen op de Manassas Gap Railroad ongeveer acht mijl ten westen van Troroughfare Gap. Op 24 juni, om 1 uur in de nacht vertrok hij met 3 brigades onder bevel van generaal Wade Hampton, brigadegeneraal F. Lee en John Chambliss - die tijdelijk generaal W.H.F. "Rooney" Lee verving, hij raakte ernstig gewond bij Brandy Station - samen met 6 stukken geschut. De problemen lieten voor Stuart echter niet op zich wachten: Het unionistische leger had zich verspreid van Harpers Ferry tot aan de monding van de rivier de Monocacy en van Middleburg (Maryland) tot aan Frederick. John Mosby meldde Stuart echter dat het unionistische leger 'inactief was bij het gemak van hun kampen', maar echter klopte van deze informatie niet erg veel. Het hele leger was bijna constant in beweging wat het voor Stuart bijna onmogelijk maakte om zich met zijn troepen verborgen te houden. Het duurde dan ook niet lang of Stuart stuitte op Winfield S. Hancocks II Korps. Meteen schoot Stuart een paar artilleriegranaten in hun rug, het vuur werd beantwoord. Deze ontmoeting dwong Stuart om zich terug te trekken naar het zuidoosten, richting Bristoe Station en Wolf Run Shoals op 26 juni. Op de 27ste marcheerde Stuart noordwaarts door Fairfax Court House, Dranesville naar Rowser Ford, waar hij de Potomac overstak en de mijlpaal op 20 mijl (32 km) van Washington hadden bereikt. Om 3 uur 's nachts op 28 juni was het hele Army of Northern Virginia overgestoken met uitzondering van twee cavaleriebrigades onder bevel van de brigadegeneraals Beverly Robertson en William Jones. Hoewel hij als eerste had overgestoken was Stuart ver achter op schema. Maar hij stond niet stil: hij beval zijn mannen om het Chesapeake & Ohio Canal gedeeltelijk te vernietigen waardoor het voor een tijd onbruikbaar werd. Verder vernietigden Hamptons mannen verschillende mijlen telegraaflijnen die naar Washington liepen. Op Rockville, Maryland, slechts 13 mijl ten noordoosten van Washington, kwamen detachementen van Hamptons en Chambliss' brigades een enorm lange unionistische trein tegen. Na een wilde en lange achtervolging konden uiteindelijk 125 wagons, 900 muilezels en 400 krijgsgevangenen buitmaken. Deze wagons waren echter volgeladen met haver, whisky, spek, ham en suiker. Beschadigde wagons of voorraden die niet konden gebruikt worden werden verbrand. Maar Stuart had nu een menigte aan problemen. Hij was al 72 uur aan het marcheren maar was nu in Maryland terechtgekomen en had geen idee waar Lee noch Ewell was. Tot slot werd hij nog verhinderd door een langzaam bewegende trein. Ze marcheerden de hele nacht door en bij de ochtend van de 29e juni staken ze eindelijk de Baltimore & Ohio Railroad over. Ze stopten totdat een stuk spoor vernietigd was en enkele telegraaflijnen werden doorgeknipt. In Westminster volgde een korte schermutseling met de 1st Delaware Cavalry, en de nacht werd doorgebracht bij Union Mills op ongeveer 10 mijl (16 km) van de grens Maryland-Pennsylvania. Slechts aan Westminster had Stuart door dat het unionistische leger bij Frederick verscholen zat.

In tegenstelling tot Stuart voerde Pleasonton het bevel door berichten te verzenden naar zijn verspreide ondergeschikten. Aangezien Stuarts opmars goed vorderde kreeg Pleasonton van Meade het bevel om 'goed de voorkant en de flanken van het leger te beschermen', maar Meades idee verschilde echter van Pleasontons idee. Meade zag Pleasonton eerder als een stafofficier en gebruikte de cavalerie vooral als koerier, bijvoorbeeld als patrouille of als bewaking voor onder andere wagons. Veldslagen meevechten kwam op de tweede plaats, vond Meade. Toch zou de cavalerie hem goed van pas komen tijdens de campagne. Pleasontons gaf zijn orders voor de veldslag door op de laatste dag voor de veldslag, de 29ste. In dit plan zou Buford naar Emmitsburg, Maryland te rijden. Gregg moest zijn brigade in drie splitsen: 2 brigades naar Westminster en de derde naar New Windsor. Als laatste moest Kilpatrick naar Littlestown, Pennsylvania rijden om de voorkant van het leger tijdens Meades opmars te dekken. De Unionistische cavalerie was echter blij de Potomac over te steken en het vernielde Virginia achter zich te laten. Een soldaat schreef: "Virginia verlaten was als het verlaten van een kerkhof." Als de Unionistische soldaten Frederick passeerden, kregen ze van de inwoners verse melk, water en een overvloed aan eten. Wanneer de cavalerie dichter bij Pennsylvania marcheerde, werd het verspreid. Deze mars werd echter al snel een nachtmerrie. Een soldaat van de 3de Pennsylvania Cavalry schreef dat hij meer dan 20 uur in het zadel zat. Anderen getuigden ervan dat ze paarden zagen sterven door de intense hitte en het verstikkende stof. Hoewel ze verspreid waren om meer grondgebied te dekken, had Kilpatrick er geen idee van dat Stuart slechts een paar mijl van Union Mills verwijderd was. Volgens hem was het doel om majoor-generaal Jubal Early's korps te vinden dat gespot was op de 28ste dicht bij York, Pennsylvania. Kilpatricks divisie bracht de nacht door dichtbij de gens van Pennsylvania terwijl de gewonden door de burgerbevolking van Littlestown werden verzorgd.

De slag

In de vroege ochtend van de 30ste juni leidde Kilpatrick zijn cavalerie Littlestown uit en marcheerde naar het noordoosten richting Hanover. Stuarts divisie nam dezelfde bestemming en marcheerde Met Chambliss' brigade aan de leiding, Hamptons brigade met de buitgemaakte trein aan de achterhoede en F. Lees brigade aan de linkerflank dicht bij Baltimore Pike. Door een 16-jarige burger de weg gewezen hoopte Stuart zo vlug mogelijk Kilpatrick bij te benen en zich bij Ewells troepen (ter hoogte van York) te voegen. Tot slot had hij als doel een vuurgevecht met de "Yankee Vraagteken2.png"-cavalerie. Kilpatrick was ondertussen nog altijd richting Hanover aan het marcheren, gevolgd door George A. Custers regimenten uit Michigan en de 2de brigade. De toonaangevende 1ste brigade bestond uit de 1st Vermont Cavalry, de 1st West-Virginia Cavalry, de 5th New York Cavalry, de 18th Pennsylvania Cavalry en Batterij E van de 4th U.S. Horse Artillery. De 18th Pennsylvania was slechts enkele weken in dienst en had nog geen gevechtservaring. Rond 8 uur arriveerde Kilpatrick aan Hanover samen met Custers 1st en de 7th Michigan Cavalry. Custers troepen rustten een korte tijd en daarna werd er een nieuwe mars naar Abbottstown hervat. Kilpatrick praatte een korte tijd met de burgerbevolking en kwam zo te weten dat het 35ste bataljon van de zuidelijke Virginiaanse cavalerie onder bevel van Elija White hier al drie dagen eerder was langsgekomen. Om 9 uur vertrok ook Kilpatrick om zich weer bij Custer te voegen. Ondertussen waren ook Farnsworths soldaten in Hanover aangekomen en rustten. Om 10 uur waren reeds de 1st Vermont en de 1st West-Virginia vertrokken, slechts de 5th New York bleef in de stad. De 18th Pennsylvania was nog niet gearriveerd. Op de weg die naar Hanover, Pennsylvania vormde kapitein Henry C. Potter een achterhoede uit compagnie L en M van de 18de Pennsylvania ongeveer 8 mijl (13 km) achter hun regiment. Ze werden echter meteen aangevallen door 60 man van Chambliss' brigade, er werd meteen een ultimatum naar Potter gestuurd om zich over te geven. Potters mannen werden hevig achtervolgd door de zuidelijke cavalerie totdat ze achter een linie konden schuilen die bemand werd door soldaten die het vuur op de cavalerie opende. Er kwamen meteen andere geconfedereerden aan en de strijd begon in alle ernst. De soldaten van de 5de New York rustten uit langs de Frederick Street toen ze de schoten hoorden. Majoor John Hammond beval de burgers om de straten vrij te maken. Chambliss' brigade ging naar het zuiden en viel onder bevel van luitenant-kolonel William H. Payne (die tegelijk het bevel had over de 2th North Carolina) de 18de Pennsylvania langs achter en in de flank aan zodat ze het in twee konden splitsen. Hanover werd nu overheerst door verwarring. Stuarts troepen hadden de achterhoede de stad in gedreven, waardoor de soldaten nu tussen de in paniek geraakte burgers, wagens en ambulances liepen. Soldaten en burgers liepen in elk steegje of schuilgat, het zuiden had nu de controle over Hanover. Het merendeel van de rest van de Unionistiche cavalerie was nu op weg naar Hanover, ter hoogte van New Baltimore, ongeveer een mijl (1,6 km) ten noorden. Farnsworth wist niet wat daar gaande was, maar gaf meteen het bevel aan de 1ste West-Virginia en de 1ste Vermont terug te keren, in de richting van de schietpartij. Toen hij hoorde dat Stuart in de stad was reed Kilpatrick meteen terug. Toen hij aankwam stierf zijn paard. Ondertussen voerde Hammond pittige tegenprikken uit tegen Paynes 2de North Carolina en kon ze tijdelijk stoppen. In de stormloop werd adjudant Alexander Gall in zijn linkeroog geraakt en stierf: de kogel doorboorde bijna zijn hele hoofd. Farnsworth was nu ook net toegekomen en zag het vuurgevecht tussen Hammonds troepen en de zuidelijken. Met hem aan de leiding zette het noorden een tegenaanval in en dreven de zuidelijken terug naar Littlestown Pike, in de buurt van Buttstown. De noordelijken hadden terug de controle over Hanover. Tijdens alle verwarring was Stuart in de strijd steeds betrokken geweest. Het vechten ging nog altijd ernstig door naarbij de Forney boerderij tussen Littlestown Pike en Westminster Road en Stuart bleef helpen met Chambliss versterkingen te sturen waar nodig. Plotseling besefte hij dat hij zich enorm dicht bij de "blauwe" cavalerie (de noordelijke cavalerie) bevond. Omdat hij zichzelf "opgesloten" vond reed hij te paard terug naar de Westminster Road, achter de zuidelijke artillerie. Terwijl hij samen met zijn adjudant William H. Blackford wegreed van zijn noordelijke achtervolgers moest hij om te ontsnappen over een 15 voet (4,5 meter) brede geul.

Voor kolonel Payne verliep het echter niet zo goed. Hij, die zelf nog in de zogenaamde "Black Horse Cavalry" had gediend, was met zijn troepen opgesloten in een man-tegen-mangevecht dicht bij de Winebrenner-leerlooierij. Hij werd krijsgevangenen gemaakt door soldaat Abram Folger van compagnie H uit de 5de New York, op een ongelooflijke wijze. Na het krijsgevangenschap van hun commandant trok de 2de North Carolina terug, maar het verzet van de 9de en 10de Virginia was sterk genoeg om Farnsworth richting Hanover terug te drijven. Stuart werd alweer geconfronteerd met nieuwe problemen: Hampton, met 125 veroverde wagens zou niet tegen de middag ter plekke kunnen zijn en F. Lee was bezig met het vechten tegen Custers 5de en 6de Michigan. Toch slaagde hij er in om 4 stukken geschut op de top van een verhoogd platform buiten de stad te krijgen. Het artillerieduel duurde twee uur en had als gevolg dat ook de unionistische 2de en de 4de U.S. Artillery onder bevel van Alexander Pennington en Samuel Elder in stelling gebracht konden worden op een heuveltje, ter plekke bekend als Bunker Hill. Er was een kleine hoeveelheid schade aangericht in de stad en de noordelijken verloren een paar soldaten, er waren geen burgerslachtoffers. Ondertussen werd er Custer bevolen om de rechterflank in noordelijk bezit te houden, terwijl Farnsworth de linkerflank en het centrum voor zijn rekening nam. Na een pauze arriveerde Hampton eindelijk om 2 uur in de namiddag en stelde zich rechts van Chambliss op, in de buurt van Mount Olivet Cemetery. Zijn artillerie opende het vuur en dwong Farnsworth zijn troepen in de stad te houden. Custer, die zeer enthousiast was in zijn eerste veldslag als brigadegeneraal, verplaatste zijn 6de Michigan op 300 yards (275 meter) van de zuidelijke artillerie en opende het vuur met de zevenschoten. Door dit schieten braken ze door de achterhoede, maar Lee stuurde versterkingen zodat de oorspronkelijke positie weer ingenomen kon worden. Kilpatrick was bezig met een bericht te verzenden naar Pleasonton die in Taneytown, Maryland zat, op 10 mijl (16 km) afstand. Het was duidelijk dat Kilpatrick niets wist van de trein die Stuart had buitgemaakt. Had Kilpatrick geprobeerd de trein te heroveren, had Stuart deze zeker in brand gestoken. Stuart ging er correct van uit dat Kilpatrick hem om de rand genaderd was. Hij besteedde de rest van de namiddag met het luisteren naar generaal-majoor Henry Slocums XII Korps dat in Littlestown gelegerd was. Omdat het mogelijk was dat er eenheden van Slocums korps opweg waren naar zijn achterhoede en hij geen zekerheid had over waar de korpsen van de Unie zich bevonden, had hij geen andere keuze dan zich terug te trekken. Op die avond stuurde hij zijn uitgeputte cavaleristen terug naar York.

Gevolgen

De slag bij Hanover was voorbij. Stuart trok terug en Kilpatrick besloot om hem niet te achtervolgen. Kilpatrick zou wel hebben geprobeerd gevangengenomen zuidelijke patrouilles te ondervragen - hij werd er niet wijzer uit. Om een vreemde reden had Kilpatrick het gevoel dat Lee zich op slechts 10 mijl (16 km) van hem bevond, ten oosten van Berlin. Stuarts raid was nu gedaan, maar het gevecht met Lee moest nu nog beginnen. De verliezen van de Unie duidden op meer dan 200. De 18de Pennsylvania had in zijn eerste gevecht 86 man verloren, het werd het meest getroffen regiment in de confrontatie. Dit cijfer werd op de voet gevolgd door Hammonds 5de New York, zij verloren 42 man. Stuart bracht in zijn verslag aan Lee nooit bericht over de verliezen. De 2de North Carolina leed het meeste verlies van het zuiden, zij verloren 55 man. Na een hele nacht rijden stuurde Stuart per trein 100 krijgsgevangen naar het zuiden. Daarna vertrok hij naar Carlisle, waar hij een paar kazernes die tot de noordelijke cavalerieacademie behoorden in brand stak en een paar granaten de stad in schoot. Het was pas in Carlisle dat Stuart op de hoogte kwam dat Lee zich in Gettysburg bevond. Hij vertrok meteen naar Lee, waar hij aankwam in de late namiddag van 2 juli. Lee liet Stuart in zijn hoofdkwartier roepen en zei koeltjes Well, General Stuart, here you are at last. ("Wel, generaal Stuart, hier ben je dan eindelijk"). Volgens een andere versie zei Lee nog koeler General Stuart, where have you been? ("Generaal Stuart, waar ben jij geweest?"). Het was duidelijk dat Lee toch respect had en hem liet gaan. Er is geen twijfel dat Stuarts afwezigheid bij Gettysburg Lees kans op succes verminderde. Zonder Lees 'ogen en oren' werd hij bijna verpletterd op vijandelijk gebied. Mosby's verouderde informatie over het noordelijke leger dat inactief was had Stuart zeker niet geholpen, maar de buitgemaakte trein bleek zijn "achilleshiel" te zijn. In zijn rapport maakte Stuart duidelijk dat de treinwagon nu een onderwerp van ernstige verlegenheid was. Sommige mensen beschreven Stuarts expeditie als een misplaatste poging van een grote zaak, maar de schuld kan zeker niet alleen op Stuart gestoken worden: Early's troepen bevonden zich op minder dan 5 mijl (8 km) van Hanover en konden zelfs de schoten horen maar beseften niet dat Stuart hierbij betrokken was. Sinds hun ontmoeting in York zou Early enkele verkenners hebben gestuurd om Stuarts hoofdkwartier te ontdekken. Echter kan een deel van de schuld ook naar de bevelvoerende generaal geschoven worden, maar men zou kunnen ook besluiten dat Stuart enkel de orders volgde: In twee aparte berichten op 22 en 23 juni vroeg Lee om inlichtingen te verzamelen en voorzieningen te maken. Wel, Stuart had een hele treinwagon vol voorraden verzameld. Een deel van Stuarts vertrouwen in deze veldslag was te danken aan de noordelijke cavalerie. Custer en Farnsworth hadden beiden in hun eerste veldslag als brigadegeneraal goed gevochten tegen zo'n legendarisch figuur als Stuart. Hammond en zelfs Judson Kilpatrick vochtten goed. Toen Kilpatrick eerder in Hanover aankwam dan Stuart, weerhield Kilpatrick Stuart van het vinden van Elder, zodat hij niet naar Gettysburg kon oprukken. De noordelijke cavalerie toonde een goede verbetering in het te paard en afgestegen vechten. Hun moed en dapperheid hield Lees 'oren en ogen' 24 uur van de noordelijke triomf in Gettysburg.

Bronnen

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Slag_bij_Hanover&oldid=833254"